Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’Haese heeft het woord.
Voorzitter, we hebben hier terecht al veel over de basisbereikbaarheid gesproken. Ik heb een aantal specifieke vragen over de participatie. In het decreet Basisbereikbaarheid is plaats voorzien voor participatie bij de opmaak van de openbaarvervoerplannen. Normaal gezien zou dat grotendeels achter de rug moeten zijn. Er is ook participatie voorzien bij de opmaak van de mobiliteitsplannen. Dat zou nu moeten beginnen. Het decreet bepaalt dat de Vlaamse Regering op gewestelijk niveau de participatie bepaalt en dat de Vlaamse Regering het participatietraject ruim bekend zal maken. Daarnaast stelt het decreet dat de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA) bij de opmaak van de mobiliteitsplannen moet worden betrokken. In de meeste vervoerregio’s is de opmaak van de openbaarvervoerplannen nu afgerond. Sommige onder hen hebben na bevragingen een plan per bewonersgroep opgesteld. In de fase die nu volgt, zijn in sommige vervoerregio’s ook participatietrajecten voor de opmaak van de mobiliteitsplannen geschreven. Ik heb hier een aantal vragen over.
Minister, in de omzendbrief van 1 januari 2019 over de start en de werking van de vervoerregio’s staat heel beperkt geschreven hoe de participatie in de vervoerregioraden vorm moet krijgen. Het bepalen en ruim bekendmaken van de participatie is volgens het decreet nochtans een taak van de Vlaamse Regering. Hebt u een plan opgesteld om uw visie op de participatie bij de uitrol van het decreet nog verder te verduidelijken? Was er een dergelijk plan in verband met de openbaarvervoerplannen die al zijn opgesteld of die nu nog worden opgesteld? Ik vraag me vooral af of er een plan is in verband met de mobiliteitsplannen, waarvan het opmaken nu begint. Zo ja, wat zijn de krijtlijnen van dat plan en op welke wijze wordt de MORA daarbij betrokken, zoals in het decreet is vastgelegd?
Mijn tweede vraag betreft de kwaliteit van de participatieprocessen. We weten dat er heel wat verschillen zijn. In de omzendbrief waar ik het net over had, wordt de participatieladder van Arnstein aangehaald. Die participatieladder werkt met verschillende niveaus. Ik vraag me af wat het minimale niveau is dat de vervoerregioraden op die participatieladder moeten bereiken en wat de minimale kwaliteitseisen voor de participatietrajecten zijn.
Mijn derde vraag betreft de stand van zaken. Sommige vervoerregio’s hebben een nota over het participatietraject voor het mobiliteitsplan gepubliceerd. Anderen hebben dat niet gedaan. Het is redelijk onduidelijk of ze allemaal een participatietraject zullen uitstippelen, want hier is weinig informatie over te vinden. De vraag is dus in welke vervoerregio’s een participatiestrategie wordt uitgewisseld. Welke vervoerregio’s willen zich tot een openbaar onderzoek beperken? Welke vorm nemen de uitgestippelde participatietrajecten aan? Kunt u die trajecten op de ladder van Arnstein situeren?
Mijn volgende vraag gaat over tussentijdse evaluaties. In zijn advies over het decreet Basisbereikbaarheid stelde de MORA dat een constante opvolging met tussentijdse evaluaties kan bijdragen aan de maatschappelijke gedragenheid. Komen die tussentijdse evaluaties er, en worden de resultaten daarvan aan het parlement en misschien ook breder aan het publiek gecommuniceerd?
Het volgende gaat minder over participatie. Ik heb het er mee in gestoken omdat ik het me al lang afvroeg. Normaal gezien moest De Lijn tijdens de zomer de doorrekening uitvoeren van de openbaarvervoersplannen voor het aanvullend net en het kernnet. Dat was zo afgesproken. We hebben dat diverse keren in deze commissie besproken. Ik vroeg me dus af hoever het staat met die doorrekening. Ik heb immers niet de indruk dat men al klaar is met die plannen, laat staan dat die doorrekeningen al zijn gebeurd, maar misschien vergis ik me. In welke mate zullen die participatietrajecten, die weliswaar gaan over het mobiliteitsplan, niet over de openbaarvervoersplannen, toch nog een invloed kunnen hebben op die beslissingen over het aanvullend net en het kernnet? Het gaat natuurlijk wel over openbaar vervoer in dezelfde regio of stad, en ik kan me inbeelden dat daar nog interessante zaken uit komen.
Minister Peeters heeft het woord.
Mijnheer D’Haese, dank u wel voor uw vragen over de participatie in de vervoerregioraden.
Het decreet Basisbereikbaarheid stelt de vervoerregioraad verantwoordelijk voor de opmaak en goedkeuring van een participatietraject, juist om de specifieke kenmerken van die welbepaalde vervoerregio daar te laten doorwegen. We weten allemaal dat er regionale verschillen zijn. Maatwerk moet mogelijk zijn. Daarom moeten de respectievelijke vervoerregioraden zelf hun eigen participatietraject opmaken, en ze hebben dat ook gedaan.
U verwijst ook naar de MORA. Onze administratie heeft inderdaad nog voor de goedkeuring van het decreet Basisbereikbaarheid samen met de MORA een aantal denk- en werksessies georganiseerd over het hele aspect van participatie. De MORA heeft daar meermaals het idee gebracht dat men ervoor moest zorgen dat er een soort stakeholdermanager zou komen, dat er als het ware een mini-MORA zou komen. Alleszins vond de raad dat voor klankbordgroepen moest worden gezorgd, waarmee vooral werd gedoeld op bedrijven, scholen, gebruikersorganisaties, experten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en dergelijke meer, om zodoende een zo ruim mogelijke participatie te hebben binnen die vervoerregioraden. Opnieuw, het zijn de vervoerregioraden zelf die in hun eigen huishoudelijke reglementen hebben bepaald hoe ze de participatie doorvoeren.
Uw tweede vraag was er een naar minimale kwaliteitseisen. U verwees naar de participatieladder van Arnstein. Ook wat dit betreft, moet ik zeggen dat het participatietraject volledig wordt uitgerold door de vervoerregioraden zelf. Ik kan daaromtrent inderdaad verwijzen naar de omzendbrief van 17 mei 2019, waarin duidelijk wordt gezegd dat men voor de opmaak van de regionale mobiliteitsplannen wel degelijk een participatief traject moet doorlopen. In die omzendbrief is niet aangegeven welk niveau van participatie moet worden gerespecteerd. Ook wat dat betreft is het aan de diverse vervoerregioraden en hun huishoudelijk reglement, dat soms van vervoerregioraad tot vervoerregioraad verschilt. Het zijn de raden zelf die beslissen welke trede van de participatieladder ze willen vastleggen en hoe ze daarmee te werk gaan.
Wat uw derde vraag betreft, kan ik u meegeven dat in alle vervoerregioraden een participatietraject is uitgestippeld. U vindt dat meestal wel op de respectievelijke websites van de regioraden. Alleszins zal er ook een openbaar onderzoek worden gevoerd als straks die regionale mobiliteitsplannen worden opgemaakt, al is het eventueel naar aanleiding van de mogelijke opmaak van de MER-planning. Er komt dus alleszins een openbaar onderzoek voor die openbaarvervoersplannen. Het is opnieuw de bevoegdheid van de vervoerregioraden om ter zake verder het nodige werk te doen.
Ik kan verwijzen naar de vervoerregio Antwerpen, die wat dat betreft al zeer ver gevorderd is en die zelf een specifieke regeling heeft uitgewerkt. De vervoerregio Antwerpen was zelf ook een pilootproject, dat in de schoot van het Toekomstverbond al een heel uitgebreid participatief proces heeft. U weet dat er in dat verband niet alleen een openbaar onderzoek is, maar dat er ook in het Vlaams Parlement een halfjaarlijkse rapportering wordt gegeven om daar nog meer kennisgeving rond te delen.
Ook wat uw vraag over de tussentijdse evaluaties betreft, kan ik verwijzen naar de gedachtewisselingen die we meermaals hebben in deze commissie over de verdere uitrol van het decreet Basisbereikbaarheid. De laatste keer was op 2 juli. Ook daar wordt er telkens veel tijd besteed aan de hele uitrol van het decreet Basisbereikbaarheid. Ik denk dat we ook wat dat betreft tegemoetkomen aan de bekommernissen van de MORA. We doen dat enerzijds rond de uitrol van het decreet Basisbereikbaarheid en anderzijds specifiek ook nog voor Antwerpen, in het kader van de rapportering van het Toekomstverbond.
In welke mate kunnen de participatietrajecten nog een invloed hebben op de beslissingen over het aanvullend net en het kernnet? Omtrent de participatie die reeds doorlopen werd, het voortdurende traject hierin en de werking op maat en in handen van de respectieve vervoerregio heb ik eigenlijk al geantwoord. De vervoerregio’s bepalen dat zelf. Alle lokale besturen zijn daarin betrokken en zij zorgen zelf verder mee voor de participatie in het hele verhaal. Straks zullen de verschillende vervoerregioraden ook hun regionale mobiliteitsplannen opmaken. En dan is het opnieuw aan alle participanten binnen de vervoerregioraden om mee te zorgen voor de nodige participatie.
Wat de doorrekeningen van de openbaarvervoersplannen betreft, had ik het liefst gehad dat ik u vandaag kon zeggen dat ik daar al kennis van had en dat alles al doorgerekend was, maar helaas zit ik daar zelf ook op mijn honger. Men heeft mij laten weten dat er nog altijd een doorrekening moet gebeuren bij een aantal vervoerregio’s en dat men er pas mee naar buiten komt als alles doorgerekend is. Het is de betrachting van De Lijn om de resultaten van die doorrekening ter validatie voor te leggen op de raad van bestuur van 7 oktober aanstaande. Ik hoop alleszins dat men snel werk maakt van de definitieve doorrekening en dat we daar dan ook snel zicht op hebben. Want zoals u weet, is het de bedoeling dat eind oktober de meeste openbaarvervoersplannen in de vervoerregioraden worden goedgekeurd, of alleszins ter goedkeuring worden voorgelegd aan de respectieve raden. Ik hoop dus dat we daar heel snel zicht op hebben, maar helaas heb ik dat vandaag ook nog niet definitief.
De heer D’Haese heeft het woord.
Bedankt voor de antwoorden. U verwijst veel naar de vervoerregioraden, die uiteraard een grote autonomie hebben, maar het decreet bepaalt wel dat de participatie door de Vlaamse Regering wordt uitgezet. In die zin vind ik dat wel beperkt. In een aantal omzendbrieven worden een aantal zaken aangehaald, maar de aansturing daarvan, die gebeurt vanuit het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW), blijft toch redelijk beperkt.
Ik vraag mij af waarom die participatieladder erin staat, als hij niet gebruikt wordt. Het punt van die ladder is net dat de eerste vijf niveaus in feite alleen maar gaan over manipulatie, therapie of symbolische participatie. Pas vanaf niveau zes gaan we spreken van echte participatie. Waarom spreken we dan over die ladder, als we niet zeggen dat niveau zes het minimum moet zijn?
De participatieladder toont zelf aan dat als je kiest voor een tot vijf, men in feite een beetje een schaamlapje krijgt, dat is een symbolische zaak. De vraag is dan: moeten we niveau zes niet als minimum doorgeven? Als we Vlaanderen willen laten excelleren, mag dat toch ook zo zijn op het vlak van participatie.
Wat de regelmatige evaluaties betreft: die laatste was door mij gevraagd, maar goed. We hebben het hier al vaak over gehad. Daar heb ik op zich weinig over te klagen. Maar ik had wel gedacht dat dat een meer structurele vorm zou aannemen, waarbij telkens een overzicht wordt gepubliceerd. Ik heb de indruk dat we daar nu steeds naar moeten vragen.
Rond de doorrekening: ik houd mijn hart daar een klein beetje voor vast, moet ik zeggen. Want we zijn eens aan het kijken naar al die openbaarvervoersplannen, en volgens mij zijn er nog vier die geen plan hebben goedgekeurd. Dus dat moet dan nog eerst afgemaakt en goedgekeurd worden, en tegen 7 oktober doorgerekend. Dat lijkt mij strak, maar ik hoop dat het lukt. Of klopt het niet dat er minstens vier zijn die het nog niet goedgekeurd hebben?
U sprak ook over het feit de meeste van die participatietrajecten op de website worden gepubliceerd, maar dat geldt dus effectief niet voor alle trajecten. Een heel aantal zijn nog niet gepubliceerd. Participatie begint natuurlijk met informatie, en dan is het wel problematisch als die informatie niet terug te vinden is op de website.
Minister Peeters heeft het woord.
Het klopt dat nog niet alle vervoerregioraden hun participatietraject hebben gepubliceerd. Voor een vijftal raden is het nog niet gepubliceerd. U weet dat er ook altijd een ambtelijke voorzitter is in elke vervoerregioraad. Wij zullen het Departement MOW zeker vragen om navraag te doen om dit ook bij de vijf resterende vervoerregioraden zo snel mogelijk te publiceren. Bij de andere tien is het wel op de website gepubliceerd.
U vraagt waarom we dat niet vanuit de Vlaamse Regering meer aansturen. Ik heb daarstraks gezegd dat dat participatietraject net op maat van de vervoerregio als dusdanig moet gebeuren. Het is net vanwege die regionale verschillen dat er maatwerk nodig is, denken we. Elke vervoerregio heeft zijn eigenheid, en daarom lijkt het ons veel beter dat elke vervoerregioraad zelf beslist hoe zij omgaan met hun eigen verhaal inzake participatie. Iedereen heeft zijn eigenheid. Soms gaat dat over een grensoverschrijdende problematiek, wat anderen dan weer niet hebben. Dat moet echt op maat van elke regio gebeuren. Het is aan hen om te bepalen welke participatieve activiteiten zij opzetten, hoe ze dat opzetten, en hoe ze er finaal voor zorgen dat er een zo ruim mogelijk draagvlak is. Want dat is uiteindelijk het doel van die trajecten: hoe kan men een zo ruim mogelijk draagvlak creëren voor de openbaarvervoerplannen, en zeker voor die regionale mobiliteitsplannen? Want dat is uiteraard het belangrijkste: hoe krijgt men een zo ruim mogelijk draagvlak? Op welke manier kan men die participatie dan het beste doorvoeren?
Daarom hebben we ook geen ladders vastgelegd. Ik weet dat daar in de omzendbrief van januari 2019 wel naar verwezen is. Maar opnieuw: het is aan de regio’s zelf om te bepalen hoe zij dat doen. Aangezien alle lokale besturen daarin betrokken zijn en zij zelf ook pleitbezorger zijn voor participatieprocessen, vermoed ik dat die regioraden dat het beste zelf kunnen bepalen.
Wat de doorrekening van de OV-plannen betreft: alle vervoerregio’s hebben wel al de ontwerpplannen goedgekeurd, en het zijn die plannen die men nu aan het doorrekenen is. Die informatie heeft men voor elke vervoerregioraad, maar als die doorrekening er straks is en men ziet dat men binnen de budgettaire marge zit, dan kan men de OV-plannen voor definitieve goedkeuring voorleggen aan de raden. Dat is inderdaad nog niet gebeurd.
Voor mijn provincie zal dat ergens eind oktober gebeuren, maar ik weet dit niet uit mijn hoofd voor elke vervoerregio. Ze moeten alleszins op een aantal plaatsen nog definitief goedgekeurd worden.
De heer D’Haese heeft het woord.
Bedankt voor uw bijkomende antwoorden.
Ik bedoelde uiteraard de ontwerpplannen. Die zijn nog nergens helemaal goedgekeurd. Het punt is ook dat heel wat van de ontwerpplannen niet terug te vinden zijn op de website, of ze zijn heel vaag. Het valt me een beetje tegen wat je daarover kunt terugvinden op de website.
Ik begrijp uw punt wel dat elke vervoerregio autonomie moet hebben. Daar sta ik helemaal achter. Ik denk wel dat er meer kader nodig is. Er is toch ook gebleken uit die bevraging van de lokale besturen dat die lokale besturen zelf zeggen dat ze niets in de pap hebben te brokken of weinig informatie hebben. Wat dan met de gewone burger? Daarom vind ik het zo jammer dat jullie een instrument inschrijven als die participatieladder van Arnstein. Die gaat over kwaliteit, niet over middelen of wie je wel of niet moet betrekken. Het gaat over kwaliteit. Zullen we alleen manipuleren en aan een schijndemocratie doen of echte inspraak organiseren? Dat kunt u natuurlijk wel als richtlijn vanuit uw departement geven, zonder dat u hoeft te zeggen hoe men het moet doen. Dat vind ik heel jammer. Er worden geen kwaliteitseisen gesteld. Dan zien we effectief dat er heel wat plannen worden opgesteld zonder dat er echt rekening wordt gehouden met wat de mensen vinden. Dat is een heel gemiste kans.
De vraag om uitleg is afgehandeld.