Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, collega’s, in de beleidsnota 2019-2024 Justitie en Handhaving van uw collega minister Demir is de volgende passage opgenomen: “Ik zal in overleg met de minister van Binnenlands Bestuur een decretaal kader ontwikkelen om op basis van een integriteitsonderzoek vergunningen, toelatingen, subsidies, concessies, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is, te kunnen weigeren, schorsen of intrekken ingeval van georganiseerde en ondermijnende misdaad of een ernstige of concrete dreiging daartoe.”
De Vlaamse minister van Justitie heeft ter voorbereiding van dit decretaal kader een werkgroep opgericht – die al een heel traject heeft afgelegd – met een aantal experten en rechtstreeks betrokkenen inzake bestuurlijke handhaving en de minister verklaarde vrij recent nog, in een vraag daaromtrent, dat het decretaal kader zou klaar zijn.
Minister, ik hecht, ook vanuit mijn rol als lokaal bestuurder, heel veel belang aan de bestuurlijke handhaving van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en hebben daartoe in het verleden ook reeds een conceptnota ingediend. Het gaat hier immers om het verhogen van de veiligheid van de leefomgeving van de mensen en het beschermen van het sociale weefsel op lokaal niveau. De verwevenheid tussen criminele activiteiten en de legale bovenwereld moet absoluut worden tegengaan. Er zijn steeds vaker signalen in die richting, en dat baart natuurlijk zorgen.
Onder bestuurlijke handhaving verstaan wij het volgende: het lokaal bestuur doet, vanuit de eigen bevoegdheden en in overleg met het brede veld van veiligheids- en inspectiediensten, aan informatiewerving en handhaving om te voorkomen dat georganiseerde criminaliteit zich in het lokale weefsel zou vestigen. Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak zijn daarbij complementair.
Minister, lokale besturen spelen een cruciale rol bij veiligheid en bij bestuurlijke handhaving in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit en hebben dus een heel zware verantwoordelijkheid dienaangaande. Dit vereist een robuust wettelijk en decretaal kader om de nodige ondersteuning te bieden aan de lokale besturen in hun strijd tegen de misdaad.
De lokale besturen hebben trouwens niet op een afdoende regeling gewacht. Zoals u weet, hebben ze niet stilgezeten en hebben ze al een aantal initiatieven genomen in onderlinge samenwerking, soms zelfs grensoverschrijdende samenwerking. Zo hebben lokale besturen in de provincie Limburg initiatieven genomen in samenwerking met Nederland. We hebben ook het voordeel dat we daarvoor sinds enkele jaren kunnen rekenen op de arrondissementele informatie- en expertisecentra (ARIEC’s). Momenteel zijn er drie van die centra in België, en hopelijk in de toekomst meer. Daar werd heel wat knowhow, expertise en juridische kennis opgebouwd op het vlak van bestuurlijke handhaving en de ondersteuning van lokale besturen.
Nederland is een gidsland op heel wat domeinen, zeker ook wat bestuurlijke handhaving betreft. Reeds in de jaren negentig heeft men daar uitdrukkelijk gekozen voor een integrale benadering van criminaliteitsproblemen, met bestuurlijke aanpak als een van de belangrijkste hoekstenen. Van groot belang in Nederland is de zogenaamde Bibob-wetgeving (bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) die de mogelijkheid biedt om aanvragers van vergunningen en subsidies preventief te screenen, wat de lokale besturen in Nederland ondersteunt bij beslissingen over het verlenen van een vergunning.
Iets opmerkelijks dat de Nederlandse praktijk ons ook geleerd heeft, is dat er van de in totaal negenduizend dossiers die op lokaal niveau werden behandeld slechts driehonderd doorgestuurd werden voor een advies van het Landelijk Bureau Bibob. Er worden dus negenduizend dossiers lokaal behandeld en slechts driehonderd nationaal. Dit geeft aan dat een zeer groot aandeel van de werklast van de integriteitsbeoordeling zich situeert op het lokale niveau.
Wat Vlaanderen betreft, zal dit dus de nodige capaciteit, expertise en middelen vergen van de lokale besturen als ze aan de slag gaan met dit belangrijke decretale kader, het DIOB-kader (Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen) dat in de steigers staat. Lokale besturen zullen hierin een cruciale rol spelen en een belangrijke verantwoordelijkheid krijgen.
In welke mate was u betrokken bij het tot stand komen van de decretale regeling inzake bestuurlijke handhaving, zoals voorzien in de genoemde beleidsnota?
Was u betrokken bij de werkzaamheden van de werkgroep die in dat kader werd opgericht? Zo ja, wat waren uw uitgangspunten in dit dossier? Hebt u daaromtrent ook overleg gepleegd met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG)?
Nu het decretale kader zich in zijn eindfase zou bevinden, welke ondersteuning en middelen voorziet u ter zake voor de lokale besturen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Brouns, ik vind dit een zeer interessante vraag.
U hebt terecht verwezen naar de Nederlandse praktijk, waar men een beleid heeft opgebouwd dat inspirerend kan zijn. Op één punt moet ik u echter wel tegenspreken: dit dossier bevindt zich nog niet in de eindfase, maar in een eerste fase. Collega Demir trekt dit dossier en werkt daar op een ernstige manier aan. Ze is daarvoor, als minister van Justitie en Handhaving, de eerste in lijn. Ze zal dat uiteraard doen in overleg met mij, zoals ze zelf ook aangekondigd heeft.
Maar tot nu toe is er een eerste ontwerp van decreet op basis van een tekst die wordt voorgelegd aan een werkgroep. Die bestaat uit academici, leden van de ARIEC’s, de VVSG, de stad Antwerpen, de verbindingsofficier, de politie, het openbaar ministerie en de administratie. Al die experten gaven een eerste advies. De tekst wordt nu herwerkt. Het is de bedoeling dat er daarover overleg is met het kabinet en dat de tekst vervolgens aan de regering wordt voorgelegd waar we het ontwerp van decreet zullen bespreken. De hele regering zal die tekst afwerken omdat nogal wat ministers beschikken over bevoegdheden ter zake, namelijk Wonen, Onderwijs, Welzijn en dergelijke meer. Ik hoef daar geen tekening bij te maken. Heel wat ministers hebben een rol te spelen en willen dat ook graag doen.
Het grote verschil met Nederland is dat België een federaal land is. Nederland is dat niet. Daardoor kan Vlaanderen bevoegdheidsmatig geen totaaloplossing bieden omdat heel wat vormen van informatie over openbare veiligheid federaal worden geregeld. Als we sluitend en in de diepte willen werken, moeten we komen tot een interfederale samenwerking. Die besprekingen tussen Vlaanderen en het federaal niveau zijn nu volop bezig. Ook collega Demir maakt er werk van om ter zake vooruitgang te boeken. Ik zal daarover de komende weken verder in overleg treden.
Het is te voorbarig om nu al te zeggen in welke richting het ontwerp van decreet gaat. Ik wil daarover eerst het interne overleg en de afstemming ten volle kunnen laten spelen. In de loop van de komende weken en maanden zullen de concrete voorstellen duidelijk worden en dan kan ook het parlement ermee aan de slag. Dat is de stand van zaken op dit moment. De eindfase is nog niet bereikt. Er wordt naarstig gewerkt. Het eerste ontwerp is doorgepraat met alle mogelijke deskundigen. Er is momenteel interfederaal overleg. In de tweede fase zal er intensief overleg zijn met mijn kabinet. Dan zal de hele Vlaamse Regering samenzitten. We volgen die procedure om zo breed en zo degelijk mogelijk te werken waarbij Nederland vanzelfsprekend een bron van inspiratie is.
De heer Brouns heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Wat het klaar zijn betreft: dat zijn niet mijn woorden. Ik heb ze gebruikt naar aanleiding van een antwoord van minister Demir op dat vlak omdat ze terecht verwees naar het voorbereidende werk vanuit Vlaanderen enerzijds en anderzijds het voorbereidende federale werk, waar u ook naar verwees. Het is duidelijk dat dit geen exclusief Vlaams verhaal is, integendeel. We moeten 43 inspectiediensten en heel wat handhavers managen in dat nieuwe kader, maar de relatie Vlaanderen-federale overheid is natuurlijk cruciaal.
Ik stel die vraag vanuit de positie van de lokale besturen. Ik hoef u niet te vertellen dat ze een soort poortwachters zijn van mensen, organisaties en bedrijven die zich aanmelden om zich bij een stad of bij een gemeente te vestigen. Het nieuwe kader wordt gemaakt naar het evenbeeld van het Nederlandse kader. Er is een eerste prescreening. Dat is een soort vragenlijst die lokaal moet worden afgenomen. Er wordt daarvoor heel wat expertise, knowhow en capaciteit van het lokale bestuur gevraagd. Mijn vraag aan u was of u daar al een zicht op hebt. U hebt eerlijk geantwoord dat het allemaal nog moet beginnen. Ik kan dat begrijpen, maar het is goed dat erover wordt gewaakt dat het een geïntegreerd advies is vanuit de Vlaamse en de federale diensten en dat het niet de bedoeling kan zijn dat bijvoorbeeld het lokaal bestuur moet aankloppen bij de federale en Vlaamse overheid. Het moet een geïntegreerd advies voor de lokale besturen worden en ze moeten voldoende worden ondersteund.
Hoe ziet u dat? Hebt u daarover al nagedacht? Als u dat nog niet hebt gedaan, is dit een uitnodiging om dat te doen met uw diensten en met de VVSG. Hoe ziet u de positie van de lokale besturen? Zal dat gebeuren in de schoot van de politie, in de vorm van een intergemeentelijk samenwerkingsverband (IGS) of in samenwerking met de ARIEC’s. Ik zie voor dat niveau toch een belangrijke rol weggelegd. Dat zijn een aantal open vragen die ik u nu al wil stellen. U kunt ze meenemen en dan kunnen we daar in een latere fase op terugkomen. Die vragen zijn cruciaal in de verdere ontwikkeling van dit decretale kader.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, collega’s, ik wil nog kort even aansluiten.
We hebben het in de commissie Justitie al zeer uitgebreid over deze thematiek gehad. Het is zeer belangrijk dat we de nodige hefbomen aanreiken aan de lokale besturen, zodat zij aan de slag kunnen gaan tegen die georganiseerde misdaad. Deze strijd is inderdaad voornamelijk ook een strijd van de lokale besturen. Zij moeten over de juiste informatie beschikken en informatie kunnen inzien over bepaalde onderzoeken die lopende zijn binnen andere lokale besturen en dergelijke meer. Dat is ook waar minister van Justitie Zuhal Demir heel veel aandacht aan gegeven heeft: die uitwisseling van informatie.
Ik heb inderdaad ook begrepen dat dit in een soort van eindfase zit. Na het LIVC-decreet zou dit andermaal een versterking moeten zijn voor onze lokale besturen; het zou hun nieuwe mogelijkheden moeten geven. Het is trouwens een ambitie die in het regeerakkoord vervat zit, en waar we inderdaad het belang van Vlaanderen in deze problematiek mee wensen te onderschrijven. We hopen alvast in dit kader op een constructieve, open dialoog met het federale niveau, want dat zal heel belangrijk zijn. Zo kan er uiteindelijk op het terrein een verschil worden gemaakt. We kijken uit naar de finale decretale stappen om dit proces verder op gang te trekken.
Ik wil ook nog kort aansluiten, ook verwijzend naar daarstraks, en naar collega Brouns. Minister, mijn aanvoelen is dat deze thematiek vooral naar boven gekomen is bij een aantal grensgemeenten, toen het ook ging over grenscriminaliteit. Klopt dat, of ben ik daar mis? Is het toch in eerste instantie daar dat die noodzaak gevoeld werd? Dit is puur een informatieve vraag.
Minister Somers heeft het woord.
Om bij het laatste te beginnen, collega Van Dyck: ik denk dat de grenscriminaliteit en de verschuiving die we zagen vanuit Nederland inderdaad een trigger is geweest. Maar het is ook de georganiseerde misdaad. Dan kijk je ook naar situaties zoals in Antwerpen. Ik denk dat ook Antwerpen daar voor een immense uitdaging staat. Het is vanuit dat algemeen inzicht dat men nadenkt over hoe men die bestuurlijke handhaving kan versterken. Hoe kan men dieper, meer vanuit een gewapend bestuur optreden, en met meer gelijke wapens tegenover de bedreigingen die op ons afkomen?
Collega Brouns heeft een aantal interessante vragen gesteld, en hij zal het mij zeker niet kwalijk nemen dat ik daar nu al op antwoord, omdat het werk inderdaad nog bezig is. Collega Demir is op een intensieve manier met dat dossier aan de slag. Ik heb er ook het volste vertrouwen in dat zij daar met kwaliteitswerk zal komen, en dat we daar samen verder kunnen aan vijlen en schaven.
Het is alleszins zo dat de samenwerking tussen Vlaanderen en het federale niveau een must is om in dit domein te kunnen slagen, gelet op hoe de bevoegdheden gerangschikt zijn in ons land. Als je in deze problematiek niet vanuit één gedeeld kader kunt werken, waarbij justitie, politie, preventie en handhaving samenwerken, dan zullen we geen grote stappen vooruitzetten. Ik denk dat u mij daar niet in zult tegenspreken, mijnheer Brouns, u hebt dat zelf ook gezegd. Ik denk dat dat absoluut belangrijk is. En daarom is het nodig dat zowel Vlaanderen als federaal daar goed, op een constructieve manier, aan tafel zitten, en ervoor zorgen dat ze dat kader kunnen creëren.
Ik ga alleszins vanuit mijn bevoegdheden, de lokale besturen, zorgen dat de werkbaarheid, de haalbaarheid, de lokale impact zo positief mogelijk is. Ik doe dat in goed overleg en in goede samenwerking met collega Demir, met wie we op nog een aantal dossiers heel goed samenwerken, complementair kunnen zijn en absoluut een verschil kunnen maken. Zo hebben we onlangs het gedeeld beroepsgeheim gerealiseerd voor de LIVC’s.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, u hebt volledig gelijk. Dit is een belangrijke test. Het Vlaamse en federale niveau kunnen elkaar daarin vinden en het is dan ook uitermate cruciaal om dit te doen slagen. U weet dat de LIVC op dat vlak een mooi voorbeeld is van samenwerking tussen verschillende diensten. We slagen daar vandaag op het terrein in. Die informatie-uitwisseling is ook daar cruciaal. Wanneer we alle grote veiligheidsdiensten in dit land analyseren, komen we altijd bij hetzelfde punt terecht, namelijk een goede informatie-uitwisseling.
Er zal inderdaad moeten worden gekeken naar één structuur die voor de lokale besturen leidt tot één contact waarbij ze niet op twee niveaus moeten aankloppen voor informatie over bestuurlijke aanpak.
Nederland staat daar al veel verder mee en investeert ook veel massiever. Voor de volgende jaren wordt anderhalf miljard euro geïnvesteerd in de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Zij hebben tien informatie- en expertisecentra met zeshonderd mensen, wij hebben er drie met nauwelijks enkele eenheden. Die verhouding spreekt voor zich met het risico op een waterbadeffect. Wij voelen dat ook in de grensregio met verschillende vormen van drugscriminaliteit. Maar vandaag is het natuurlijk zo dat heel België gebukt gaat onder verschillende vormen daarvan. Operatie Sky is het allermooiste voorbeeld van hoe diep dit helaas geworteld zit in onze Vlaamse samenleving. De lokale besturen vragen dan ook bijzondere aandacht voor de problematiek van de georganiseerde criminaliteit.
Wat tot slot de lokale besturen betreft, minister, geven wij u daar de tijd voor. Maar ik wil er toch op wijzen dat de nodige aandacht zal moeten gaan naar ondersteuning en begeleiding en dat de volgende maanden de juiste structuren zullen moeten worden gekozen zodat de lokale besturen in staat zouden zijn om die screening, die oefening, die analyse te maken van al die personen en bedrijven die zich daar op het lokale niveau vestigen. We hebben ook een misdaadinterventieplatform waarmee in Genk en Antwerpen wordt geëxperimenteerd bij de analyse van bedrijven, personen, organisaties die eventueel malafide bedoelingen hebben. Ik denk dat het goed is dat op Vlaams niveau verschillende initiatieven worden genomen ter versterking van het lokale bestuur als poortwachters in de strijd tegen die georganiseerde criminaliteit. We zullen daar de volgende maanden zeker nog op terugkomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.