Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Op 16 juli 2021 keurde de Vlaamse Regering een conceptnota goed met betrekking tot de basisarchitectuur voor een Vlaams mensenrechteninstituut. Daarmee heeft de regering een belangrijke stap gezet in de uitvoering van het regeerakkoord, waarin bepaald is dat de samenwerking met Unia stopgezet zal worden en dat we een eigen, Vlaams gelijkekansencentrum zouden oprichten.
Dat nieuwe instituut krijgt een heel breed mandaat op het vlak van mensenrechten, dat als volgt kan worden samengevat: onderzoek en verzamelen van gegevens die nuttig zijn vanuit mensenrechtenperspectief in een Vlaamse beleidscontext; ondersteuning, advisering en monitoring van het Vlaamse beleid inzake specifieke en algemene mensenrechtenaangelegenheden; bewustzijnsverhoging, vorming, informatie aan en sensibilisering van het brede publiek, onder andere via het onderwijs en door een beroep te doen op de media.
Het instituut krijgt geen algemene klachtenbehandelende bevoegdheden, maar het zal wel klachten behandelen wat de gelijke behandeling betreft. Voor klachten met betrekking tot andere mensenrechten wordt er dan doorverwezen naar de verschillende sectorale instituten.
Het nieuwe orgaan krijgt de opdracht om geschillen in eerste instantie via bemiddeling op te vangen en te werken richting verzoening. Waar nodig kan een dossier wel toegeleid worden naar een geschillenkamer met een oordeelvellend mandaat. Een klacht zal dus niet rechtstreeks aanhangig gemaakt kunnen worden bij de geschillenkamer, maar kan pas na dat traject daar terechtkomen.
De uitspraken van de geschillenkamer zijn niet bindend maar het orgaan moet wel, vanuit een onmiskenbare professionaliteit en specialisme, het nodige gezag uitstralen om autoriteit te kunnen geven aan zijn oordelen. Binnen de geschillenkamer zal hoog opgeleid, gespecialiseerd personeel uit gerechtelijke maar ook academische middens worden ingezet.
Om de neutraliteit van het instituut niet te schaden krijgt het orgaan geen mandaat om in rechte op te treden – dat was nieuwe informatie – en om de onafhankelijkheid van het instituut maximaal te waarborgen krijgt het nieuwe instituut ook het statuut van een paraparlementaire instelling (PPI).
Zoals gesteld betekent de goedkeuring van deze conceptnota een belangrijke mijlpaal. Het nieuwe Vlaamse instituut moet immers per 15 maart 2023 actief zijn en het is dan ook nodig dat er nu de noodzakelijke voorbereidende stappen worden gezet, zodat er in de tussentijd geen hiaat ontstaat in de bestrijding van discriminatie en het garanderen van gelijke kansen.
Minister, kunt u verduidelijken op welke manier erover zal worden gewaakt dat de expertise die de voorbije jaren is opgebouwd, en die nu bestaat bij Unia maar ook bij de Genderkamer, niet verloren zal gaan maar daadwerkelijk zal worden meegenomen bij de oprichting en de verdere uitbouw van dit nieuwe gelijkekansencentrum?
Ten tweede wordt terecht het belang onderstreept om te evolueren naar één aanspreek- en referentiepunt voor de burger op het vlak van mensenrechten. In het kader van een optimale dienstverlening naar de burger toe is dat zeker aangewezen. Minister, hoe ziet u dat verder concreet te realiseren?
Ten derde wordt in de conceptnota vermeld dat, weliswaar op termijn, zal worden onderzocht hoe de andere, reeds bestaande mensenrechteninstituten kunnen worden opgenomen in één mensenrechteninstituut. We kunnen daar verwijzen naar paraparlementaire instellingen zoals onder meer het Kinderrechtencommissariaat en de Vlaamse Ombudsdienst, maar ook het Vlaams Vredesinstituut. Werd in het kader van de opmaak van deze conceptnota reeds overleg gepleegd met deze instellingen over die denkpiste die nu geponeerd wordt, of is dat een gegeven dat naar de toekomst toe nog dient te gebeuren? En indien dat al heeft plaatsgevonden, wat waren dan de reacties vanuit die verschillende instellingen wanneer er sprake is van een mogelijke inkanteling? Zo ja, welke richting gaat dat momenteel uit?
Die geschillen zullen kunnen worden toegeleid naar een geschillenkamer met oordeelvellend mandaat. De uitspraken van die kamer zullen wel geen bindend karakter hebben. Welke criteria dienen volgens u al dan niet doorslaggevend te zijn om een geschil naar die kamer toe te leiden? Hoe zult u garanderen dat de uitspraken van die kamer daadwerkelijk nageleefd zullen worden? Hoe zult u de autoriteit van deze kamer concreet gestalte geven? En wat indien de uitspraken niet of in onvoldoende mate nageleefd worden?
Minister Somers heeft het woord.
Ik hoop dat iedereen heeft genoten van de zomervakantie en dat we samen aan een nuttig politiek jaar kunnen beginnen, alleszins wat de parlementaire werkzaamheden betreft. Ik vermoed dat intussen de andere werkzaamheden voor iedereen zijn gestart.
Mijnheer Van de Wauwer, ik dank u voor uw vraag. Mensenrechten vormen een van de hoekstenen van onze democratische rechtsstaat. In die democratische rechtsstaat moet iedereen gelijke kansen hebben om zich te ontwikkelen en te participeren aan onze samenleving.
Zoals u weet, heeft de Vlaamse Regering de engagementen uit het regeerakkoord over de oprichting van een eigen orgaan dat werkt aan gelijke kansen vertaald naar een conceptnota. Het is de ambitie van de Vlaamse Regering om te beschikken over een eigen volwaardig mensenrechteninstituut dat volledig onafhankelijk functioneert. We gaan voor een toonaangevend instituut met uitstraling, dat een internationale A-status kan verwerven. Daarvoor moet men aan een aantal voorwaarden voldoen, waaronder de onafhankelijkheid.
Waar nuttig moeten we er zeker over waken dat de expertise binnen de Genderkamer van de Vlaamse Ombudsdienst en Unia rond de Vlaamse bevoegdheden kan worden meegenomen in dit nieuwe instituut. Zowel de kennis en expertise die in allerhande werkinstrumenten zit vervat, als die waarover de personeelsleden beschikken, moeten maximaal worden gevaloriseerd binnen het kader van het nieuwe instituut en de nieuwe werking. Tegelijk moeten we aan het instituut de ruimte geven om een eigen expertise te ontwikkelen en een eigen positie in te nemen.
Mijn diensten werken momenteel, binnen de krijtlijnen bepaald door de Vlaamse Regering en in onderling overleg met alle betrokken stakeholders, aan een eerste ontwerp van oprichtingsdecreet van het Vlaams mensenrechteninstituut.
Er bestaan in België en ook in Vlaanderen diverse mensenrechteninstellingen, meestal met de focus op een specifiek domein, die elk hun eigen takenpakket hebben, en dat op de verschillende bevoegdheidsniveaus van het federale België. Het is de ambitie van de Vlaamse Regering om het landschap in Vlaanderen te vereenvoudigen. De structuur waar we naartoe willen gaan, moet een klantvriendelijke structuur zijn. Burgers moeten op een laagdrempelige manier toegang kunnen krijgen tot de bevoegde instelling.
Bij de totstandkoming van dit project houd ik er rekening mee dat mensenrechten en gevallen van discriminatie de bevoegdheidsverdeling in ons land overstijgen. Een uniek loket kan dus voor de burgers zeker een grote meerwaarde bieden. De burger kan zich dan tot een instelling richten, die eventueel, indien nodig, kan doorverwijzen. De verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de burger ergens terechtkan, wordt dan bij de instellingen gelegd en niet bij de burger. Dat moet altijd het uitgangspunt zijn van de overheid. Zij moet er zelf voor zorgen dat zij toegankelijk is voor de burgers, zodat die niet op zoek moeten gaan en verdwalen in een kluwen van organisaties.
Om te evolueren naar een uniek loket waar de Vlaming terechtkan, zal in elk geval moeten worden samengewerkt, intra-Vlaams maar ook met de andere bevoegdheidsniveaus. Het uitwerken van die samenwerking maakt deel uit van het traject richting de oprichting van het Vlaams mensenrechteninstituut.
Met de conceptnota heeft de Vlaamse Regering het idee uitgedrukt om op termijn te komen tot een uniek referentiepunt op het vlak van mensenrechten in Vlaanderen. We willen daarin ambitieus zijn, maar we moeten ergens kunnen beginnen. Het Vlaamse mensenrechteninstituut zal in eerste instantie in complementariteit optreden met de bestaande instellingen.
Tegelijk onderzoeken we de verhouding tussen de Vlaamse instellingen, de raakvlakken en de mogelijkheden tot inkanteling. Zo kunnen we de kansen en valkuilen van een sterkere samenwerking en misschien zelfs integratie in kaart brengen. Belangrijk daarbij is dat geen afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid van de bestaande instellingen en hun verworven mandaten.
Mijn kabinet heeft het Vlaams Parlement en de betrokken instellingen op de hoogte gebracht van de conceptnota en momenteel zijn gesprekken lopende waarbij we het engagement nemen om instellingen nauw te betrekken bij de volgende stappen. We kunnen dat natuurlijk niet unilateraal beslissen, de instellingen hangen vaak af van uw parlement. Uiteindelijk zal het parlement in al zijn wijsheid beslissen of een inkanteling of een nauwere samenwerking al dan niet gewenst is. We zijn het nu aan het onderzoeken in dialoog.
U had een vraag over de geschillenkamer met een oordeelvellend mandaat. Het oprichtingsdecreet, dat we nu uitwerken, zal de krijtlijnen bepalen, maar het Vlaams mensenrechteninstituut is onafhankelijk om een eigen werkwijze te ontwikkelen. Dit hoort ook zo volgens de Principes van Parijs.
Volgens de krijtlijnen die we zullen uittekenen, wordt er eerst gezocht naar een oplossing via bemiddeling. We geloven dat dat de juiste weg is om met problemen inzake mensenrechten om te gaan. Gesprek en dialoog, wederzijds respect en gedeeld inzicht zijn de beste manier om mensenrechten in de diepte te verdedigen. Indien bemiddeling geen oplossing biedt, kan de zaak voor de geschillenkamer worden gebracht.
Internationale praktijk toont aan dat de deskundigheid en het gezaghebbende en neutrale imago van organen zorgen voor een systematische opvolging van de zaken na het oordeel. Het Nederlandse College voor de Rechten van de Mens, waar we ons door hebben laten inspireren, kent een spontaan opvolgingspercentage in 80 procent van de oordelen. Het zijn gezaghebbende oordelen: de partijen schikken zich naar het oordeel van de Nederlandse geschillenkamer, van het Nederlandse College voor de Rechten van de Mens. De beslissingen worden spontaan nageleefd en dat blijkt een effectief systeem. Dat is waar we naartoe willen: slachtoffers van discriminatie snel duidelijkheid verschaffen en zorgen voor herstel van de situatie. De autoriteit van de geschillenkamer willen we bereiken door de juiste mensen aan te trekken, rechters en academici, die als echte experten in het discriminatierecht aan de slag gaan. Bovendien blijft de mogelijkheid voor slachtoffers om naar de rechter te stappen behouden.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is goed dat u nu met deze conceptnota komt om tijdig klaar te zijn tegen 15 maart 2023.
Ik heb nog een aantal opmerkingen en bijkomende vragen. Ten eerste, inzake de mogelijkheid om in rechte te treden die nu zou vervallen, waardeer ik het hele bemiddelingstraject dat u wilt voorzien. Ik geloof ook dat bemiddeling het best tot oplossingen kan leiden voor de verschillende partijen. Ik ben blij dat u zich daarvoor baseert op de ervaring in Nederland.
Hebt u echter ook dichter bij huis gekeken? Hebt u bij Unia zelf gekeken, waar momenteel die mogelijkheid nog bestaat om in rechte te treden? Ik heb daar in het verleden in deze commissie al vragen over gesteld. Toen hebt u altijd bevestigd dat in rechte kunnen treden een belangrijk element zou zijn voor het nieuwe Vlaamse gelijkekansencentrum. Unia probeert altijd eerst te bemiddelen. Maar de mogelijkheid om in rechte te kunnen treden is nog altijd een belangrijke stok achter de deur. Ik vraag me af, als u dat wegneemt, of de kans op succes niet gaat dalen.
Inzake de paraparlementaire instellingen was mijn eerste reactie of dat geen vreemde manier van werken is om open te laten dat ze mogelijk zouden inkantelen. Het ging immers om paraparlementaire instellingen, onder controle van het parlement en niet van de regering.
Twee, de vraag naar betrokkenheid vanuit de instellingen zelf was er vooraf niet. In het regeerakkoord is heel duidelijk opgenomen dat we de bevoegdheden voor Unia vanuit Vlaanderen zouden meenemen. Daarnaast zouden we de Genderkamer van de Vlaamse Ombudsdienst integreren. Over de andere instellingen was initieel geen sprake. Goed, als het gaat om een eerste stap om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn inzake synergieën kan elk onderzoek belangrijk zijn.
Ik heb een vrees rond het Kinderrechtencommissariaat. Het is inderdaad belangrijk dat zij in volledige autonomie hun werk kunnen blijven doen, maar ook dat er voldoende aandacht blijft voor de belangen van het kind. We moeten er wel voor opletten, als dat opgaat in een breed mensenrechteninstituut, dat de belangen van het kind genoeg aandacht krijgen en prioritair genoeg behandeld worden. Op dat vlak vroeg ik mij af, minister, of u ook gekeken hebt naar andere landen waar die beweging is gemaakt. Ik heb zelf een aantal zaken opgezocht. In Frankrijk is dat bijvoorbeeld ook gebeurd en daar zien we dat de aandacht voor kinderrechten is afgenomen. In Zweden – of in Schotland – is dat uiteindelijk niet doorgegaan uit vrees dat die aandacht ook zou afnemen. Is daaromtrent nog bijkomend onderzoek gepland, eventueel via consultants of academici? Wat zegt het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties (VN) daarover?
Het Vlaams Vredesinstituut is niet meteen een mensenrechteninstituut. In hoeverre vallen zij daar volledig onder? De vrees van alle andere parlementaire instellingen is dat ze nu wel een heel scherp eigen profiel hebben dat ze – al dan niet – zouden kunnen verliezen als zij in een groter mensenrechteninstituut zullen opgaan.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik denk dat onze visie over Unia wel bekend is. We zijn opgelucht dat Vlaanderen niet langer zal moeten bijdragen aan deze instelling. Ik vind het wel een goed idee om een soort allesomvattende mensenrechteninstelling te creëren, omdat je op die manier versnippering tegengaat. Gelijk welk aspect van mensenrechten kan door een centrale aansturing behandeld worden. Ik zie daar het probleem zeker niet. Het onderbrengen in een PPI lijkt me ook een zeer goed idee, omdat je op die manier de onafhankelijkheid kunt garanderen. Minister, wat mij en onze fractie betreft kunt u zeker op de ingeslagen weg verder werken. Ik denk echt dat Vlaanderen hoge nood heeft aan een onafhankelijke instelling, in tegenstelling tot diegene die we tot vandaag altijd hebben moeten accepteren.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, vanuit onze fractie komt een heel ander geluid. Zoals u weet, betreuren wij het enorm dat u Unia gaat opdoeken. We denken dat het nodeloos tijd, energie en geld gaat kosten om een nieuw instituut uit de grond te stampen, temeer – en dat wordt vandaag toch ook andermaal aangetoond – omdat er geen garanties zijn dat die nieuwe structuren helderder en duidelijker gaan zijn. Als u dan toch doorgaat met uw conceptnota en met de vorming van zo’n instituut, dan zijn twee dingen heel belangrijk. Ze zijn ook aangehaald door collega Van de Wauwer.
Het eerste is inderdaad erover te waken dat de expertise gewaarborgd blijft en dat u geen expertise verliest. Dat is heel belangrijk. Het tweede element is het bedrijfsadviserende aspect. Dat wil ik hier nog wel eens aanhalen. De ambities zijn groot, maar als u breed gaat uitwaaieren met de bevoegdheidsomschrijving van zo’n instituut, dan kunnen er ook heel wat waardevolle aspecten verloren gaan. Ik denk dat het beleidsadviserende heel belangrijk wordt. Wij denken dat zo’n centrum niet mag verworden tot een soort juridisch orgaan zonder kritische reflecties, want dan zie ik niet in hoe zo’n centrum het doel kan dienen, namelijk het garanderen van gelijke kansen.
Tot slot is er ook nog het belangrijkste dat hier vandaag werd gezegd. Het idee dat instellingen zoals bijvoorbeeld het Kinderrechtencommissariaat en de Ombudsdienst zouden inkantelen, is ronduit nefast. U zegt nog wel dat u het gaat onderzoeken en dat het in eerste instantie de bedoeling is om complementair te werken. Dat is uiteraard een goed idee. Maar ik zie niet in waarom die instellingen, die inderdaad, zoals mijn collega aanhaalde, heel specifiek rond bepaalde rechten werken, zouden moeten inkantelen. Die instanties zijn net bedoeld om onafhankelijk te werken. Een inkanteling zou alleen maar een uitholling daarvan zijn. Ik zie geen reden, en ook de haalbaarheid lijkt me niet echt realistisch. Zoals u zelf zei moeten we er voor zorgen dat de onafhankelijkheid gewaarborgd wordt. Het is goed dat u dat zegt, maar ik zie de complementariteit niet van het waarborgen van die onafhankelijkheid en het inkantelen in zo’n breed mensenrechteninstituut. Dat zie ik vandaag echt niet, tenzij me iets ontgaat, maar ik zie het niet.
En ik wil afsluiten met een heel korte vraag rond timing. Want u zei, minister, dat u nu aan het werk bent met uw diensten aan een eerste ontwerp van een oprichtingsdecreet. Hebt u enig zicht op de timing? Wanneer zal dat afgerond zijn?
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral bedank ik de verschillende sprekers voor hun zeer zinvolle en interessante reflecties. Ik heb een paar reacties.
Eerst en vooral, wat de onafhankelijkheid betreft: als wij een mensenrechteninstituut uitbouwen, en we willen dat doen conform de internationale spelregels – we willen de A-status behalen, de hoogst haalbare status – dan moeten wij aan heel strakke spelregels voldoen, die onder meer, maar niet uitsluitend, de absolute onafhankelijkheid van zo’n instelling garanderen. Anders kunnen wij die A-status niet verkrijgen. En dat zou natuurlijk een erg vernederende situatie zijn voor een land: dat het een mensenrechteninstituut uitbouwt, en dat het, in tegenstelling tot onze buurlanden, er dan niet in zou slagen om die A-status te verwerven. Een mensenrechteninstituut zonder die onafhankelijkheid is geen mensenrechteninstituut die naam waardig, volgens de internationale spelregels. Ik stel het wat geprovoceerd en scherp, maar daar komt het de facto op neer.
Het zal daardoor ook een paraparlementaire instelling moeten zijn. Het is niet zo dat wij, in tegenstelling tot het Vredesinstituut of het Kindercommissariaat, nu een instelling gaan bouwen die afhankelijk is van de uitvoerende macht. Neen, het zal opnieuw een instelling zijn waar op de eerste plaats de relatie met de wetgevende macht bestaat, opnieuw conform internationale spelregels die we moeten respecteren. En ik vind dat ook een zeer goede zaak. De onafhankelijkheid zal zelfs nog verder dan dat moeten worden gegarandeerd. Er zijn heel veel regels, het is de moeite waard om dat eens op te zoeken en te bekijken. We kunnen daar later in de commissie misschien nog wat dieper op ingaan, als we wat verder staan, of wanneer de commissie dat wijs acht. Maar die regels zijn al duidelijk. Dat is een eerste zaak.
Ten tweede willen wij onderzoeken – en dat is iets fundamenteels – of we inderdaad de verschillende instellingen die vandaag rond mensenrechten werken, dichter bij elkaar kunnen brengen. Ik leg u uit waarom. Daar zit ook een bepaalde maatschappelijke keuze achter. Mensenrechten zijn niet absoluut; mensenrechten worden tegen elkaar afgewogen. Mensenrechten zijn een complex, een geheel. Ik geef een voorbeeld: de vrijheid van religie moet afgewogen worden ten aanzien van de gelijkheid van man en vrouw, om maar één voorbeeld naar voren te brengen waar iedereen zich iets bij kan inbeelden. En zo geldt dat voor heel veel van de mensenrechten. Wanneer we mensenrechten bekijken, of een instituut opbouwen dat op één focus is gericht, heeft dat het grote voordeel dat er veel aandacht is voor die problematiek. Maar dat zou misschien wel eens het nadeel kunnen hebben dat, in de juiste afweging van mensenrechten, men in de ene of andere richting doorslaat.
Daarom is er in de verschillende landen waar we naar gekeken hebben – ik denk bijvoorbeeld aan de Noord-Europese landen – ook een beweging gaande geweest om niet langer voort elk soort mensenrecht een ander instituut op te richten. Zo kun je een instituut oprichten rond gender, rond privacy, rond de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van levensbeschouwing, het eigendomsrecht. Je kunt er eindeloos veel bedenken die allemaal mensenrechten voor ogen hebben, en je kunt die allemaal naast elkaar laten bestaan. Maar als er een conflict is tussen mensenrechten, waar is dan de plek waar die rechten op een juiste manier en consistent worden afgewogen? Wij willen dat onderzoek doen. Ik heb daarmee niet gezegd dat we gaan eindigen met één instituut, dat heeft de Vlaamse Regering ook niet gezegd. Maar we willen die oefening op een ernstige manier doen.
We hebben dat wel al gezegd van de Genderkamer. Dat is duidelijk. Maar met de twee anderen gaan we praten. We gaan dat natuurlijk niet opleggen; het is dan uiteindelijk het parlement dat daar in zijn wijsheid over gaat oordelen. Maar we willen wel onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot in elkaar schuiven, tot dichter bij elkaar brengen, tot beter afstemmen, tot het zoeken naar complementariteit of misschien zelfs tot het aangaan van een fusie. Dat valt te bekijken.
Uw bezorgdheid, mijnheer Van de Wauwer, en trouwens ook van mevrouw Moerenhout, dat kinderrechten bijvoorbeeld toch altijd een belangrijke aandacht moeten hebben, die deel ik volkomen. Dat zal trouwens een van de criteria moeten zijn waarop je uiteindelijk zult oordelen of een inkanteling de juiste keuze is. Kan dat gegarandeerd worden in een breder mensenrechteninstituut? Of is dat toch niet mogelijk, en hebben we toch behoefte aan een afzonderlijke structuur?
Ik denk dat we daar met een open geest, op een volwassen en moderne manier naar moeten kijken en eens goed moeten bekijken wat er ter zake in het buitenland gebeurt. Mijnheer Van de Wauwer, u hebt naar een aantal positieve en negatieve voorbeelden verwezen.
We zullen Unia niet opdoeken. We stappen uit Unia, we doeken het niet op. En we zullen zoveel mogelijk de expertise die aanwezig is bij mensen en in praktijken meenemen om die te integreren in de nieuwe instelling, die volgens haar eigen filosofie zal werken en die alle vrijheid moet krijgen om die expertise zelf te kunnen opbouwen. En die zal inderdaad voor een stuk evolueren in een andere richting, misschien deels in dezelfde, deels in een andere. Dat zal die instelling zelf voor een stuk bepalen.
Voor alle duidelijkheid: de instelling zal natuurlijk nog beleidsadviserend werken. Opnieuw, zij is daartoe verplicht vanuit het internationaal recht. Men kan geen mensenrechteninstituut bouwen dat niet reflecteert over het beleid, dat geen beleidsadviezen geeft. En het is evident dat zij dit onafhankelijk en kritisch moet kunnen doen. Zij moet het beleid tegen het licht kunnen houden en de pijnpunten in de maatschappij kunnen aanwijzen. In Nederland bijvoorbeeld doet men dat thematisch. Zo werkt men bijvoorbeeld op het thema armoede bij senioren en bekijkt men wat het beleid ter zake doet, of het beleid voldoende doet, of de mensenrechten van die senioren al dan niet gegarandeerd zijn. Dit is een filosofie die misschien kan worden gevolgd door dit mensenrechteninstituut.
Een belangrijke vraag waar we lang mee hebben geworsteld, is de vraag wat men moet kunnen doen naast bemiddeling. Moet men in rechte kunnen optreden, met andere woorden, moet men partij kunnen zijn? Moet men aan de kant kunnen staan van iemand in een geschil? Moet men op het moment van een geschil de kant kiezen van het vermeende slachtoffer? Het is natuurlijk de rechter die oordeelt of er een slachtoffer is of niet. Of kiezen we voor een objectievere positie van geschillencommissie waarbij, wanneer er een geschil is over mensenrechten tussen twee personen, een persoon en een vereniging of twee verenigingen, die mensen of verenigingen naar die geschillenkamer kunnen gaan, die ter zake veel expertise heeft en een gezaghebbend oordeel velt? In Nederland wordt dat oordeel in 80 procent van de gevallen gevolgd. In de Scandinavische landen is dat een gelijkaardig percentage.
Wij geloven dat de tweede keuze effectiever en efficiënter is. Wij hebben de cijfers bekeken, en daaruit blijkt dat Unia de voorbije twaalf jaar in totaal zesmaal in rechte is opgetreden. Dat aantal is totaal marginaal in vergelijking met de tientallen casussen die de Nederlandse geschillenkamer behandelt, omdat die laagdrempelig en informeler is en voor een deel is gebaseerd op gezag en vertrouwen. Mensen zijn bereid zich daaraan te onderwerpen, ze staan niet voor een rechter of rechtbank maar voor een geschillenkamer, die uiteindelijk een oordeel velt. Bovendien wordt op die manier in Nederland ook juridische expertise opgebouwd. Een van de problemen waar onze rechtbanken immers mee kampen, is dat de parketten en rechters inzake mensenrechten- en discriminatiewetgeving vaak onvoldoende ervaring en knowhow hebben. Als we weten dat er de voorbije twaalf jaar slechts zeventien rechtszaken zijn geweest die te maken hadden met discriminatie, waarvan zes waar Unia bij betrokken was, dan is dat niet de weg om geschillen en spanningen over mensenrechten in een samenleving op te lossen.
Ik geloof eerder – en dat is ook de overtuiging geworden van de Vlaamse Regering – dat we met een geschillenkamer waar men geen partij maar voor een stuk mee rechter is – als ik dat zo mag uitdrukken –, waar men kan remediëren en mensen in de diepte kan meenemen in een dergelijk verhaal, waar men mensen die uitspraak kan doen aanvaarden, niet omdat het moet maar omdat ze het gezag aanvaarden, verder zullen geraken met de samenleving. Daar is lang over nagedacht, maar het is die richting die we willen uitgaan.
En wanneer men toch teleurgesteld is in die geschillenkamer, ook in Nederland, kan men nog altijd naar de rechter stappen. Door haar jurisprudentie bouwt de geschillenkamer echter een geloofwaardige onderbouw op die rechters, het Openbaar Ministerie en advocaten zal toelaten om het meer deskundigheid en met de autoriteit van de geschillenkamer in rechte op te treden.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig bijkomend antwoord. Het belangrijkste is dat de opgebouwde expertise aan boord blijft.
Wat die onafhankelijkheid van het instituut betreft, moeten we inderdaad de A-status volgens de Principes van Parijs behouden. Ik geloof ook dat die nieuwe instelling onafhankelijk zal kunnen werken. Wanneer ik het heb over de onafhankelijkheid van de huidige paraparlementaire instellingen, dan heb ik het ook over de onafhankelijkheid binnen een dergelijk nieuw instituut. Er moet vooral op toegezien worden dat het Kinderrechtencommissariaat, indien dat zou inkantelen, nog voldoende onafhankelijk kan werken, zodat de kinderrechten onder de aandacht blijven.
Ik ben absoluut voorstander van samenwerking met de huidige bestaande instellingen. Ik denk dat inkanteling iets te ver gaat, maar ik wil het onderzoek verder afwachten. U verwijst naar de Noord-Europese landen – op Denemarken na, dat een beetje in een grijze zone zit –, waar men er bewust voor kiest om het kinderrechtencommissariaat uit de mensenrechteninstellingen te houden. Daar is een reden voor, en ik hoop dat het onderzoek die kan duiden.
Wat het in rechte kunnen treden betreft, geloof ik heel erg in die geschillenkamer. Ik weet ook dat er maar zes zaken zijn geweest. Men kan dat kwantitatief bekijken en dan zijn dat er weinig, maar men kan dat ook kwalitatief bekijken, en ik dacht dat dat toch de redenering van Unia was: het feit dat zij een stok achter de deur houden, het feit dat zij nooit zover zijn moeten gaan, het feit dat het in de meeste gevallen lukte om vooraf een oplossing te vinden tussen de partijen. Het hangt er dus van af hoe men dit bekijkt. Ik wil u daar wel verder volgen in uw redenering, maar het is toch een bezorgdheid die ik heb. Die mogelijkheid om naar de rechtbank te trekken, vind ik toch wel een belangrijke stok achter de deur.
De vraag om uitleg is afgehandeld.