Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, mijn initiële vraag is ondertussen veertien dagen oud, en door de feiten ingehaald. Afgelopen zondag, 2 mei, stuurde u een persbericht uit. Niet via een omzendbrief die doorgesproken is in de Vlaamse Regering, maar via een ministeriële instructie verspreidt u richtlijnen naar administraties en vergunningverlenende overheden.
Zoals we al langer weten is van de stikstofdepositie in Vlaanderen, afkomstig uit Vlaanderen zelf, twee derden te wijten aan de landbouw, de rest is te wijten aan verkeer, huishoudens, industrie en de energiesector. Landbouw en verkeer dus. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) dat de daling van de stikstofdepositie van de veeteelt veel minder uitgesproken is dan nodig is om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen behalen. Het is dan ook wel logisch dat u vandaag meer vraagt van de landbouw dan van de andere sectoren, zoals u in uw ministeriële instructie doet.
De finish naar een definitieve PAS-regeling (Programmatische Aanpak Stikstof) is al verschillende keren verlegd. In januari sprak u over een expertenpanel en een definitieve PAS nog voor de zomer, nu zegt u tegen het einde van het jaar. Ik ben vooral bezorgd, minister, dat we met deze ministeriële instructie opnieuw belanden in een scenario van tijdelijke richtlijnen, zoals dat ook in de vorige legislatuur het geval was. U hebt nu aan de noodrem getrokken, maar daarmee, minister, is de trein nog altijd niet terug op de rails.
Daarmee kom ik aan mijn tweede punt van bezorgdheid, en dat is eigenlijk mijn grootste bezorgdheid: waar rijdt deze trein naartoe? U hebt nu met deze voorlopige instructie de landbouw eigenlijk op slot gezet. Maar welke richting willen we uit? De stikstofdepositie vanuit de landbouw zit al jaren op hetzelfde niveau. Op individueel bedrijfsniveau worden inspanningen geleverd, maar de uitstoot van de totale sector blijft gelijk. Eigenlijk is het sinds minister Vera Dua geleden dat er ernstige inspanningen geleverd zijn om die trend naar beneden te halen. Nadien is die daling gestopt.
Ik hoorde – en dat baart me heel veel zorgen – uw collega minister Crevits spreken over technische maatregelen, zoals luchtwassers. Dat is zeker nodig, maar dat is onvoldoende om de gigantische uitdaging waar we voorstaan, aan te gaan.
De opdracht van deze regering is de kern van het probleem bij de wortel aan te pakken, niet om verder te doen met symptoombestrijding. We moeten de landbouwsector een toekomstperspectief bieden. We moeten er eigenlijk voor zorgen dat onze lokale voedselvoorzieningen en de zorg voor het milieu hand in hand gaan, en te allen tijde gegarandeerd is dat de landbouwer loon naar werken krijgt voor de rol die we van hem verwachten. Dat debat moet starten, en daarover moet het gaan.
Minister, er ligt voor u een enorme kans om geschiedenis te schrijven, maar daarvoor is meer nodig dan een tijdelijke richtlijn vanuit uw kabinet. De definitieve PAS-regeling is een van de fundamenten van een hedendaags duurzaam natuur- en landbouwbeleid. Zonder dat blijven we aanmodderen, en zullen alle inspanningen die nu geleverd worden een maat voor niets zijn en zullen we er eigenlijk niet in slagen om de natuur te herstellen.
Kunt u verduidelijken wat de juridische waarde is van die ministeriële instructie. Is dat voldoende om vergunningen die verleend worden op basis van uw ministeriële instructie rechtszekerheid te bieden?
Kunt u ons – nu die ministeriële instructie er is – het verdere tijdspad naar een definitieve PAS-regeling toelichten? Welke stappen zult u nu ondernemen om ervoor te zorgen dat u uw aangekondigde deadline van eind 2021 haalt, met een plan dat – dat kondigde u ook al aan – tegen 2030 de overschrijding van de kritische drempelwaarde met 50 procent zal reduceren? Hoe zult u ervoor zorgen dat we wel degelijk werk maken van een koerswijziging in overleg met alle sectoren?
Mijn derde vraag: hoeveel vergunningen worden sinds het arrest van 25 februari gevat door deze uitspraak? Hoe werd met deze dossiers omgegaan?
Mijn laatste vraag: u zet in uw ministeriële instructie in op het gekoppelde beleid. U verhoogt de handhaving op korte termijn, en op langere termijn zult u het mestdecreet aanpassen voor het bemesten in habitatrichtlijngebied (SBZ-H) en VEN-gebied (Vlaams Ecologisch Netwerk). Dat zijn relatief beperkte aanpassingen binnen uw eigen beleidsdomein. Er zijn veel meer structurele maatregelen en gekoppeld beleid nodig om die gunstige staat van instandhouding van kwetsbare habitats te bereiken, zoals complete nulbemestingen in SBZ en het opheffen van tijdelijke ontheffing in natuurgebied, het beperken van drainage en grondwaterwinningen, stopzetten van de mestverwerking. Dat zijn dan landbouwmaatregelen, maar ook op het vlak van mobiliteit en industrie zijn er eigenlijk dringend maatregelen nodig. Al die voorstellen, het gekoppeld beleid, zie u daar heil in, en zult u daar in uw verdere uitwerking van uw richtlijnen proberen op in te zetten?
Minister Demir heeft het woord
Dank u wel, collega Schauvliege. Sinds het Stikstofarrest van eind februari werd er geen toepassing meer gemaakt van de ‘voorlopige significantiekaders’ die in de periode 2014-2016 werden vastgelegd.
In afwachting van het definitieve PAS-kader vind ik het belangrijk dat er toch vergunningen binnen een rechtszeker kader kunnen verleend worden, om op die manier een vergunningenstop te vermijden. Vandaar dat ik het afgelopen weekend instructies heb uitgevaardigd. Er is hard gewerkt sinds eind februari om te kijken hoe we dat het best zouden aanpakken. We hebben er natuurlijk ook juristen bij betrokken om te zien hoe we het het best aanpakken om in de tussentijd – tussen nu en het definitieve kader – toch een rechtszeker kader te hebben voor wat mogelijk nog kan vergund worden, om niet in Nederlandse toestanden terecht te komen.
Nu, rekening houdend met de grote verschillen tussen de NOx- en ammoniakuitstoot maakt de instructie een duidelijk onderscheid. Voor NOx-uitstoot wordt de drempel, die vroeger op 5 procent stond, naar 1 procent verlaagd. Een project met een depositiebijdrage lager dan 1 procent moet in principe geen passende beoordeling maken. Maar alle projecten boven die 1 procent moeten dat wel doen.
Voor de ammoniakuitstoot van veehouderijen en mestverwerkers werd beslist dat er voor ieder project, voor iedere vergunning een individuele passende beoordeling is vereist om na te gaan of er een significant negatieve impact is.
Het lijkt mij duidelijk dat elke aanvraag voldoende gegevens zal moeten bevatten over hoe het project omgaat met stikstof en welke maatregelen er worden genomen. Met deze elementen, samen met de passende beoordeling, zal de vergunningverlenende overheid een beslissing nemen. Zoals u weet is in tussentijd het zorgvuldigheidsprincipe aangewezen, en moet de overheid ook voldoende zorgvuldig zijn.
Uit het Omgevingsloket is onmogelijk te bepalen welke vergunningen er qua stikstof vergund zijn. Er zit van alles in het Omgevingsloket, met allerlei vergunningen. Sommige hebben wel een impact, andere niet. We hebben onmiddellijk na het Stikstofarrest sowieso ook met de deputés samengezeten, omdat daar natuurlijk veel van die dossiers langskomen. Daar heeft men eigenlijk gezegd dat men daar, eer daar een tijdelijk kader is, zeer omzichtig mee omgaat en eigenlijk voor elk dossier een passende beoordeling vraagt. Het heeft immers geen zin om in die tussentijd een vergunning te verlenen, zonder dat men weet wat het kader is. Met het verlenen van zo’n vergunning gaan er miljoenen projecten gepaard. Als je dan achteraf moet zeggen dat je je hebt vergist, dan is dat ook niet zo verstandig.
In het Stikstofarrest werd in geen geval geoordeeld dat er niet meer met een voortoets zou kunnen worden gewerkt. De voortoets is de eerste stap in een beoordeling, waarbij wordt gekeken of een project effecten kan hebben op een speciale beschermingszone (SBZ). Als dat niet kan worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden gemaakt. Het Stikstofarrest oordeelde wel dat de significantiekaders niet wetenschappelijk onderbouwd zijn en daarom niet kunnen worden toegepast in een voortoets. Als een drempel wél een onderbouwing heeft, kan een dergelijke drempel uiteraard wel worden toegepast.
Ik ben het met u eens dat er moet worden ingezet op structurele maatregelen, en die zullen deel moeten uitmaken van een definitieve PAS, waar de efficiëntie van een maatregel en de milieueffecten onderzocht zullen zijn en passend beoordeeld. U weet dat er op dit moment heel wat scenario’s zijn die door de wetenschappers worden berekend. Men heeft mij gezegd dat we tegen eind mei, begin juni een uitkomst zullen ontvangen op al die scenario’s die door de wetenschappers worden bekeken. Daarna zal er een openbaar onderzoek moeten komen. Dat duurt zestig dagen, omdat we natuurlijk ook grensoverschrijdend werken. Ik vind dat ook wel belangrijk. Ik heb daarover al veel gesprekken gehad met Nederland, en zij kijken echt mee naar dit dossier. Daarom wil ik dat openbaar onderzoek ook grensoverschrijdend doen.
Daarnaast voorzien we ook een plan met socio-economische impact: wat kost een maatregel, wat is het effect en de winst, en welke impact heeft het op een sector? Ik denk dat het ook belangrijk is dat we die socio-economische impact meenemen. De stikstofdeposities in de habitatrichtlijngebieden moeten maximaal verminderd worden, dat spreek ik niet tegen.
Zoals u weet wordt in het kader van het MAP 6+ (mestactieplan) – ik had gezegd dat ik niet zou wachten op MAP 7 – de maximale bemestingsnorm sowieso verlaagd van 200 naar 125 procent. En er wordt ook ingezet op een versnelde stopzetting van bestemming in de natuurgebieden binnen die habitatrichtlijnen. Tevens ben ik met het aankoopbeleid aan het bekijken hoe we dat kunnen inzetten binnen die habitatrichtlijngebieden. Uiteraard doen we ook verder met de handhaving en de controle op ammoniak-emissiearme stalsystemen.
Dan hoop ik dat we dan richting dat definitieve PAS-kader gaan. Het is voor iedereen belangrijk – voor de natuur, voor de ondernemer, voor de mensen – dat we een definitief kader hebben. Het is alvast mijn bedoeling om dit dossier dit jaar te kunnen afronden, zodat er een duidelijk kader is waarbinnen we kunnen inzetten op het verminderen van stikstofuitstoot. U weet dat het onze doelstelling is om die uitstoot tegen 2030 met 50 procent te laten zakken. Dat traject moet worden ingezet; de definitieve PAS komt er hoe sneller hoe liever. Ik ben het ermee eens dat daar structurele maatregelen moeten in zitten, vandaar die scenario’s. We hebben heel veel verschillende scenario’s die bij de wetenschappers zitten. Die komen er eind mei, begin juni. Dan volgt het openbaar onderzoek. Het onderzoek naar de socio-economische impact hebben we tegen dan ook, denk ik. Ik denk dat ik tegen een van de laatste zittingen voor het zomerreces al met een eerste nota naar de regering zal gaan. Ik mik dan op september, oktober of november.
Het zal moeizaam zijn, dat weet ik ook. Het is een heel moeilijk dossier. Ik heb ook geen zin om daar een verder opbod in te doen. Maar ik wil wel echt kunnen landen met het definitieve PAS-kader, omdat we nog een heel traject naar stikstofvermindering richting 2030-2045 nodig hebben. En de laatste vijf jaar gebruiken we natuurlijk voor natuurherstel.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is natuurlijk een beschrijving van wat er in uw ministeriële instructie staat. Het is mij op dit moment nog altijd niet duidelijk wat daar de juridische draagkracht van is, maar soit.
Ik ben wel een beetje ontgoocheld dat u niet aangeeft dat er gewerkt wordt aan of dat men nadenkt over de toekomst van de landbouw. Want mij lijkt dit een essentieel onderdeel om een goede PAS-regeling te kunnen uitwerken. Ik wil toch oproepen om daar actief mee over na te denken, anders komen we er niet. Met oplapwerk komen we er niet.
Ik heb nog een tweede vraag. Het is duidelijk dat het stikstofbad vol is, om een metafoor te gebruiken die ik in de pers gelezen heb. We zullen naar manieren moeten zoeken om het water wat te laten wegstromen uit dat overvolle bad. U doet dat nu door eerst alles te bevriezen zodat er niets nieuws bij komt. Maar intussen hebt u met uw ministeriële instructie de mogelijkheid gecreëerd om toch verder vergunningen te verlenen, mits een passende beoordeling. Die vergunningen zijn er voor onbepaalde duur. Dat betekent natuurlijk dat u verder milieugebruiksruimte opsoupeert, en dat bad ook altijd maar verder vult, zonder dat er tegelijkertijd water kan weglopen. Mijn vraag is dan ook heel specifiek: kunt u de onbepaalde duur van die vergunningen niet beter beperken in de tijd, zodat je nu geen dingen bestendigt en je jezelf nog verder vastrijdt?
Ten tweede zullen we toch moeten zoeken naar manieren om dat bad te laten leeglopen. Dan zal men onvermijdelijk moeten kijken naar de verleende vergunningen van onbepaalde duur. Hoe zult u daarmee omgaan? Wordt erover nagedacht om die vergunningsduur met terugwerkende kracht in te perken, zodat we toch geleidelijk aan naar een vermindering van die milieugebruiksruimte kunnen gaan voor alle sectoren?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hebben in het weekend kennis kunnen nemen van het kader dat u hebt opgesteld om een tussentijdse regeling te voorzien om toch enigszins rechtszekerheid te kunnen bieden op het terrein naar aanleiding van het uitgesproken arrest. Ik kan niet ingaan op het kader zelf, maar ik heb wel enkele vragen die leven op het terrein.
Hoe moet daarmee worden omgegaan? Voor onder andere landbouwbedrijven moet er een passende beoordeling komen. Ondertussen zijn er lopende vergunningen waar u een oplossing voor wilt bieden. We hebben een tijdsperiode gehad waarin niet duidelijk was hoe daarover geoordeeld moest worden. Dat betekent dat voor een aantal vergunningen een administratieve lus werd toegepast en ondertussen die verlooptijd is doorlopen. Bent u van oordeel dat die passende beoordeling inderdaad op alle lopende vergunningen momenteel kan worden toegepast? Hoe zal dat zijn invulling kunnen krijgen op het terrein?
Er zijn tools en gegevens beschikbaar bij de overheid om de impact te kunnen berekenen. Die zijn destijds allemaal offline gehaald. Wanneer zouden die weer online kunnen? Dan kan de passende beoordeling op het terrein goed worden opgemaakt.
Minister, u hebt aangegeven dat de uitdaging in een definitieve PAS zit. Alle sectoren zullen in dezen inspanningen moeten leveren om de impact op socialebeschermingszones te kunnen terugdringen. Er zijn een aantal onderzoeken lopende. U verwees naar resultaten eind mei, begin juni. Voor de socio-economische impact hebt u aangehaald dat dit mogelijks ook in die periode beschikbaar zal zijn. Klopt het dat die impactgegevens vóór het openbaar onderzoek beschikbaar zullen zijn?
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en de duiding van de beslissing van dit weekend. Het is goed dat er nu een tijdelijk kader is. We moeten aan onze economie en ondernemers rechtszekerheid bieden inzake de afgeleverde vergunningen. Landbouwers zijn ook ondernemers. Zij hebben ook recht op rechtszekerheid. Ze hebben het recht om te weten wat nog mogelijk is inzake investeringen en aan toekomstige prijsvoering. Op dat vlak is het goed dat er duidelijkheid is.
Tegelijk onderzoeken we de milieueffecten van verschillende scenario’s. Dat is belangrijk omdat de Raad voor Vergunningenbetwistingen aangehaald heeft dat we die effecten wetenschappelijk in kaart moeten hebben vooraleer we met bijvoorbeeld een kaduke regeling als de 5 procentgrens komen. De vragen van mevrouw Schauvliege, hoe relevant ze ook zijn, passen dus eerder binnen een discussie over een definitief kader. In een tijdelijk kader kan men maar tijdelijke maatregelen nemen of tijdelijke effecten bekomen. Je moet die rechtszekerheid onderbouwd hebben met een milieueffectrapport (MER) en een socio-economische rapportage. Daar zit u op het juiste spoor, minister.
In de landbouw kunnen de technologische investeringen al een groot deel van het traject afleggen. Daar heeft de sector misschien nog te weinig in geïnvesteerd in de voorbije jaren. Ik ben het met mevrouw Schauvliege wel eens dat we deze discussie moeten aangrijpen om na te denken over de toekomst van de landbouw. Mevrouw Schauvliege, we bedoelen daar wellicht iets anders mee, maar het is absoluut mogelijk om dat te doen. Dat gebeurt het best in samenspraak met de landbouworganisaties, die ik bij dezen oproep om daar constructief mee over na te denken, en niet vanuit een conservatieve reflex. Er mag iets veranderen. We moeten samen kijken hoe de sector een oplossing kan zijn voor dit probleem.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het is de heer Vandaele die dit thema opvolgt. Ik neem het even van hem over, hij moest helaas naar een andere vergadering.
Dit is geen gemakkelijk dossier, er zijn veel leukere dossiers om zich over te buigen, maar we doen niet aan politiek om enkel de leuke dossiers te bespreken, integendeel. De daadkracht van de minister heeft al bewezen dat ze ook moeilijke dossiers – en dat is een understatement – durft aan te pakken en in een beslissingstraject durft mee te nemen.
Bovendien werden we hier door de Raad van State met de neus op de feiten gedrukt: dat er moest worden beslist, wilden we niet in Nederlandse toestanden terechtkomen. Daardoor waren we dat verplicht aan elke ondernemer in Vlaanderen, inbegrepen de landbouwers. U hebt 100 procent gelijk, collega Coenegrachts, dat zijn ook ondernemers.
Ik begrijp u in dat opzicht niet goed, mevrouw Schauvliege, u twijfelt ten opzichte van de minister dat zij geen positie wil innemen of geen gesprek wil aangaan over de toekomst van de landbouwer. Dat doen we in deze commissie vaak genoeg, in allerlei vormen zoals vragen om uitleg, actuele vragen in de plenaire vergadering en ook in de commissie Landbouw. We willen daar absoluut onze bijdrage leveren als fractie, en ook de minister gaat de discussie niet uit de weg.
Er is op gewezen, de grote uitdaging ligt nog voor ons. Wat we tot nu hebben gedaan, was een absoluut noodzakelijke stap om een totale stilstand te vermijden waarbij we maatregelen die niet evident zijn, voorstellen, maar die wel rechtszekerheid en zekerheid bieden. De grote uitdaging zit in de discussie over een definitieve regeling waarbij zeker de wetenschappelijke onderbouw nodig zal zijn. Dat debat loopt op verschillende niveaus. Dat is goed, we zullen daar zeker op terugkomen.
Momenteel heeft de minister gedaan wat moest gebeuren om onze bedrijven rechtszekerheid te bieden in de volgende maanden.
De heer Pieters heeft het woord.
Voorzitter, minister, we zijn blij met de tijdelijke instructie dat er toch voorlopig een tijdelijke rechtszekerheid is, maar de collega had het over de landbouw. De toekomst van de landbouwsector zelf is zeer belangrijk. Bij de grote bedrijven moet er meer controle zijn. Met de kleinere zelfstandige landbouwers – de weinige die er nog zijn – willen we verdergaan. We willen dat zij hun bedrijf kunnen runnen zoals het hoort, en dat ze niet constant met die druk zitten van die rechtsonzekerheid waarmee ze zouden kunnen worden geconfronteerd.
Men wil op de definitieve PAS een tijdslimiet zetten. De druk van die tijdslimiet is natuurlijk ook zeer nefast. Als we zo’n PAS opstellen, moet die zoveel jaren kunnen meegaan. Die moet decennia kunnen meegaan. De rechtszekerheid van de landbouwer moet daarbij gegarandeerd blijven. We moeten dat zeker weten, dus moet het nodige onderzoek volgen, en ook de technologische vooruitgang. U geeft aan dat er de laatste jaren minder of geen achteruitgang of vermindering is van die positie, maar er is hier of daar een schaalvergroting geweest, een beetje spijtig misschien. We moeten oppassen met de definitieve PAS, dat die een lange periode kan meegaan en gegarandeerd is voor de individuele landbouwer.
De heer Dochy heeft het woord.
Ik ben blij met de genuanceerde tussenkomsten hier, het is een heel belangrijk dossier. Het heeft absoluut geen zin om te polariseren rond dit thema. Ik zie dat dat in de media soms wel wat meer gebeurt dan er in deze commissie gebeurt. Het is wel hier dat de beslissingen zullen moeten worden genomen, in eerste instantie binnen de Vlaamse Regering. Ik ben blij met de serene sfeer om over dit thema te spreken.
De passende beoordeling, dat is iets waar iedereen inderdaad een beetje bang voor is, maar ik denk dat dat met voluntarisme moet worden bekeken en met voldoende wetenschappelijke onderbouw. In die zin is het wel te verantwoorden dat voor de landbouwsector gekozen wordt om die passende beoordeling toe te passen. Of het een goede keuze is om die 1 procentvrijstelling te geven voor industrie, dat zal de toekomst uitwijzen. Als er procedures gevoerd worden, dan weet ik niet welke wetenschapper het verschil zal kunnen aantonen tussen stikstof en stikstof. Voor beide sectoren is stikstof nummer 7 op de tabel van Mendeljev. In die zin weet ik niet hoe men dat wetenschappelijk zal onderbouwen. Maar goed, dat is geen discussie voor hier, maar voor de wetenschappers.
In ieder geval, rechtszekerheid is heel belangrijk voor ondernemers. Landbouwers zijn, zoals collega Coenegrachts ook gezegd heeft, ondernemers. Vandaar mijn bijkomende vraag, minister, om nog even stil te staan bij die vergunningen die nu verlopen, vergunningen van bedrijven die geen uitbreiding willen van hun exploitatie, maar een verderzetting tot aan de definitieve PAS. Wat gebeurt er met die bedrijven? Eigenlijk zitten die met een kleine onzekerheid. Misschien kan er met een administratieve lus wel een verlenging worden toegekend. Maar dit zijn de mensen die op dit moment zeer ongerust zijn over de continuïteit van hun bedrijfsvoering.
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, ik wil er misschien op wijzen dat er voor 2016 ook twee verschillende parameters bestonden: je had die 5 procent voor NOx en 3 procent voor ammoniak. Juristen zeggen ons wel – en dat is een basis die ik altijd heb gehanteerd – dat als je vertrekt vanuit verschillende situaties, je ook kunt motiveren waarom je verschillende parameters hanteert. Dat is ook de reden waarom we dat op deze manier gedaan hebben.
In de passende beoordeling zal een bedrijf zijn impact moeten beschrijven: welke inspanningen het doet om reducties te realiseren. Sowieso voorzie ik – en dat doe ik nu ook al, zoals jullie weten, al sinds een jaar ongeveer – bij het verlenen van vergunningen dat alles tegen 2030 ammoniak-emissiearm (AEA) moet zijn. Dat voorzien wij ook altijd. Ook voor lopende aanvragen moet er een passende beoordeling zijn om toch rechtszeker te kunnen beslissen. Ik denk ook dat er in sommige gevallen bestuurlijke lussen kunnen worden aangebracht. Naar rechtszekerheid toe is dat wel belangrijk. Eerstdaags komt ook de impacttool online, zodat men dat op voorhand kan berekenen, zodat men een inschatting heeft.
Het is ondertussen begin mei. Er zal hard gewerkt worden aan een definitief kader. Ik kan niet genoeg benadrukken dat we dat echt moeten doen, want sinds 2014 werken we al met voorlopige kaders, en dat kan echt niet de bedoeling zijn. Ons huiswerk moet nu grondig gebeuren, en dat gebeurt nu ook wel met al die scenarioberekeningen enzovoort. Collega Rombouts, de socio-economische impact zal dan ook ongeveer gelijktijdig landen, eind mei-begin juni. We zullen voor alles ook overleggen met de sectoren, zowel met natuur, industrie, landbouw enzovoort, om dan te kunnen landen met een definitief kader.
De landbouwsector is een deel van de oplossing – ik zie de sector niet als een deel van het probleem, voor de duidelijkheid – en ik hoop dat dit aanzet tot denken over welke landbouw we in Vlaanderen willen. In ieder geval zal die duurzaam zijn en innovatief. Ook collega Crevits zal meedenken in deze grote oefening, samen met de landbouwsector, die zelf ook nadenkt – en ik denk dat elke sector dat op geregelde tijdstippen doet – over de vraag of hij goed bezig is, wat er beter kan, hoe hij zijn bestaan naar de toekomst toe kan verzekeren. Ik denk dat iedereen ervan overtuigd is dat de nabijheid van voeding essentieel is. We moeten daar de nodige oplossingen voor hebben, en hopelijk zal dat de komende maanden, tegen eind dit jaar, afgerond worden, zodat we ook in de toekomst, de komende jaren, voldoende rechtszekerheid kunnen bieden voor elke ondernemer. Het vergunningenbeleid is iets waarvoor we zelf bevoegd zijn. Een sterk en een goed kader dat voldoende robuust en wetenschappelijk onderbouwd is, is voor iedereen een belangrijke kwestie.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik denk dat wij hier allemaal dezelfde bezorgdheid delen, namelijk garanderen dat er een toekomst is voor zowel de landbouw, als de natuur, als de industrie. Ik denk dat daar geen twijfel over bestaat. Ik hoor hier wel verschillende richtingen van oplossingen. Aan de collega’s die echt grijpen naar de louter innovatieve oplossingen: we hebben dat al geprobeerd en dat heeft aangetoond dat dat niet voldoende zal zijn. Het is een deel van de oplossing, maar zeker niet de enige.
Wij dringen echt aan op dat grondig debat over waar we in Vlaanderen naartoe willen met onze landbouw, welke rol we die geven, hoe we die willen zien evolueren en hoe we willen garanderen dat de landbouwer ook een toekomst heeft, met rechtszekerheid, in Vlaanderen. Hier, maar ook in de commissie Landbouw, hebben we er al meermaals voor gepleit om dat debat op te starten. Zonder dat debat kunnen we deze problematiek niet oplossen.
Wij reiken dus nogmaals de hand, wij doen nogmaals de oproep om dat debat echt te gaan starten. Mevrouw Crevits heeft gezegd dat er in dit debat geen heilige huisjes zijn. Wel, laten we die heilige huisjes dan ook slopen en de problemen in dit geval echt benoemen en zoeken naar concrete oplossingen. Dat is niet enkel omwille van de natuur of het natuurherstel, maar ook omwille van de toekomst van onze Vlaamse landbouw en onze Vlaamse landbouwer. Laten we dat dus alstublieft doen. Ik roep u ook op, minister Demir, om daar voluit voor te gaan. En als u dat doet, dan vindt u in ons een partner om dat mee te ondersteunen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.