Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, deze vraag is misschien wel actueel, in de zin dat we aan de volgende etappe van de covidcrisis zijn beland. Ik wil het vandaag voor één keer niet te veel hebben over maatregelen en de impact ervan op kinderen en jongeren, maar meer over de bestuurlijke kant en hoe we daar als overheid mee omgaan.
Het hoeft niet nog een keer gezegd dat kinderen en jongeren het het voorbije anderhalf jaar, de voorbije negentien maanden, heel zwaar te verduren hebben gehad en dat het er ook naar uitziet dat er in de komende tijd nog altijd wel wat impact zal blijven.
De Commissie voor Gezondheid en Gelijke Kansen van de Kamer vroeg in dit kader advies aan het Kinderrechtencommissariaat over een voorstel van resolutie, dat in de Kamer ingediend is, betreffende de instelling van een Interministeriële Conferentie (IMC) Jeugd. Die zou zich buigen over de uitwerking van een steunplan voor jongeren die getroffen zijn door de COVID-19-crisis. Als antwoord hierop publiceerde het Kinderrechtencommissariaat onlangs een advies waarin het concrete bevindingen aanhaalt en aanbevelingen doet.
Om tegemoet te komen aan de noden van jongeren, legt het Kindercommissariaat vier concrete adviespunten voor. Het eerste adviespunt bepleit dat, met het oog op het mentale welzijn van kinderen en jongeren, kinderrechten nooit meer in lockdown mogen gaan. Kinderen en jongeren ondervonden stress, verveling en eenzaamheid, misten hun familie, en hadden weinig impact op en weinig te zeggen over de regels die boven hun hoofden beslist werden. Concreet stonden het recht op onderwijs, spel, opvang en asiel, hulpverlening en bescherming tegen geweld op het spel. Vooral nu de besmettingshaard ook bij jonge kinderen lijkt op te duiken, moet erover gewaakt worden dat ook in de komende tijd deze fundamentele rechten gewaarborgd worden en blijven.
Als tweede punt werd in het advies meegegeven dat in komende pandemieën, en zelfs nog in de huidige, het perspectief van kinderen en jongeren een plaatsje moet krijgen in de advies- en beslissingsorganen. Dat begint met op maat van kinderen te communiceren over nieuwe maatregelen. Daarnaast moeten kinderrechten op de agenda van de Groep van Experts belast met de Exitstrategie (GEES) komen en moeten kinderen ook zelf aan het woord kunnen komen over de coronacrisis. Ik kan alleen maar vaststellen dat wat we vorig jaar hier in mei hebben gedaan, alvast een goed voorbeeld was. Ook wat we morgen in het Vlaams Parlement zullen doen, blijkt een goed voorbeeld te zijn.
Ten derde pleit de kinderrechtencommissaris ervoor om de wachtlijsten in de jeugdhulp en de geestelijke gezondheidszorg structureel aan te pakken. Dat is niet nieuw en is gisteren ook heel duidelijk geworden in het jaarverslag van de kinderrechtencommissaris. Langs alle kanten gaan hierover alarmbellen af. Ten gevolge van COVID-19 werden deze wachtlijsten immers alsmaar langer – heel pijnlijk – en stonden heel wat kinderen en jongeren in de kou als het op hulpverlening aankwam.
Als laatste pleit de kinderrechtencommissaris ervoor om aan een betere monitoring te doen van het welzijn van minderjarigen. Hiervoor is een versterkte inzet op verschillende terreinen en over verschillende beleidsdomeinen heen nodig om een antwoord te kunnen bieden op de noodkreten die kinderen en jongeren slaken.
Minister, ik heb een aantal vragen, waarvan ik verwacht dat een aantal misschien een gemakkelijk antwoord kunnen inhouden. Onderschrijft u de adviezen die het Kinderrechtencommissariaat hier aanreikt? Welke stappen zult u ondernemen om een antwoord te bieden op deze adviespunten? Hoe kijkt u naar de instelling van een Interministeriële Conferentie Jeugd? Zult u hiervoor initiatief nemen? Gaat u in overleg met kinderen en jongeren op zoek naar pistes om hun inspraak in de advies- en beslissingsorganen te bevorderen? Welke concrete verbeterpunten wilt u op dit domein realiseren? Welke inspanningen gaat u leveren inzake de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg en de vraag naar overleg over beleidsdomeinen heen op het gebied van het welzijn van minderjarigen?
Minister Dalle heeft het woord.
Voorzitter, collega's, het Kinderrechtencommissariaat is uiteraard een structurele partner in mijn beleid. Hun bevindingen en aanbevelingen betekenen dan ook een bijzonder waardevolle bijdrage aan een sterker beleid voor kinderen en jongeren. Zelf organiseer ik een driemaandelijks overleg met hen en daarnaast zijn ze een belangrijke stem in verschillende overleggroepen rond jeugd- en kinderrechtenthema’s.
De adviespunten waarnaar u verwijst, sluiten aan bij de ervaringen en klanken die ikzelf opvang tijdens mijn bezoeken aan werkingen of rechtstreekse gesprekken met kinderen en jongeren. Ik ben het eens met de kinderrechtencommissaris over deze adviespunten. Mentaal welbevinden, kind- en jongerenperspectief een plaats geven binnen de agendasetting, monitoring, en aandacht voor de wachtlijsten van jongeren zijn stuk voor stuk thema’s waar ik vanuit mijn beleid mee mijn schouders tracht onder te zetten. Collega Vaneeckhout en andere collega’s, ik hoop dat u dat ook kunt vaststellen bij het volgen van mijn beleid daarover.
Ik heb als minister van Jeugd van meet af aan sterk mijn schouders gezet onder een beleid waarbij in de aanpak van de pandemie en de daaropvolgende versoepelingsmaatregelen het welbevinden van kinderen en jongeren centraal stond. Het is heel belangrijk om dit te blijven benoemen en hier gezamenlijk de nodige aandacht voor te vragen, ook in functie van de agendasetting en de besluitvorming van belangrijke overlegorganen, ook bijvoorbeeld in het Overlegcomité. Ik denk dat we hier in de commissie allemaal, meerderheid en oppositie, overtuigd zijn van dat belang voor kinderen en jongeren. We zijn allemaal wel ergens vertegenwoordigd of minstens in de oppositie aanwezig, zowel Vlaams als federaal als op andere niveaus. Wij kunnen daar dus gezamenlijk ook sterk op wegen, denk ik, vanuit die gedeelde overtuiging.
Zoals jullie weten, heb ik het beleid tijdens deze crisis vormgegeven op basis van een sterk overleg, met De Ambrassade wat de aanpak van activiteiten betreft, en met de Vlaamse Jeugdraad en andere partners om noden en behoeften in kaart te brengen. Ik zal ook blijven inzetten op een gestructureerde dialoog met relevante partners, met het oog op het versterken van onze gezamenlijke doelstellingen. Ten slotte ga ik natuurlijk ook zelf zo veel mogelijk in contact met jongeren, om ook rechtstreeks in gesprek te gaan. De vrije tijd is de tijd bij uitstek wanneer kinderen en jongeren de ruimte hebben om echt jong te zijn, om zichzelf te zijn en om vrienden te ontmoeten. Dat biedt zuurstof, die kinderen en jongeren broodnodig hebben voor hun veerkracht, voor hun ontwikkeling. Daarom zal ik blijven benadrukken dat de vrije tijd zo goed mogelijk moet blijven plaatvinden en dat maatregelen die nationaal, provinciaal of lokaal worden genomen, proportioneel moeten zijn. Kinderen en jongeren mogen niet de slachtoffers zijn van deze situatie. Zij moeten zo veel mogelijk worden gevrijwaard. Zij moeten de kans hebben om gewoon jong te zijn en om zich verder op een goede manier te ontwikkelen.
Wat de Interministeriële Conferentie Jeugd betreft: een tijd voor de zomervakantie van 2020, in april 2020, enkele weken na de start van de lockdown, heb ik voor de eerste keer een interfederaal sectoroverleg georganiseerd, met als doel in dialoog te gaan ter voorbereiding van het Overlegcomité – of de Nationale Veiligheidsraad, zoals dat toen nog heette – alsook de impact ervan op de jeugdsector en kinderen en jongeren te bespreken. Vanaf dat moment ben ik blijven inzetten op die gestructureerde dialoog. Dat was een dialoog met vertegenwoordigers van de jeugdsector, met virologen en vanaf het begin, vanaf de eerste vergadering was dat ook een dialoog met de drie gemeenschappen van ons land. Dat was het voordeel van die aanpak. De ministers van Jeugd van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap waren daarbij aanwezig. Dat was als het ware een interministeriële conferentie, zonder het zo te noemen, samen met virologen en samen met de sector zelf, wat vrij uniek is.
De instelling van een formele Interministeriële Conferentie Jeugd belast met het uitwerken van een steunplan voor de door de COVID-19-crisis getroffen jongeren, is in lijn daarvan een zaak waar ik achter kan staan. Uit het voorstel van resolutie blijkt de oprechte bekommernis van de initiatiefnemers om het welzijn van jongeren transversaal centraal te plaatsen bij de uitweg uit de COVID-19-crisis. Er moet wel rekening worden gehouden met de initiatieven die ter zake reeds zijn genomen door de gemeenschappen. Zoals gezegd: tijdens het afgelopen jaar hebben de drie gemeenschappen een nauwe samenwerking uitgebouwd in het verdedigen van de belangen van onze jeugdsector. Dankzij dit sectoroverleg, waarbij ook de jeugdsector en de virologen heel intens werden betrokken, zijn we erin geslaagd om in uiterst moeilijke omstandigheden toch perspectief te geven aan onze jeugdsector en om de jeugdwerkactiviteiten op een veilige en verantwoordelijke manier te organiseren. Ik kan stellen dat ik als minister van Jeugd met veel genoegen terugkijk op deze onderlinge samenwerking, en ik ben van plan om die in de toekomst voort te zetten. Het is overigens zeer interessant om te merken dat de eensgezindheid onder de drie gemeenschappen van het land bijwijlen sterker is dan de eensgezindheid tussen de Vlaamse Gemeenschap en de federale overheid. Het is maar een vaststelling, die toch wel interessant is. Waarom? We vertrekken ook daar immers natuurlijk vanuit gemeenschappelijke belangen en doelstellingen, namelijk de belangen van kinderen en jongeren.
Wat het overleg met kinderen en jongeren betreft om hun inspraak te versterken, daar heb ik al veel over gezegd. Er is natuurlijk het overleg met de Vlaamse Jeugdraad en de jeugdsector. Dat wordt sowieso voortgezet. Het sectoraal overleg met de virologen, de jeugdsector en de beleidsmakers ook. We blijven ook investeren in het goed informeren van kinderen en jongeren. Heel wat organisaties in Vlaanderen, zoals WAT WAT, Ketnet en Awel, hebben de richtlijnen zo goed mogelijk vertaald naar kinderen en jongeren. Ook jeugdwerkers blijven daarin hun rol spelen.
Tot slot stelt u mij ook een vraag over de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg. U weet dat de geestelijke gezondheidszorg een verantwoordelijkheid is van mijn collega Wouter Beke. Natuurlijk is dit iets dat vanuit kinderrechten en de belangen van kinderen en jongeren uitzonderlijk belangrijk is. Wat de wachtlijsten betreft, spreekt het voor zich dat minister Beke hard werkt om het aanbod te versterken. Ik wil daar iets aan toevoegen, namelijk dat het mijn overtuiging is dat we er vooral voor moeten zorgen dat niet alleen het aanbod wordt versterkt, maar dat vooral zo weinig mogelijk jongeren nood hebben aan geestelijke gezondheidszorg in de formele zin van het woord, laat staan aan bijzondere jeugdzorg. We moeten ervoor zorgen dat kinderen en jongeren kunnen opgroeien op een manier waardoor ze in elk geval niet in een jeugdinstelling terechtkomen. Dat moet de doelstelling zijn van het beleid om de wachtlijsten te verminderen, eerder dan gewoon te zeggen dat er meer capaciteit moet zijn in bijvoorbeeld jeugdinstellingen. Dat is een filosofie waar ik niet achter kan staan.
Het is ook iets waarin we vanuit het beleidsdomein Jeugd versterkend kunnen optreden. Het is mijn overtuiging dat, naast de schoolcontext en de gezinscontext, de vrijetijdscontext bepalend is voor het mentaal welbevinden van kinderen en jongeren. Vorige week nog was ik op bezoek bij het jeugdhuis Zenith in Dendermonde, waar jongeren het woord namen en het thema mentaal welbevinden aankaartten en waar Formaat een onderzoek presenteerde over de impact van de coronapandemie op jeugdwerk en jongeren met als titel ‘Waar waren we gebleven?’. Ook daar is gebleken dat de coronacrisis een zware impact heeft gehad op het welzijn van jongeren. De vraag stelde zich wat de rol van de jeugdhuiswerker kan zijn, wat vrijwilligers kunnen doen of zelfs hoe medebezoekers van het jeugdhuis kunnen bijdragen. De jongeren ter plaatse gaven aan dat men al veel kan doen, al was het maar met een simpele ‘hoe ist?’. Dat kan een serieuze impact hebben.
Op die manier kun je in de vrije tijd op een informele manier vaak veel meer doen voor het mentaal welzijn dan in tientallen duurbetaalde psychiatrische sessies. Daarmee zeg ik niet dat die niet nodig of belangrijk zouden zijn, maar wel dat we er vooral voor moeten zorgen om via informele circuits, via vrije tijd, via het jeugdwerk mensen te behoeden voor het curatieve traject, want dan komen we eigenlijk al te laat tussen in het traject.
Een van de weinige positieve aspecten van deze coronacrisis is dat mentaal welbevinden steeds meer bespreekbaar wordt, zeker ook onder jongeren. Het is steeds meer gewoon om te zeggen dat het oké is om zich niet oké te voelen, dat men daar met vrienden, met kennissen, met familie, met ouders, met leraars over kan spreken.
Ook in het jeugdwerk is daar bijzonder veel aandacht voor. Organisaties zoals Formaat en Chirojeugd Vlaanderen – om er twee te noemen, want er zijn er veel die daarop inzetten – hebben dit thema bovenaan de agenda geplaatst. Dit thema krijgt daarom niet verwonderlijk een prioritaire plaats in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP) en breder ook in mijn beleid.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Er zitten heel wat aspecten in het advies, en die komen ook in het antwoord aan bod, maar ik zal maar op een beperkt aantal ingaan.
Wat betreft het mentaal welzijn volg ik helemaal het spoor dat we vooral moeten inzetten op preventie en instroom en op proberen de problemen tijdig te detecteren als die aan het ontstaan zijn, of misschien zelfs op proberen te voorkomen dat er problemen ontstaan. U zult het ongetwijfeld met mij eens zijn dat, zeker in een overgangsfase, beide nodig zijn en dat de hulpverlening vandaag ook wel op een aantal gebieden onaanvaardbaar lang op zich laat wachten. Maar de rest van het debat moeten we in de commissie Welzijn met minister Beke voeren – ik zal dat ook doen – over hoe we toch nog stappen kunnen zetten om de wachttijden voor noodzakelijke hulpverlening af te bouwen. Dat is een zeer terecht punt dat u aanhaalt.
Ik wil het formeel hebben over de vorm van de interministeriële conferentie. We hebben in deze commissie, over alle partijgrenzen heen, heel erg erkend hoe creatief er is gewerkt, hoe goed er is overlegd met de sector doorheen deze crisis. Ik denk dat dit ook op die manier verder blijft lopen. De realiteit is echter natuurlijk wel dat de vaststelling dat op een aantal momenten, wanneer formele structuren samenkomen en er formele adviezen worden gegeven, bijvoorbeeld door experten aan het Overlegcomité, dat uitgangspunt van de kinderrechten daarbij niet standaard aanwezig is. Ik ben er zelf van overtuigd dat bijvoorbeeld het instellen van een formele interministeriële conferentie zou kunnen helpen.
U wees daarnet inderdaad op een interessant punt, namelijk dat in dit land niet alles zwart of wit is, dat de gemeenschappen over dingen blijkbaar soms hetzelfde denken en dat er federaal andere nuances worden gelegd. Mij lijkt het dan net interessant om formeel met die gemeenschappen en met de federale overheid rond de tafel te gaan zitten in een interministeriële conferentie en daar een aantal punten op tafel te leggen, over het covidbeleid en de af en toe moeilijke balans tussen volksgezondheid en kinder- en jongerenrechten, maar ook over de impact van de maatregelen die moeten worden genomen en van deze crisisperiode op jongeren, en over het opvangen daarvan. Ook dat laatste zal Vlaanderen immers niet alleen kunnen oplossen. Ook de andere beleidsniveaus moeten dat doen.
Mijn vraag over die interministeriële conferentie is dus heel concreet: bent u van plan om daaromtrent een initiatief te nemen? Hebt u een zicht op een perspectief of tijdstip waarop die conferentie zou kunnen plaatsvinden? Op welke manier wilt u daar concreet werk van maken?
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Collega Vaneeckhout, dank u wel voor de vraag. Minister, eerst wil ik benadrukken hoe positief het is dat u op regelmatige basis kinderen en jongeren betrekt en op regelmatige basis met hen overlegt. Een minister van Jeugd die het niet alleen opneemt voor kinderen en over kinderen en jongeren praat, maar ook met hen praat, zo’n minister van Jeugd zie ik heel graag, maar dat weet u. Collega Vaneeckhout heeft er al naar verwezen: morgen is het Kinderrechtendag hier in het Vlaams Parlement. Ik kijk ernaar uit om dat morgen ook nog eens onder de aandacht te kunnen brengen en met jongeren en kinderen te kunnen praten, maar uiteraard gebeurt dat op vele momenten, niet alleen wanneer ze hier in het parlement te gast zijn.
Kinderen en jongeren bij het beleid betrekken kan heel zinvol zijn. Dat heeft ook zijn nut bewezen bij de zomerplannen net na de eerste lockdown. Minister, u verwees ernaar. We hebben toen gezien dat het betrekken van de jeugdsector, van kinderen, bij het voorbereiden van die zomerkampen tot een fijne, aangename zomer heeft kunnen leiden. Dat bewijst dus zijn nut.
Minister, ik heb één bijkomende, heel concrete vraag voor u, over die Interministeriële Conferentie Jeugd, indien die er al zou komen. Wat kan volgens u op langere termijn na een eventuele concrete opdracht over het belang van de aandacht voor kinderen en jongeren tijdens een coronapandemie, een meerwaarde zijn van een Interministeriële Conferentie Jeugd? Ziet u zelf eventueel boeiende, relevante of noodzakelijke topics die u op dat niveau wilt aankaarten en bespreken met andere entiteiten in dit land? Wat zouden daarbij voor u eventuele prioriteiten kunnen zijn? Ziet u een noodzaak wat dat betreft?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Minister, het standpunt van onze fractie is niet verwonderlijk. We hebben het hier in de commissie al vaak genoeg gehad over hoe belangrijk het is dat we ervoor zorgen dat er geen kinderlockdown komt, dat kinderen zo veel mogelijk kunnen gaan en staan waar ze willen, dat er geen maatregelen komen ten koste van de jongsten in onze samenleving. We begrijpen daarom dan ook het advies van de kinderrechtencommissaris. We vragen ons alleen af – het zal u misschien niet verwonderen – of de formule van een interministeriële conferentie de beste is om zowel de noden van onze jeugd te vrijwaren als vanuit de Vlaamse Gemeenschap de volledige controle over het jeugd- en jeugdzorgbeleid te behouden. Bij zo’n IMC-formule komt de federale overheid om de hoek kijken. Nochtans zijn een aantal bevoegdheden exclusief voor de gemeenschappen. Het verwondert ons in dat opzicht een beetje dat de Groenfractie dit voorstel van de federale DéFI-leden steunt. Het is allicht een vraag voor een ander parlement en een andere dag, maar we vragen ons af of er in de Kamer überhaupt een meerderheid zal zijn voor een voorstel van resolutie vanuit de oppositie.
Onze fractie is van mening dat er op het vlak van een intergemeentelijke dialoog over jeugdaangelegenheden beter rechtstreeks tussen de gemeenschappen wordt gesproken. Dat zal u allicht ook niet verbazen. Minister, we willen ook opmerken dat een aantal van de vragen die aan u werden gericht, beter met minister Beke kunnen worden besproken. Dat gaf u echter zelf ook al aan.
Tot slot, minister, heb ik nog een vraag. De collega peilde naar de mogelijkheid om adviezen van kinderen en jongeren in te winnen. We vragen ons af of de jeugdaanspreekpunten die zijn aangesteld bij de verschillende regeringsleden, daar mogelijk een rol in kunnen spelen. Alvast bedankt voor uw antwoord.
Minister Dalle heeft het woord.
Voorzitter, ik heb de laatste vraag niet goed begrepen. Is het mogelijk om die nog eens te herhalen?
Zeer zeker, minister. We vragen ons af of de jeugdaanspreekpunten die zijn aangesteld bij de verschillende regeringsleden, een rol kunnen spelen in het inwinnen van adviezen van kinderen en jongeren, op een structurele manier dan.
Dank u wel voor de extra vragen en bedenkingen.
Wat de formele instelling van een IMC betreft, collega Vaneeckhout, ben ik daar op zich niet tegen. Ik kan dat steunen. Alleen denk ik wel dat dat niet het verschil zal maken in de aanpak van de coronapandemie bijvoorbeeld. Het is sowieso zo dat in ons informele sectoroverleg altijd een vertegenwoordiger van de Groep van Experts voor Managementstrategie van COVID-19 (GEMS) is uitgenodigd en meestal ook aanwezig is. Veelal was dat Marc Van Ranst. Hij was er heel nauw bij betrokken. Het voordeel van het informele karakter is dat je eigenlijk kunt kiezen wie je daarbij betrekt. Er zijn ook nog andere personen bij betrokken geweest naargelang de agenda. We hebben op een bepaald moment bijvoorbeeld heel uitgebreid gesproken over preventief testen voorafgaand aan kampen. We hebben dat toen gedaan met professor Herman Goossens. Dat is wel het voordeel.
Er is ook de Belgische Pediatrische COVID-19 Task Force, die ook advies geeft en mee tracht het perspectief van kinderen en jongeren in te brengen. Ik ben het met u eens dat dit in de besluitvorming van de adviesorganen, zoals de Risk Assessment Group (RAG), de Risk Management Group (RMG) en de GEMS, nog meer aanwezig mag zijn, maar ik betwijfel eerlijk gezegd of de formele instelling van een IMC Jeugd daar nu een groot verschil in zou maken. Maar goed, ik ben er absoluut niet gesloten voor.
Mijnheer Van de Wauwer, u hebt gepeild naar eventuele thema's die dan relevant zouden kunnen zijn. Ik denk dat er verschillende zijn, die nu eigenlijk altijd bilateraal worden besproken en opgevolgd. Mocht er een IMC bestaan, zouden we dat daar verder kunnen doen. Ik denk bijvoorbeeld aan de kampplaatsen. Dat komt straks ook nog aan bod in de beleids- en begrotingstoelichting. We zijn bezig met rond het actieplan bivak verder te werken. Vaak gaat dat ook over kampplaatsen in Wallonië. Dan is het wel zinvol om daar regelmatig structureel overleg over te hebben. Dat gebeurt nu rechtstreeks met de Franstalige en Waalse collega's. Wel is het zo dat je daar vaak niet alleen de minister van Jeugd voor nodig hebt, maar bijvoorbeeld soms ook de minister van Leefmilieu, omdat het soms gaat over situaties in bossen of over varkenspest bijvoorbeeld. De ‘peste porcine’ is een van de thema's die de afgelopen jaren aan bod is gekomen. Dat is een thema’s dat daar aan bod zou kunnen komen.
Ook de uitwisseling in het jeugdwerk tussen Franstalig België, de Duitstalige Gemeenschap en Vlaanderen is een thema dat daar besproken zou kunnen worden. In de verschillende programma’s zoals Erasmus+, Erasmus Belgica en dergelijke meer en in het jeugdwerk, met onder meer het Coördinatieorgaan voor Internationale Jongerenwerking (JINT), zijn er heel mooie initiatieven, die ongetwijfeld ook daar zouden kunnen worden besproken, maar nu ook op een goede manier opgevolgd worden.
Mevrouw Perdaens, u had een concrete vraag over de aanspreekpunten jeugd. Die zouden inderdaad advies kunnen inwinnen bij kinderen en jongeren zelf, en dat gebeurt deels nu al. Bijvoorbeeld in het kader van jeugdhulp doet men een beroep op Cachet vzw. Dat is iets dat heel belangrijk is in het JKP. Daar hebben we een verticaal overleg per beleidsdomein en daar zijn de aanspreekpunten jeugd uiteraard heel nauw bij betrokken. Ze spelen vandaag wel een rol, maar het zou inderdaad overwogen kunnen worden dat ze ook nog meer rechtstreeks in contact gaan met kinderen en jongeren.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het aanvullende antwoord. Ik wil ook wel nog het volgende beklemtonen. Collega Perdaens vraagt hoe wij ons in de Kamer zullen gedragen wat dat voorstel van resolutie betreft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet weet. Ik ken ook niet alle details van dat voorstel. Ik was vooral geïnteresseerd en getriggerd door het advies van de kinderrechtencommissaris op dat gebied.
Minister, we zijn niet getrouwd met een bepaalde formule. Dat hoeft voor mij geen IMC te zijn. Maar onze zoektocht – en ik ben blij dat u die deelt – is hoe de impact van kinderen en jongeren op het beleid kan worden vergroot. Dat kunnen we doen via deze commissie. Dat doen we ook dagelijks, en vaak zijn we het helemaal met elkaar eens, over alle grenzen heen. We zien echter al de uitdaging intern, om in andere commissies voldoende de stem en de impact op kinderen en jongeren van die beleidsdomeinen aan bod te laten komen. Morgen zetten we ter zake een zeer belangrijk stap vooruit. We zien diezelfde uitdaging ook bij ministers, die zeer goede bedoelingen hebben, maar die binnen de Vlaamse Regering ook die uitdaging hebben. Collega’s, de thematiek van deze vraag ligt ons na aan het hart, maar diezelfde uitdaging speelt ook op federaal niveau. De federale overheid is inderdaad niet meer of niet bevoegd voor veel wat zaken wat Jeugd betreft. Collega Perdaens, het is ook geen vraag van ons om daar iets aan te veranderen, maar het voorbije anderhalf jaar is toch ook zeer duidelijk geworden dat die overheid door bepaalde beslissingen te nemen, wel een impact heeft op het leven van kinderen en jongeren. Ik vind het dan wel een uitdaging voor ons in deze commissie om verder na te denken over hoe we er formeel en informeel voor kunnen zorgen dat kinderen en jongeren voldoende kunnen wegen op die besluitvorming, dat hun belangen en noden voldoende worden meegenomen in alles wat er gebeurt. Dat was de insteek van deze vraag. Minister, of dat nu via een IMC of via een andere manier gebeurt, ik zal het samen met u met interesse volgen, maar ik hoop alvast dat we geen enkele piste vooraf zouden wegschuiven, en dat heb ik ook niet van u gehoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.