Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, onze Vlaamse maatschappij is een open en tolerante samenleving die een plaats wil bieden aan iedereen die in dat project wil meestappen en er een bijdrage aan wenst te leveren. We proberen dan ook de integratie en sociale cohesie te versterken met ons inburgeringsbeleid, ook met ons hernieuwd inburgeringsbeleid, maar we doen dit ook met ondersteuning van specifieke projecten om deze doelstelling te halen. De meetbare impact van deze projecten is echter niet altijd even duidelijk en zeker in deze budgettair moeilijke tijden is het meer dan wenselijk dat we elke euro belastinggeld verantwoord uitgeven. Eveneens is het belangrijk dat Vlaamse middelen worden aangewend waarvoor ze effectief bedoeld zijn. Beide debatten zijn en blijven brandend actueel.
Ik ondervroeg u reeds vorig jaar over mogelijke initiatieven die u zou nemen om die impact te bekijken en ook om na te gaan hoe we met die Vlaamse middelen effectieve meerwaarde op het terrein kunnen waarmaken. Daartoe werd een platform opgericht tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Brussel: het Kennisplatform Diversiteit, Stedelijkheid & Burgerschap in Mechelen. Dit platform moet zorgen voor een wetenschappelijke onderbouw.
Minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot de wetenschappelijke onderbouw voor de meetbare impact van de projecten? Hoe zult u dit implementeren in het subsidiebeleid binnen uw bevoegdheidsdomein? Wordt de mogelijkheid van het principe resultaatsfinanciering hierin mee opgenomen?
Welke verbeterpunten plant u concreet aan te brengen in de huidige projectmatige werking met betrekking tot het beleidsdomein Integratie en Inburgering?
Hoe zult u het Agentschap Integratie en Inburgering betrekken in dit proces en welke rol kan het opnemen in een verhoging van de impact van de subsidiemiddelen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel voor uw vraag, mevrouw De Vreese. Zoals u hebt gezegd, heb ik ook in deze commissie al aangegeven dat ik veel belang hecht aan het wetenschappelijk onderbouwen van mijn beleid. Daarom wil ik in de nieuwe projecten die ik binnen mijn beleid uitzet, ook steeds expliciet focussen op die wetenschappelijke onderbouwing en meting. Zo starten we met de proeftuinen voor de vierde pijlers. Daarbij wordt een meettool ontwikkeld om de effecten en de impact van de proeftuinprojecten in kaart te brengen. Daarnaast is er is ook een wetenschappelijke procesbegeleider aangesteld, het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA). Het HIVA zal ook een breder kader aanreiken voor de monitoring en evaluatie van de trajecten.
Een ander voorbeeld is het project verbindingsambassadeurs in het jeugdwerk. Daarbij zullen we expliciet meten hoeveel jongeren uit diverse kansengroepen worden toegeleid naar het klassieke jeugdwerk. Ook hier wordt een wetenschappelijke begeleiding voorzien om de projecten te monitoren en te evalueren.
Dergelijke meettools en wetenschappelijke onderbouwing zullen we ook ontwikkelen om in te zetten voor andere integratieprojecten.
Ook het principe van resultaatsfinanciering vind ik heel belangrijk. Zoals eerder gezegd, kijk ik daar ook sterk naar de toepassing van de social impact bonds. Als ik dat niet zou doen, weet ik dat u me daarop zou wijzen, want dat is een dossier dat u heel erg genegen is. Het is een boeiend dossier, waarop we zo goed mogelijk moeten proberen in te zetten in deze sector.
Welke verbeterpunten wil ik concreet aanbrengen in de huidige projectmatige werking? Ik wil dat er gericht wordt ingezet op wat ik ‘robuuste projecten’ noem. We moeten afstappen van het financieren van tal van initiatieven en initiatiefjes, die misschien allemaal wel stuk voor stuk hun waarde hebben. Dat betwist ik niet. Daarover gaat het debat niet. Maar doordat ze in verspreide slagorde ageren en bescheiden zijn van omvang, hebben ze vaak weinig impact. We boeken er dan ook weinig resultaten of weinig vooruitgang mee, of we kunnen alleszins de resultaten weinig zichtbaar maken in cijfers.
Ik wil dat graag anders aanpakken. Ik wil op basis van cijfers en studies inzetten op pakweg vijf tot tien echt robuuste projecten. Op deze projecten wil ik een substantieel aandeel van mijn financieringsmogelijkheden inzetten. Ik wil ze ook wetenschappelijk opvolgen, om te meten wat de reële impact is. Als het geen reële impact heeft, zal een project stopgezet worden. Als het wel impact heeft, kan ik de vraag stellen of het versterkt kan worden, en of ik er eventueel nog extra op kan inzetten.
Ik wil dat doen in samenspraak met andere collega-ministers, want elk beleidsdomein zet in op emancipatie, empowerment en gelijke kansen. Dat is nu specifiek het horizontale integratiebeleid van de Vlaamse Regering.
Een voorbeeld van zo’n robuust project zijn we al aan het uitrollen, namelijk de verbindingsambassadeurs in het jeugdwerk. Daar hebben collega-minister Dalle en ikzelf al een groot bedrag in geïnvesteerd. De bedoeling is om massaal en gedurende een aantal jaren alles in te zetten op projecten die kansengroepen toeleiden naar het jeugdwerk. Ons jeugdwerk is vandaag heel sterk en is uniek in de wereld. Heel veel jonge mensen zitten in dat klassieke jeugdwerk, doen daar heel veel vaardigheden op, sluiten vaak vriendschappen voor het leven, leren verantwoordelijkheid te dragen. Achteraf staat niets zo mooi op een curriculum vitae (cv) als leider bij de Chiro of de scouts. Daardoor weet men dat je geëmpowerd bent.
Maar al te vaak nog is het de brede middenklasse die daarin zit en missen we daar nog kinderen in kansarmoede, ook witte kansarmoede. We missen ook mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond. Beeld u in dat we erin slagen, door daar enkele jaren lang robuust op in te zetten, om daar verandering in te brengen. Beeld u in dat we duizenden en duizenden jongeren uit meer kwetsbare milieus en uit milieus met een andere achtergrond, waarvoor de afstand tot het klassieke jeugdwerk nog groot is, kunnen overtuigen en meenemen in dat verhaal. Dan zijn we werkelijk aan gemeenschapsvorming aan het doen. Want daar worden natuurlijk waarden gedeeld, daar worden vriendschappen opgebouwd, daar worden verantwoordelijkheden aangeleerd, daar wordt men echt geëmpowerd. Dat maakt een wezenlijk verschil, niet alleen in de manier van spelen en vriendschappen opbouwen, maar ook voor de attitude en de persoonlijkheidsvorming. Dat zal ook een positieve weerslag hebben op latere carrièrekansen, het traject in het onderwijs en dergelijke. Dat willen we daar dus doen. We gaan die cijfers opvolgen. We kunnen dat perfect meten.
Dat idee wil ik ook doortrekken naar andere domeinen, gericht, met duidelijke cijfers en geclusterd. Ik wil daarbij mijn middelen op een of twee acties per domein toespitsen.
Hoe ga ik het Agentschap Integratie en Inburgering daarbij betrekken? Het agentschap heeft een opdracht naar de samenleving. Het moet lokale besturen ondersteunen in de uitrol van projecten. Voor mij is dat een heel duidelijk verhaal. Ik zal ook aan het agentschap vragen om zich in te passen in dat verhaal van robuuste projecten.
Wat was tot nu toe de situatie bij het agentschap, volgens mijn ervaring? Er werken geëngageerde mensen, vol goede wil, die met een gemeentebestuur en een burgemeester gaan praten, vaak zonder veel ondersteuning vanuit het agentschap zelf. Ze vragen met welke projecten het agentschap zou kunnen helpen en brengen wat plannen en ideeën of ideetjes aan, die ze zouden kunnen uitvoeren. Vaak is dat echter te vrijblijvend, te kleinschalig, niet echt ingrijpend op de echte noden in onze samenleving. Ik zou graag hebben dat heel dat agentschap met zijn capaciteit aan mensen zich mee ent op die projecten, zodat er een bundeling ontstaat van alle middelen en mensen voor een beperkt aantal robuuste projecten, waarmee we in Vlaanderen een steen kunnen verleggen en stappen vooruit zetten.
Dat is het idee. Als we dat doen, kunnen we aan de horizon zien waar die social impact bonds thuis zouden kunnen horen. Ik blijf even bij het voorbeeld van de jongeren in het jeugdwerk. Maar ik zou evengoed kunnen zeggen: we willen meer gemengde scholen, minder segregatie, of: we willen minder schooluitval, minder ongekwalificeerde schooluitstroom. Daarover zou ik dan moeten praten met collega Weyts. Want er moet altijd samengewerkt worden met andere collega’s op het vlak van gelijke kansen.
Ik beperk me nu echter even tot het jeugdwerk, omdat dat een verhaal is waarover collega Dalle en ik al heel uitgebreid gepraat hebben. De ambitie is: meer jongeren met een kansarmoedeachtergrond of een migratieachtergrond bij de Chiro en de scouts. Daarvoor zou ik perfect een social impact bond kunnen afsluiten, en dat kan met de commerciële sector, maar voor mij ook met vrijwilligers, privé-initiatieven of het middenveld. Wie helpt ons om per jaar een vastgesteld aantal jonge mensen, die vandaag geen lid zijn van de Chiro of de scouts, zich daarbij te laten aansluiten? Wie helpt er om een vastgesteld aantal jongeren met een diploma te laten afstuderen uit groepen die vandaag kwetsbaar zijn? Dat zou volgens mij kunnen via sociale impact bonds. Ideaal zou zijn – maar dat is een droom en ik weet niet of we zover zullen geraken – dat er vijf tot tien robuuste projecten zijn, die allemaal een steen verleggen en die zorgen dat mensen meer diploma’s halen, dat mensen beter doorstromen naar het hoger onderwijs, dat mensen beter functioneren op de arbeidsmarkt, dat mensen beter Nederlands kennen, dat mensen niet in een gesegregeerde omgeving zitten. Dat zijn onze doelstellingen, dat zijn de projecten die we daarrond willen doen, we schrijven voor elk van die projecten een social impact bond uit. We vragen wie dat samen met ons wil doen. We meten dat en we volgen dat wetenschappelijk op. Dat is eigenlijk in een notendop het masterplan waaraan ik probeer te werken. Op die manier wil ik een veel efficiënter, een veel meer resultaatgedreven beleid voeren, niet gericht op kleine projecten, hoe goedbedoeld ook. Ik herhaal dat ik respect heb voor zulke kleine projecten, die een enorm verschil kunnen maken in het leven van een individu. We moeten echter meer in grotere getallen denken. Omdat Vlaanderen 6,6 miljoen mensen telt, kunnen we niet tevreden zijn met een project dat tien of twintig mensen bereikt. We moeten projecten vinden die duizenden of tienduizenden mensen tegelijk een duw in de rug geven.
Ik hoop dat dat een antwoord was op uw vraag.
Het was wat ‘beperkt in omvang’, maar ik denk dat dat inderdaad een antwoord was, minister. (De voorzitter lacht.)
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Dit is iets dat me enorm boeit, daarom stel ik er vragen over aan u, minister. Ik ben blij dat u daar, waarschijnlijk samen met uw kabinet en administratie, goed over nagedacht en gereflecteerd hebt. Een euro geef je inderdaad slechts één keer uit. Op welke manier kunnen we dit belastinggeld zo efficiënt mogelijk investeren in projecten integratie en inburgering? U sprak over de sociale-impactobligaties. Het was een oefening om die in dit domein in te passen, maar naarmate ik vragen aan u stel, zie ik dat dit meer en meer vorm krijgt. Dat stelt me zeker en vast tevreden. Ik denk dat het belangrijk is dat wij daar op deze bewuste manier mee omgaan.
Zoals u zegt zijn er heel veel enthousiaste mensen, heel veel enthousiaste vrijwilligers. Ook al bereiken zij maar één persoon, in het individuele geval is dat voor die mens in wezen een meerwaarde en is dat een belangrijk project geweest. Maar we spreken hier natuurlijk ook over hoe we er zo veel mogelijk meerwaarde uit kunnen halen, hoe we zo veel mogelijk de doelstellingen kunnen maximaliseren die de Vlaamse Regering rond het inburgeringsbeleid gesteld heeft, op een zo kort mogelijke termijn. Dat doet geen afbreuk aan het enthousiasme. We hebben die enthousiaste mensen zeker en vast blijvend nodig. Maar in die grote, robuuste projecten kunnen we een meerwaarde creëren op het terrein voor zo veel mogelijk jongeren of nieuwkomers. Dat er ruimte is om te experimenteren en voor vernieuwingen, dat moet zeker en vast ook kunnen, maar dan met de nodige grendels voorhanden om daar een oogje in het zeil te houden of het wel maximaal oplevert. Een project moet niet zomaar in stand gehouden worden. Als het niet draait, is het tijd om naar iets anders te kijken.
U zei dat u op basis van vijf à tien robuuste projecten wilt gaan werken. U spreekt daar onder andere over het jeugdwerk en de samenwerking met minister Dalle. Dat was voor mij zeer interessant. Wanneer denkt u ongeveer rond te zijn met het selecteren van die vijf à tien projecten waarop u dan wilt gaan werken?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw De Vreese, ik ben heel blij dat wij elkaar hier goed in verstaan. Het is altijd aangenaam om over partijgrenzen heen – ook al behoren we tot dezelfde meerderheid – vast te stellen dat we ook in de finesses dicht bij elkaar komen in dit dossier. Als u naar het gelijkekansenbeleid kijkt, bevat dat eigenlijk al een tiental – ik denk twaalf, uit het hoofd – doelstellingen en projecten die onder meer met mijn collega’s zijn afgesproken. U zult daar al embryonaal beginnen te zien waar ik naartoe wil gaan. Dat is natuurlijk een proces, dat vraagt veel dialoog en praten. Maar eigenlijk zitten we in het horizontale gelijkekansenbeleid dat vroeger bestond uit tientallen en tientallen verschillende projecten en projectjes. We hebben die al teruggebracht tot een tiental voor mij erg relevante. U weet dat ik in het kader van het nieuwe participatieorgaan er ook probeer toe te komen dat dat participatieorgaan met haar voluntarisme, haar mogelijkheden, haar kritische zin, zich mee engageert om die maatschappelijke doelstellingen die relevant zijn, mee te helpen realiseren. Het agentschap is ter zake ook bezig. We hebben ook die plannen integratie en gelijke kansen in elkaar geschoven. Dat is stap voor stap een sanering. Ik zou heel graag in de loop van dit jaar echt die tien robuuste projecten gedefinieerd hebben, waar ik dan zou kunnen zeggen: waar er vroeger een horizontaal plan gelijke kansen was, en daarnaast een horizontaal plan integratie, en daarnaast het Agentschap Integratie en Inburgering dat in zijn integratieopdracht ook nog eens eigen plannen had, en daarnaast het participatieorgaan dat nog ergens anders mee bezig was, hebben we dat allemaal bij elkaar kunnen brengen, kunnen laten samenstromen, in vijf tot tien grote opdrachten. Daarrond mobiliseren we Vlaanderen, daar zetten we maximaal de ‘social impact bonds’ op en daarmee maken we een echt vernieuwend beleid. Dat is een beetje de aanpak waar ik aan denk.
Wat zal daar centraal in staan? Dat weet u zelf ook. De kennis van het Nederlands, dat is daar heel belangrijk. Ik denk dat u de laatste zult zijn om mij daarin tegen te spreken. Zorgen dat je een diploma hebt: heel belangrijk. Zorgen dat je actief bent op de arbeidsmarkt. Zorgen dat we niet naast, maar met elkaar leven, dat we niet in een gesegregeerd Vlaanderen zitten, dat we mekaar ook in levende lijve ontmoeten. Jeugdwerk: dat is een troef die Vlaanderen heeft. Laten we die verdorie gebruiken om mensen kansen te geven. Zo zijn er nog een paar, maar ik denk dat ik al heel wat belangrijke opgenoemd heb. Natuurlijk ook zorgen dat iedereen gelijke kansen heeft, dat er opwaartse sociale mobiliteit is: dat is ook belangrijk. Ik zoek altijd naar projecten waarbij er een verbinding wordt gemaakt, waarbij het niet mensen met een migratieachtergrond versus mensen zonder migratieachtergrond is. Een van de projecten waar ik over aan het nadenken ben, heel embryonaal – zeg niet: wanneer is het gerealiseerd? En ik moet collega Weyts nog kunnen overtuigen – een van de dingen waar ik sterk in geloof, is: waarom proberen we niet met die jongeren die als eerste in hun familie hoger onderwijs beginnen, een buddyproject te maken? Dat we met de hogescholen, met de universiteiten, maar ook met vrijwilligers afspreken: dat zijn baanbrekers.
Ik ben ook de eerste in mijn familie die universiteit gedaan heeft. Mijn vader en moeder stonden beiden in het onderwijs, waren regent. Ik had dus een zeer goede omkadering om aan dat hoger onderwijs te beginnen. Maar als je de eerste in je gezin bent, en je komt uit een generatiearmoede, of je komt met een migratiedossier: van die mensen een succes maken, die een diploma laten halen, dat zijn wegbereiders voor heel de familie. Daar zouden we ook iets kunnen rond doen. Dat versterkt de sociale mobiliteit en dus het vertrouwen en geloof in ons samenlevingsmodel. Het zijn zulke projecten waar ik nog op zit te kauwen, waar ik met mijn collega’s over praat, waar ik met het terrein over praat. Dingen die echt een verschil maken, die ons echt vooruit helpen. Ik hoop daarmee dit jaar te kunnen landen en dan te kunnen zeggen: “Kijk, mevrouw De Vreese, dat zijn nu de vijf tot tien projecten.” En dan gaat u zeggen: “Mijnheer Somers, dat zijn er zeven goede, en één is wat minder goed, dat zou u anders moeten doen.” En dan ga ik daar ook nog proberen rekening mee te houden, mevrouw De Vreese. Ik hoop dat dat een voldoende antwoord is.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw enthousiasme omtrent de vraag. Ik denk dat transparantie, meetbaarheid, effectiviteit ook iets is dat de Vlaming verlangt op het moment dat er subsidies aan bepaalde projecten worden gegeven. We moeten correct omspringen met dat belastinggeld. Dat ligt natuurlijk ook niet ongevoelig in de publieke opinie. Dat debat staat vandaag echt wel centraal.
Vanuit de Vlaamse Regering wordt er wel degelijk ook initiatief genomen. Minister Diependaele start bijvoorbeeld met zijn subsidiedatabank aan te leggen en gaat ook alle investeringen eens onder de loep nemen en kijken hoe doeltreffend die uitgaven nu precies zijn en hoe we daar in de toekomst mee omgaan. Ik vind dat iedere minister dat binnen zijn domein ook moet doen. Ik vind dus ook dat u dat als minister zeker en vast moet doen op het vlak van integratie- en inburgeringsprojecten. Ik vind dat we daar echt wel een versnelling hoger moeten schakelen en effectief kijken op welke manier men een resultaatverbintenis kan stellen aan alles, en dat we een duidelijke analyse van de impact van een project moeten meenemen in het subsidiëringsbeleid, zodat dat ook transparant is naar de publieke opinie toe en naar ons toe. Dat is ook een meerwaarde om die projecten gedragen te hebben in onze samenleving.
De vraag om uitleg is afgehandeld.