Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik probeer mijn vragen snel af te handelen. Eerst en vooral, het punt over de Nationale Arbeidsraad (NAR), over de 5 dagen opleiding, waar de werkgeversorganisaties een punt van hebben gemaakt. Het is zo dat federaal minister Dermagne 5 dagen opleiding per jaar, voor elke medewerker, generiek wil opleggen. Ik denk dan: kent die persoon de bedrijven wel? Weet hij wat er in die bedrijven gebeurt? Beseft hij wel dat elke sector en elk bedrijf verschillend is? De opleidingsintensiteit en -behoefte is van bedrijf tot bedrijf en van sector tot sector zeer verschillend is, zodat zo’n generieke maatregel bijna onmogelijk op te leggen is. Ik vind ook dat er daar toch wel stevige linken zijn met het Vlaamse beleid, waar wij ‘onder de vlag Crevits’ veel inspanningen leveren voor de opleiding van medewerkers.
Ik heb dus een aantal vragen, minister:
Werd u betrokken bij dat voorstel van die 5 generieke verplichte opleidingsdagen?
Indien ja, welk standpunt hebt u daarbij ingenomen namens de Vlaamse Regering?
Op welke manier zal dat wetsontwerp van minister Dermagne de Vlaamse initiatieven en ambities beïnvloeden?
Ten laatste: hoe sluit dat wetsontwerp aan bij onze eigen inspanningen om de arbeidskrapte aan te pakken, mensen om te scholen, en te investeren in echt deskundige werknemers via opleiding en vorming?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Ronse, u stelt een gevoelige vraag omdat collega Dermagne advies gevraagd heeft aan de Nationale Arbeidsraad (NAR) ter uitwerking van de passage uit het federale regeerakkoord. Net zoals u heb ik het opiniestuk van de werkgeversorganisaties gelezen in De Tijd. In tegenstelling tot de werkgevers, hebben ik noch mijn administratie al een voorstel van wetsontwerp gezien. Ik kan er dus niet veel commentaar op geven. Dat is een beetje logisch omdat dat eerst naar de NAR gaat. Dat is daar blijkbaar de manier van werken.
Wij zijn voorlopig ook niet betrokken bij de totstandkoming van het federale wetsontwerp. Het gaat over een eerste stap in een lang traject waarbij de federale minister Dermagne advies heeft gevraagd aan de NAR. We zijn niet formeel geconsulteerd geweest. Uiteraard heeft mijn kabinet contact genomen met het kabinet van minister Dermagne om tijdig geïnformeerd te worden, niet alleen geïnformeerd, ook om goed betrokken te worden bij de uitwerking. Ik heb hiervoor zelfs de zegen van de Vlaamse Regering gekregen. Ook op onze Vlaamse Regering van 25 juni is de mededeling ‘Meer mensen aan de slag in duurzame en werkbare loopbanen’ besproken. Dat is een conceptnota ter voorbereiding van de interfederale werkgelegenheidsconferentie.
Tot vandaag kan ik dus enkel een minimale inschatting maken van het wetsontwerp, louter op basis van het NAR-advies. In dat advies is er sprake van de ambitie om elke werknemer een individueel recht op vijf dagen opleiding toe te kennen. Dat is ook een ambitie die de Federale Regering opnam in het regeerakkoord.
De doelstellingen die erop gericht zijn om de deelname aan levenslang leren te verhogen, kan ik vanuit Vlaanderen alleen maar onderschrijven, maar we moeten altijd vertrekken van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen het individu, de organisatie en de overheid. Dat is zo verankerd in de conceptnota ‘De lerende samenleving’. Dat wordt ook weerspiegeld in het Partnerschap Levenslang Leren waar naast de opleidingsverstrekkers ook de werknemers- en de werkgeversorganisaties in vertegenwoordigd zijn.
Vanuit Vlaanderen voorzien we ook concrete maatregelen die op deze collectieve verantwoordelijkheid inzetten. Een voorbeeld hiervan is het gemeenschappelijk initiatiefrecht voor het Vlaams opleidingsverlof (VOV), waarbij het opleidingsverlof verdubbeld wordt van 125 naar 250 uur als er een keuze gemaakt wordt die de werkgever ook goed vindt. Zo appelleren we echt aan de verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers en willen we tegelijk het stelsel van het opleidingsverlof beter bekend maken bij beiden. De concretisering van het federaal initiatief zal verder bepalen of er een invloed is op de opname van Vlaamse opleidingsincentives. Ik kijk zeker uit, samen met u, heb ik begrepen, naar een heel concreet wetsontwerp.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik verschiet er toch wel van. Ik vind dat u eigenlijk zeer mild en vriendelijk antwoordt en heel rustig blijft. Ik vind dat eigenlijk ontstellend. U bent bevoegd voor arbeidsmarktbeleid op Vlaams niveau. Opleidingen en vormingen zijn daar een heel groot deel van. In het federale regeerakkoord staat uitdrukkelijk de ambitie om asymmetrisch beleid te voeren, rekening te houden met de noden van de regio’s. En dan gaat men nu toch, zonder de minister en Vlaanderen ook maar enigszins te kennen, een opleidingsverplichting, generiek, via een wetsontwerp voorleggen aan de NAR om mensen vijf dagen verplichte opleiding te geven. Ik vind dat eigenlijk een totaal gebrek aan respect voor u, minister; u bent daar heel hard mee bezig, voor de Vlaamse Regering, dit parlement en de Vlaamse belastingbetaler. Ik hoop dat daar een spoedoverleg kan komen en dat er een openheid komt om het wetsontwerp bij te sturen.
Ik wil zelf ook graag aansluiten, eigenlijk een klein beetje in dezelfde teneur van collega Ronse, zij het dat we niet moeten panikeren, collega’s. Er is nog een heel lange weg te gaan voor zo’n federaal wetsontwerp effectief wet wordt. Maar het lijkt me eigenlijk onlogisch dat dat vanuit federaal niveau eenzijdig opgelegd wordt. Ik hoop dat dit een onderwerp wordt in de werkgelegenheidsconferentie in september om een en ander op elkaar af te stemmen. Persoonlijk geloof ik niet in een wet die verplichte opleidingsdagen gaat opleggen zonder rekening te houden met sector-, bedrijfs- of werknemersspecifieke noden. Ik denk dat Vlaanderen hier aan zet is en natuurlijk ook zijn verantwoordelijkheid moet nemen om opleidingen en vorming op een hoger niveau te brengen in Vlaanderen, want we hebben daar nog wel wat werk te doen.
Ik hoop, minister, dat dit in september kan worden meegenomen in de werkgelegenheidsconferentie.
Minister Crevits heeft het woord.
Onderschat mij nooit, collega Ronse. Het is niet omdat ik vriendelijk antwoord op een vraag in de commissie, dat we niet op onze strepen staan waar dat nodig is. Je moet je woede en je kwaadheid altijd sparen en richten tot diegene voor wie ze bedoeld zijn. En dat is vandaag niet ten opzichte van u, want u stelt een vraag en ik geef een vriendelijk antwoord. En u hebt corona, dus ik wil zeker niet dat uw hoofdpijn nog groter wordt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.