Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het rapport van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen over innovatie in Vlaanderen
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Minister, op 30 november publiceerde de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) zijn rapport en het bijhorende advies met betrekking tot innovatie- en kennisdiffusie. Vlaanderen scoort dankzij aangehouden inspanningen al enkele jaren sterk op de inputindicatoren. We steken heel wat geld in innovatie, onderzoek en ontwikkeling (O&O). De norm van 3 procent wordt ondertussen gehaald. In de vorige editie van de Regional Innovation Scoreboard scoorde Vlaanderen goed en stootte het door tot de groep van innovatieleiders. Dat is dus goed nieuws, maar er moet natuurlijk ook rendement zijn.
De SERV wijst tevens op een aantal knelpunten, die voornamelijk te maken hebben met de valorisatie en verspreiding van onze innovatie-inspanningen. Als we bijvoorbeeld kijken naar onze score op de Global Innovation Index, zien we dat we – weliswaar op Belgisch niveau – enkel stijgen in de inputindicatoren, maar achteruitgaan bij de outputindicatoren. Door dat onbenut en onderbenut potentieel meer te activeren, kunnen we onze competitiviteit versterken.
De SERV duidt een aantal oorzaken aan waarom ons innovatiepotentieel onderbenut blijft. Het gebrek aan een ‘levenslang leren’-mentaliteit, een hoog aantal zombie- en spookbedrijven, een lage bereidheid bij kleine bedrijven om samen te werken met concurrenten in dezelfde sector en uiteenlopende doelstellingen vanwege de onderneming tegenover de onderzoeksinstelling, worden aangehaald als drempels. Een van de gevolgen daarvan is dat productiviteitswinsten volgens de Nationale Bank van België bijna volledig in de technologische grensbedrijven worden geboekt en vaak ook in dochterondernemingen van buitenlandse bedrijven. Dat brengt het risico met zich mee op een steeds verder groeiende kloof tussen enkele grote bedrijven en een aantal andere ondernemingen, die dus niet mee zijn met de innovatieve trends in hun sector.
Die bedenkingen zijn niet nieuw. Zo pleitte de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO) in het verleden om acties te ondernemen om kmo’s beter te betrekken bij het innovatiebeleid, om innovatievolgers te steunen en dergelijke.
De Vlaamse Regering neemt al heel wat maatregelen om de vruchten van de innovatie-inspanningen breder en beter te verspreiden. De recente cijfers over de innovatiesteunverlening door het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) laten zien dat de voorbije drie jaar meer dan de helft van de innovatiesteun al naar ondernemingen met maximaal 250 werknemers – naar kmo’s dus – ging. Dat zijn alvast positieve elementen. Maar dat is natuurlijk opnieuw een inputindicator.
Er zijn al belangrijke stappen gezet maar ook nog te zetten inzake de laagdrempeligere toegang tot het innovatie-instrumentarium, zoals de verdere uitbouw van de VLAIO-frontoffice met het Team Bedrijfstrajecten, de groeiende populariteit van de Baekeland- en innovatiemandaten en programma’s zoals Blikopener en de Lerende Netwerken.
Daarom heb ik een aantal vragen, minister.
De SERV pleit voor een snelle uitrol van het ‘Flipped TTO’-model (Technology Transfer Office) om meer vraaggestuurde innovatie-inspanningen te realiseren. Welke stappen zette u reeds in die richting en welke verdere ontwikkelingen mogen we op dat vlak nog verwachten?
De lage bereidheid tot levenslang leren speelt ons ook hier parten – dus niet alleen op de arbeidsmarkt maar ook in de innovatie- en productiviteitsagenda – door de negatieve impact op de absorptiecapaciteit voor innovatie van onze kmo’s. Ziet u nog verbeterpunten bij de initiatieven om levenslang leren te versterken en te koppelen aan onderzoek en ontwikkeling, specifiek bij kmo’s?
De verdeling van onze innovatie-uitgaven is ongeveer 2,5 procent privaat en 0,8 procent publiek. Er is de doelstelling om 1 procent publieke middelen te besteden. Zullen we die op termijn halen? Streven we die na of focust de Vlaamse overheid eerder op de 3 procentdoelstelling voor de totale uitgaven?
De SERV oppert onder meer de kritiek dat de innovatie-inspanningen te aanbodgedreven zijn. Nochtans komt het gros van de innovatie-uitgaven vanuit private hoek, dus per definitie vanuit de vraaghoek. Er gaat ook een niet-onaanzienlijk deel van het Vlaamse budget naar vraaggedreven initiatieven. Gaat u akkoord met de analyse van de SERV? Welke conclusies trekt u daaruit?
En tot slot, de SERV haalt kort het relanceplan aan inzake de plannen om de innovatiebasis in Vlaanderen te verbreden, met als doel de focus en de voorwaarden voor het gebruik van instrumenten ter ondersteuning van O&O te herzien en ze aan te passen om de deelname van de kmo’s te faciliteren en ondersteunen.
Bevat dit rapport bijkomende elementen die u in uw evaluatie en hervorming zult meenemen?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Onderzoek en ontwikkeling zijn ontzettend belangrijk voor onze welvaart in Vlaanderen. Ze zorgen immers voor de innovatie die we zo nodig hebben. Het is dan ook goed dat Vlaanderen de Lissabonnorm van 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp) voor O&O-uitgaven haalt. Beide hebben echter pas een effect als ze resulteren in effectieve toepassingen.
Een recent rapport van de SERV stelt nu dat te weinig ondernemingen de vruchten plukken van de ontwikkelde innovaties en schuift vijf aanbevelingen naar voren om innovatieverspreiding en kennisdiffusie te versterken: van kennis- en innovatieverspreiding een Vlaams beleidsspeerpunt maken; een transparant intermediair landschap creëren; de vraag naar innovaties stimuleren met een missiegericht instrumentarium dat maatschappelijke waarde genereert, zonder de bottom-upinstroom uit het oog te verliezen; zorgen voor laagdrempelig toegankelijke innovatie-instrumenten en ze meer vraaggestuurd maken en een evaluatiecultuur bouwen gericht op additionaliteit.
Ik heb daarom volgende vragen voor u, minister. Welke gevolgen zult u geven aan dit advies van de SERV? Hoe doet Vlaanderen het qua benutting van O&O-investeringen ten opzichte van andere regio’s?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, het is een interessant advies. In de eerste plaats heb ik VLAIO gevraagd rond kennisdiffusie een strategisch project uit te werken in zijn ondernemingsplan 2022. Kennis- en innovatieverspreiding zijn voor mij een beleidsspeerpunt, wegens het bijzondere belang voor kmo’s en bedrijven met beperktere innovatiecapaciteit. Het is absoluut nodig dat we de maturiteit van deze bedrijven op het vlak van de toepassing van bepaalde sleuteltechnologieën, zoals heel het digitale, op een hoger niveau brengen.
Zoals u weet, zijn er al belangrijke vernieuwingen en uitbreidingen aangebracht aan het kennisdiffusielandschap. We introduceerden het succesvolle programma Blikopener bij de hogescholen, dat ondertussen op kruissnelheid is gekomen. Het afzonderlijke begeleidingsprogramma gericht op versnelde adoptie van nieuwe technologie door innovatievolgers in het contract ondernemerschap en innovatieversnelling werd gestart in 2020. Hierin nemen UNIZO, het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka), de bouwsectoren en het industriepartnerschap rond Sirris en Agoria een belangrijk rol op, met circa 7 miljoen euro. Daarnaast is er het missiegericht instrumentarium van de beleids- en impulsprogramma’s rond artificiële intelligentie (AI), cybersecurity, circulaire economie, ruimtevaart en zorg. Ook hierin is kennisdiffusie vaak zeer expliciet een doelstelling. Hierbij worden bijkomende budgetten ingezet.
VLAIO had al eerder instrumenten die erop gericht zijn om kennis sneller en doelmatiger bij de doelgroep te krijgen. Deze instrumenten worden ook ingezet in de impulsprogramma’s. Ik denk dan aan het COOCK-programma (Collectief Onderzoek & Ontwikkeling en Collectieve Kennisverspreiding), Technologietransfer door Instellingen voor Hoger Onderwijs (TETRA), het instrument Baekeland, de kmo-groeisubsidie en de kmo-portefeuille voor kennisoverdracht.
Het SERV-advies komt op het goede moment om onze verschillende instrumenten tegen het licht te houden en ook hun onderlinge samenhang en doelmatigheid te bekijken. Het gaat immers alles bij elkaar om zeer aanzienlijke jaarlijkse budgetten. Zonder de kmo-portefeuille spreken we over circa 70 miljoen op jaarbasis. Dus ook budgettair is kennisdiffusie uitgegroeid tot een zeer belangrijke pijler van het innovatiebeleid. Daarom heb ik dus aan VLAIO de opdracht gegeven om dit op te nemen. Het is evident dat VLAIO hierin een belangrijke rol heeft als regisseur van netwerken.
De SERV pleit voor een snelle uitrol van het ‘Flipped TTO’-model, om meer vraaggestuurde innovatie-inspanningen te realiseren. Daar vroeg de voorzitter naar.
Het is in de eerste plaats belangrijk dat de verschillende actoren onder het begrip van ‘Flipped TTO’ hetzelfde verstaan. VLAIO brengt hiervoor de kennisactoren, waaronder TTO’s, en ondernemerschapsorganisaties bij elkaar. Immers via het clusterbeleid hebben we met de ICON-projecten (Interdisciplinair Coöperatief Onderzoek) al duidelijk initiatieven waarbij vanuit generieke bedrijfsnoden binnen een innovatietraject ook een deel onderzoek wordt uitgevoerd bij kennisinstellingen.
Na de online ochtendshows en het VLAIO-Netwerkevent van maart van dit jaar werd op verschillende sporen voortgewerkt. Als de omstandigheden het toelaten, zal op 17 februari 2022 een nieuw netwerkoverleg plaatsvinden. Tijdens dat evenement zullen de betrokken actoren een aanpak uitwerken om de kennisbehoeften van de kmo’s te vertalen in een onderzoeksvraag waarmee onderzoekers verder kunnen. De betrachting van VLAIO is om tegen het einde van dit jaar alle belanghebbenden conceptueel op één lijn te krijgen. Daarna volgen dan concrete vervolgstappen. Ik denk bijvoorbeeld aan enkele experimenten die we ook kunnen meenemen naar de evaluatie en de nieuwe overeenkomsten met de Industriële Onderzoeksfondsen en de TTO’s van de associaties. Dat is gepland voor eind 2023.
Ik kom dan tot de link met de veeleer geringe bereidheid tot levenslang leren. Onderzoek van de Stichting Innovatie & Arbeid van de SERV leert ons dat het aantal zelfstandige ondernemers die zich jaarlijks bijscholen, de afgelopen tien jaar sterk is toegenomen, en op dit moment al op 55 procent ligt. Positief is ook dat de aanvragen voor opleidingssteun via de kmo-portefeuille ook in coronatijden op een zeer hoog niveau blijven. Het is ook belangrijk voor mij om de vernieuwing die werd doorgevoerd via de ondernemersvorming bij de Syntra’s, eventjes te belichten. Zo zullen we de Syntra’s inschakelen om sneller de nieuwe kennis te laten doorstromen in de opleidingsprogramma’s voor kandidaat-ondernemers, ondernemers en kmo-medewerkers. Net om die reden heb ik ook extra middelen uitgetrokken om de productontwikkeling bij de Syntra’s te versterken.
Ik kan een eenvoudig voorbeeldje geven. Er is een duidelijke trend naar innovatie in de voeding. Onze speerpuntcluster Flanders’ FOOD speelt daarbij een cruciale rol. We zien daar evoluties naar alcoholvrije dranken, suikervrije etenswaren, lactose- en glutenvrije voeding enzovoort. In de opleiding chocolatier-bakker-slager bij de Syntra’s moeten die nieuwe technieken en kennis zo snel mogelijk worden verwerkt, zodat wie afstudeert die als ondernemer ook snel kan toepassen of daar als kmo-medewerker op voorbereid kan zijn. We gaan daar dus eigenlijk heel snel in mee. Dan zie je dat er toch heel wat toenadering is tussen onderzoek aan de hogescholen op dit vlak en de productontwikkelingsagenda van de Syntra’s, zodat de kennis die aanwezig is bij de hogescholen, heel snel doorstroomt.
Ik kom tot de vierde vraag van collega Bothuyne. Het is een absolute prioriteit in mijn beleid om innovatiesteun zo toegankelijk mogelijk te maken voor kmo’s. Een bewijs daarvan is de innovatieve starterssteun, waarmee we ervoor zorgen dat jonge starters een eerste project gefinancierd kunnen krijgen. De evaluaties in het kader van de Vlaamse Brede Heroverweging tonen ook aan dat het bijzonder effectief is om de innovatiesteun vooral op kleine bedrijven te richten. We moeten dus absoluut op deze weg doorgaan.
Qua benutting van de O&O-investeringen binnen België kunnen we het volgende vaststellen. Met 3,35 procent lag de O&O-intensiteit in het Vlaamse Gewest ongeveer op hetzelfde niveau als in het Waalse Gewest. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is de O&O-intensiteit lager, namelijk 2,35 procent.
Dan was er de vraag over de verdeling en de 1 procent. We hebben een groeipad voorzien bij de regeringsvorming. De komende jaren zullen de bestedingen van de overheid verder stijgen, ook dankzij de grote investeringen in het kader van de relance. Dat zal echter niet volstaan om in deze legislatuur structureel aan 1 procent van het bbp te geraken. Dat is ook geen verrassing. We konden dat op voorhand berekenen. De Vlaamse Regering heeft de 1 procent nooit als doelstelling naar voren geschoven, maar wil wel een maximale hefboom tot stand brengen om de 3 procentnorm de komende jaren zeker aan te houden.
Dan is er het aanbodgedrevene. Ik ben zelf een beetje gevoelig voor dat puntje van kritiek. We moeten inderdaad een evenwicht hebben tussen aanbod en vraag. Vraaggedrevenheid mag niet leiden tot enkel aandacht voor de korte termijn. Radicale vernieuwing zal altijd vanuit kenniscentra ontspruiten als een resultaat van volgehouden investeringen in fundamenteel onderzoek. Ons innovatiebeleid kent echter alsmaar meer vraaggedreven initiatieven, waarbij er heel veel interactie is tussen onderzoekers en bedrijven, maar waarbij bij de bedrijven wordt erkend dat investeringen in een solide kennisbasis nodig zijn in functie van de noden van de bedrijven. Ik heb al melding gemaakt van de omvangrijke ICON-werking bij onze strategische onderzoekscentra (SOC’s) en speerpuntclusters, en van de TETRA- en COOCK-programma’s.
Wat het missiegedreven maken van het innovatiebeleid betreft: als het van mij afhangt, zal die tendens nog wat worden versterkt. Ik verwijs naar de structurele afstemming die plaatsvindt tussen de stakeholders over het strategisch basisonderzoek in de klimaatsprong- of Moonshotprogramma’s, de onderzoeksprogramma’s van de beleidsagenda’s AI en cybersecurity en het impulsprogramma bio-economie. Zo’n aanpak wil ik voortzetten om er in de komende periode voor te zorgen dat de innovatiesteun een optimale economische en maatschappelijk meer duurzame impact heeft.
Ik ben blij met uw antwoorden, minister, en ook met de koppeling tussen opleiding en vorming en innovatie. Ik pleit daar al langer voor. Bijvoorbeeld bereiken de Syntra’s op een heel laagdrempelige manier heel wat kmo’s. Door de band te leggen met de hogescholen en met de sectoren en hun innovatiecentra zullen wij gemakkelijker kmo’s, bedrijfsleiders en hun medewerkers kunnen bereiken. Dat is een zeer goed spoor om op verder te werken. We moeten nog meer inzetten op kleine bedrijven met een hogere innovatie-output. Het is belangrijk te weten welke bedrijven onze steuninstrumenten gebruiken en welke bedrijven er op een bepaald moment afhaken. We moeten onderzoeken waarom bedrijven na een bepaalde tijd de steuninstrumenten van VLAIO niet meer gebruiken. Die bedrijven hebben blijk gegeven van een drang naar innovatie. Die dynamiek moet op gang gehouden worden. We moeten nog heel fijnmazig innovatieabsorptie blijven ondersteunen bij kmo’s.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Waarom haken bedrijven af? Zien ze op tegen te veel rompslomp? Hebben ze ondervonden dat ze intussen de subsidies niet nodig hebben in verhouding met het subsidieerbare deel van de totale kost? Hebben zij schrik dat hun idee, gezien de voorwaarden van de subsidie, gekopieerd kan worden en dat daardoor hun concurrentiepositie wordt ondermijnd? Misschien is die schrik niet terecht, maar het is een typische reflex. Er is het voorbeeld van Tesla, dat in Duitsland subsidies weigert omdat men denkt daarvoor zijn technologie en intellectuele eigendom te moeten delen.
Ik was eerlijk gezegd een beetje verrast door dat rapport. Wij zijn immers goed bezig met O&O. Maar als het niet leidt tot de nodige valorisatie en productontwikkeling, dan denk ik dat het misschien ook eraan te wijten is dat heel veel kleinere bedrijven niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden. Misschien moeten wij meer aan de buitenwereld tonen waarmee de O&O-instellingen en de SOC’s bezig zijn. Het lijkt een beetje op wat wij meegemaakt hebben met corona. Heel veel mensen waren in het begin heel weigerachtig tegen online vergaderen. Maar ondertussen vindt iedereen het toch maar normaal. Hoe maak je de switch van de angst voor iets naar het gebruik ervan? Wij moeten gaan tonen wat wij doen op het vlak van onderzoek en ontwikkeling.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil heel graag aansluiten bij de aanbevelingen van collega Gryffroy. VLAIO zet inderdaad in op de band tussen speerpuntclusters en de Syntra’s. Er zijn inderdaad ook wel wat afhakers. Maar dat is logisch. Onderzoek vergt tijd om te implementeren en te valoriseren. Kleine kmo’s kunnen niet permanent aan O&O doen. Er is geen absorptie bij een groot deel van ons weefsel.
Bovendien kan een gemiddelde kmo nooit een vaste klant zijn bij VLAIO voor innovatiesteun. Kennisgedreven starters kunnen dat wel. Daarin wordt dus een onderscheid gemaakt.
Ik ben eigenlijk helemaal niet negatief, collega’s. We staan al jaren op 1 in de EU inzake innovatie door bedrijven. We staan op 1, zowel wat betreft product- als procesinnovatie. De innovatiesteun ligt op een heel hoog niveau. We moeten niet met geld smijten, natuurlijk, maar ik ben eigenlijk wel heel positief. Ik beschouw het advies eigenlijk als een stimulans om, op punten waar het nodig is, bij te sturen maar ook om op dat elan door te gaan.
Dank u wel. We hebben inderdaad geen reden om negatief te zijn over het innovatiebeleid en het innovatiegebeuren in Vlaanderen. Er zijn heel wat positieve elementen. Maar alles kan altijd beter, ongetwijfeld. Dus afhakers opsporen en nagaan op welke manier we die weer kunnen activeren, de kennis en kunde die er zit bij een aantal grote bedrijven en grote onderzoekscentra beter ontsluiten: er zijn altijd nog stappen te zetten. We zullen dit ongetwijfeld verder opvolgen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Dank u. Ik wil uiteraard niet te negatief zijn. We zitten goed qua O&O en we halen de Lissabonnorm. Maar het stemt me wel tot nadenken dat we minder goed scoren op productontwikkeling en valorisatie. We moeten er dus over nadenken hoe we dat kunnen verbeteren. Ik denk dat het levenslang leren en alle mogelijke trajecten daarrond daarbij cruciaal zijn. Ik denk ook dat we moeten nagaan hoe we de koudwatervrees om innovatief te zijn, kunnen wegnemen bij kleinere kmo’s, zelfs als er gekopieerd wordt van andere bedrijven, in hun eigen productieprocessen. Ik heb die vraag in het verleden al gesteld aan toenmalig minister Muyters: misschien moeten we meer showen wat onze SOC’s en onze instituten doen op het vlak van onderzoek en ontwikkeling. Ik weet het zelf soms niet, maar het is soms ongelooflijk wat er daar allemaal gebeurt. Ik was onlangs op bezoek bij het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB). Ik dacht toen: we zijn straks misschien nummer 1 maar we weten het niet. Vele mensen weten het niet, vele kmo’s weten het niet. Misschien kan een brede kennisoverdracht bedrijven stimuleren om daarin mee te gaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.