Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik weet dat we het hierover in de zomer al hebben gehad. In het reces werd de commissie bijeengeroepen over het probleem van de allochtone Noord-Afrikaanse en Afrikaanse relschoppers aan de kust. Dat was een leerrijke commissievergadering.
Minister Somers, hier aanwezig, voelde zich nadien toch genoodzaakt om zich daarover te blijven uitlaten, zo ook in een interview met Humo. Hij kwam daarin terug op de rellen aan onze kust. Dat is een terugkerend fenomeen, deze keer was het aan onze kust. Het jaar voordien was het in onze zwembaden, één constante is er altijd: dat het over Afrikaans en Noord-Afrikaans tuig gaat. In het interview zei de minister onder andere over de relschoppers: “Het is misschien tuig, maar het is ons tuig.” Dat heb ik hem helaas nog nooit horen zeggen over Vlaams Belangpolitici of Vlaams Belangers, die zet hij weg als fascisten en nazi’s. Hij zou dat over ons misschien ook eens kunnen zeggen: ‘Het zijn fascisten, maar het zijn onze fascisten’. (Rumoer)
Verder zei de minister ook: “Je moet ze straffen, maar daarna ook een perspectief bieden, en het gevoel dat ze bij onze samenleving horen”. Dat laatste heeft mij nogal getriggerd: “het gevoel dat ze bij onze samenleving horen”. Dat is niet het minst omdat onze goede vriend Mark Elchardus, bekend emeritus en professor sociologie aan de VUB, verre van een partijgenoot van het Vlaams Belang, maar een socialist, die al jaren onderzoek verricht naar de diversiteit en de multiculturele samenleving, dat tegenspreekt. Hij schreef in een opiniestuk in De Morgen: “Al jaren zien we bij een aantal kinderen en kleinkinderen van migranten een groeiende afkeer van onze samenleving en een toenemende bereidheid dat gewelddadig te uiten. Ontstellend is de reactie daarop, de laksheid, de lafheid, het ontkennen van de problemen, het bedenken van excuses, het gebrek aan daadkracht, aan handhaving, het ontlopen van verantwoordelijkheid, de zelfbewondering van mensen die de zaak uit de hand laten lopen.” Die mensen zijn natuurlijk de beleidsmakers en regerende politici hier ook aanwezig.
Minister, u spreekt zelf van “straffen” – het zou er nog aan mankeren, nietwaar – en “een perspectief bieden”. Wat bedoelt u daarmee? Hoe wilt u die relschoppers, die Afrikaanse en Noord-Afrikaanse relschoppers, perspectief bieden? Hebben zij al niet genoeg perspectief in deze samenleving? Ze biedt alle kansen aan mensen van een andere afkomst.
U zei in het interview, minister, dat u dit Noord-Afrikaanse uitschot – en dat zijn mijn woorden uiteraard, want die woorden zou u nooit in de mond nemen – het gevoel wilt geven dat ze bij onze samenleving horen. Zoals ik net zei, zegt professor Elchardus, op basis van onderzoek, dat die jongeren, dat uitschot van Afrikaanse en Noord-Afrikaanse origine, helemaal niet bij onze samenleving willen horen. Minister, welke maatregelen zult u nemen tegen dit Noord-Afrikaanse tuig dat onze maatschappij verwerpt, dat onze waarden en normen weigert te aanvaarden, en eigenlijk niet bij onze samenleving wil horen, en dat ook uit in geweld tegen politie en hulpverleners? Wat gaat u doen met mensen die niet bij onze samenleving willen horen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Rooy, we hebben hier deze zomer inderdaad in een commissievergadering uitvoerig stilgestaan bij de rellen in Blankenberge. De vraag: ‘wat doen we daarmee?’ is toen al beantwoord, maar ik ben blij dat ik het nog eens kan herhalen.
Tegen mensen die criminele feiten of overlast plegen of de rechtsorde op stelten zetten, moeten we kordaat optreden. U kent mijn filosofie: een lik-op-stukbeleid, een kordate aanpak, we aanvaarden dat niet. Het zijn de burgemeesters die op dat moment de orde moeten handhaven en de rechtsregels doen naleven vanuit een bestuurlijke opdracht. Evident hebben het parket, de procureur des Konings en de rechterlijke macht daar een verantwoordelijkheid vanuit hun strafrechtelijke opdracht.
Ik nodig u uit om het beleid in Mechelen eens te bekijken. We hebben vorige zondag nog het geluk gehad om dat daadkrachtige optreden te zien tegen mensen die van plan waren om rel te schoppen, om de boel op stelten te zetten, die alle coronaregels aan hun laarzen lapten. Het stadsbestuur van Mechelen heeft daar samen met het Openbaar Ministerie zeer kordaat opgetreden en voorkomen dat er ook maar een begin van schending van de openbare orde kon gebeuren. Er zijn 45 mensen bestuurlijk opgepakt, ze zullen allemaal een gepeperde GAS-boete krijgen. Als er strafrechtelijke feiten gepleegd zijn, zullen ze onmiddellijk voor de rechtbank worden gebracht. Dat is de manier van doen, ongeacht wie de relschopper is, ongeacht de motivatie.
Er zijn in onze samenleving spelregels en iedereen dient die te respecteren. Ik vind het de taak van de overheid om die democratische rechtsstaat op die manier te beschermen. Als we dat consequent doen, creëren we een klimaat waarin iedereen weet dat ze vertrouwen kunnen hebben in de rechtsstaat. Op die manier kan een basis worden gelegd voor de opbouw van een samenleving waarin iedereen rechten en plichten heeft en die ook respecteert en waarbij iedereen gelijke kansen krijgt. Dat is volgens mij het belangrijkste, dat heb ik ook heel duidelijk in het interview in Humo gezegd, we kunnen daar niet duidelijk genoeg over zijn.
Het tweede element is: hoe bouwen we dan verder? Alleen de rechtsstaat doen respecteren en kordaat optreden, is niet voldoende. Men moet een samenleving proberen te creëren waarin mensen deel kunnen zijn van die samenleving. Dat betekent: geen groepen in de samenleving stigmatiseren. De uitspraak die ik gedaan heb, is een parafrasering van een belangrijke en bekende uitspraak van Pim Fortuyn. Hij heeft ooit over ‘Marokkaanse rotjochies’ gezegd dat het ‘onze jochies’ waren.
Daarmee wil ik zeggen dat je er misschien heel ambetant en verveeld over kunt zijn, je kunt er kwaad en woedend over zijn, maar op een bepaald moment moet je natuurlijk verder met mensen die hier geboren en opgegroeid zijn. Het is de taak van de overheid om daarover na denken. We moeten de rechtsregels bewaken, maar ook kansen creëren. We moeten zorgen dat we vooral geen mensen wegens hun afkomst stigmatiseren en in een hoek duwen. Dat is het gevaar van de benadering die u aankleeft. U gaat stelselmatig mensen, ongeacht de daden die ze zelf plegen, in een hoek proberen te zetten en te stigmatiseren. Mijn beleid, mijn visie, daarop is een totaal andere. Ik wil mensen die in de fout gaan, kordaat aanpakken. Ik wil tegelijkertijd mensen die niet in de fout gaan en die bijdragen aan onze samenleving en zich constructief opstellen, in bescherming nemen tegen degenen die hen onterecht stigmatiseren. Dat is een basislijn waarover wij fundamenteel verschillen. Ik ga de mensen niet stigmatiseren wegens hun afkomst, ik ga mensen beoordelen op basis van de daden die ze plegen.
We hebben contact genomen met de burgemeester van Blankenberge, Daphné Dumery, nog collega van mij geweest in de Kamer. We hebben van gedachten gewisseld over het vervolgtraject dat zij heeft gelopen. Ze heeft dat op een zeer goede manier gedaan. Ze heeft ons laten weten dat na gerechtelijke arrestaties er ook twintig bestuurlijke arrestaties zijn geweest. Ze heeft daarvoor een hoorzitting georganiseerd waarbij de jongeren konden worden aangesproken op hun daden.
Daarnaast moet, voor alle duidelijkheid, ook een strafrechtelijk traject worden doorlopen. De mensen die vernielingen en schade aanbrengen, moeten voor de strafrechter komen. De burgemeester heeft vanuit haar bestuurlijke verantwoordelijkheid ten volle gedaan wat ze moest doen. In die gevallen heeft ze een bijkomend plaatsverbod uitgevaardigd.
Bovendien hebben een aantal Brusselse jongeren zich het weekend na de rellen spontaan aangeboden om in Blankenberge mee te komen helpen. Dat is in de media geweest. Dat is gewaardeerd. Er is contact geweest tussen de korpschef van Brussel en die van Blankenberge. Blankenbergse jongeren hebben ook met die Brusselse jongeren meegewerkt. Die Brusselse jongeren willen natuurlijk het beeld niet in stand houden dat elke Brusselse jongere een relschopper is. Dat is natuurlijk hoogst onrechtvaardig ten aanzien van al die Brusselse jongeren die dat niet zijn. Omgekeerd wilden heel wat Blankenbergse bewoners, ook jongeren, aantonen dat hun verontwaardiging niet racistisch van aard was, maar een verontwaardiging op basis van de feiten die door de betrokkenen zijn gepleegd. Volgens de burgemeester heeft dat tot wederzijds begrip geleid. Het zijn initiatieven die ze zelf aanmoedigt en toejuicht. Ik zit op dezelfde lijn als de burgemeester van Blankenberge.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil misschien even beginnen met uw verwijzing naar mevrouw Dumery, de burgemeester van Blankenberge van de N-VA. U prijst haar optreden en u verwijst ook naar het optreden van de burgemeester van uw Mechelen tegen de demonstranten die de coronaregels zouden hebben overtreden. U verwijst graag naar Mechelen. Het is vooral uw Mechelen. Ik citeer mevrouw Dumery: “Er waren de voorbije weken opvallend veel toeristen van Noord-Afrikaanse origine op het strand, maar omdat ze niet voor de minste problemen zorgden, hebben we ze in hun vaak iets te grote bubbels laten begaan.” De burgemeester heeft letterlijk verklaard dat ze een van de coronamaatregelen niet heeft gehandhaafd omdat ze voor de rest geen problemen veroorzaakten. Ik vind dat een zeer ongelukkige verwijzing van die burgemeester. Ik zou durven zeggen dat het een vorm van klassenjustitie is. Bepaalde groepen zijn zo braaf dat ze blijkbaar extra moeten worden beloond en niet moeten worden gestraft als ze in te grote bubbels vertoeven. Ze noemt ze zelf letterlijk van Noord-Afrikaanse origine.
Minister, u hebt verwezen naar Pim Fortuyn, die heeft verklaard dat het 'onze rotjochies' zijn. U moet goed beseffen dat hij die uitspraak ondertussen al een twintigtal jaar geleden heeft gedaan. Toen was de tijdsgeest nog net iets anders. Bovendien bedoelde Pim Fortuyn daar natuurlijk iets heel anders mee dan u. Wat hij bedoelde was dat de traditionele beleidspartijen, waaronder de liberale VVD, de zusterpartij van Open Vld in Nederland, verantwoordelijk zijn voor het importeren van die immigranten uit culturen die hier totaal niet thuishoren en hier niet passen. Ze willen niet tot onze samenleving behoren. Hij heeft dat zo uitgedrukt om aan te duiden dat het nu onze rotjochies zijn geworden. Ze zijn hier geïmporteerd en wij moeten ermee dealen.
We kennen u al een tijdje en wat u bedoelt, is natuurlijk iets heel anders. Het is hypocriet dat u me in uw antwoord verwijt dat ik zou stigmatiseren door naar afkomst te verwijzen: ‘U brengt dat met het raciale in verband’. Maar u doet dat zelf ook. U hebt het over Brusselse jongeren. Is dat geen verwijzing naar afkomst of op zijn minst naar herkomst of woonplaats? U noemt hen jongeren uit Brussel. Ik zie een andere rode draad. Ik doe dat niet op basis van huidskleur of nationaliteit, maar op basis van een cultuur. Daarom spreek ik over Afrikaanse en Noord-Afrikaanse jongeren.
Dan blijf ik natuurlijk met mijn vraag zitten, minister, want u wijst eerst op het luik handhaven en straffen, en vervolgens begint u mij weer te belasteren alsof ik ook maar iets met ras of huidskleur zou te maken willen hebben, maar u gaat nooit in op mijn vraag. Mijn vraag was: hoe wilt u die jongeren het gevoel geven dat ze bij onze samenleving horen? Dat zijn uw woorden in Humo. Met die woorden geeft u ook aan dat u goed genoeg beseft dat het hier jongeren betreft, nakomelingen van migranten met een bepaalde cultuur. Anders zou u dat nooit zeggen. Mocht het hier over voetbalhooligans gaan, u zou nooit zeggen dat we hun perspectief moeten bieden, dat we hun het gevoel moeten geven dat ze bij onze samenleving horen. U schudt van neen, maar ik heb u dat nog nooit horen zeggen in een interview. Ik vraag u dus opnieuw: hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen uit Afrika, uit Noord-Afrika, die niet bij onze samenleving willen horen, wél bij onze samenleving willen horen? Graag een duidelijk antwoord op die vraag.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik wil het vandaag niet hebben over wie wat zou gezegd hebben in welke krant. Mijn perceptie over de manier waarop die burgemeester en ook andere burgemeesters, kustburgemeesters, het probleem hebben aangepakt, over de maatregelen die zij hebben genomen, was positief. Ik vind niet dat we het daarover moeten hebben. Waar ik het wel over wil hebben, is wat ik hier heb gehoord over het lik-op-stukbeleid. Ik kan dat volgen. Het repressieve luik van dit probleem bevindt zich vooral op het federale niveau. Daarover werden de jongste tijd heel wat voorstellen op tafel gelegd. Bijvoorbeeld onze collega Koen Metsu heeft maatregelen voorgesteld om de orde te handhaven in de recreatiedomeinen. Collega Van Rooy heeft het daarover gehad. Dat zijn heel concrete maatregelen die daar op tafel liggen. Anderzijds vind ik ook dat we het probleem dat zich in onze samenleving effectief voordoet, absoluut niet mogen ontkennen. We moeten daar een antwoord op bieden.
Ik heb het zelf dit weekend nog aan den lijve ondervonden. Jongeren uit een andere stad, ver van mijn stad, nemen de trein, en stappen af in het anders zo vredige Londerzeel, met maar één doel: om rel te schoppen. Ik wil het eens duidelijk gezegd hebben – en we moeten dat durven te zeggen: het gaat niet over jongeren die tot onze samenleving behoren. Dat zijn effectief jongeren die niet tot onze samenleving willen behoren. Zij doen er alles aan om dat te tonen. Dat is een probleem waar we allemaal samen een antwoord op moeten bieden.
Wat ik nog het ergste vind, is dat sommige beleidsmakers zeggen dat het hun taak is om op dat moment de orde te bewaren. Het gaat om burgemeesters, mijn burgemeester bijvoorbeeld. Verder trekken zij hun handen daarvan af. Ik vind dat verkeerd. Wij moeten op alle niveaus, zowel lokaal als Vlaams als federaal, onze verantwoordelijkheid durven te nemen. Het is heel belangrijk dat we vanuit deze commissie en vanuit uw bevoegdheid, minister, heel duidelijk dat signaal geven.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, het zal u niet verbazen dat de CD&V-fractie op uw lijn zit. Ja aan het sanctioneren van de geweldplegers; neen aan het stigmatiseren van heel die groep jongeren.
Collega Van Rooy verwijst in zijn vraag naar het opiniestuk van professor Elchardus. Dat is inderdaad een kritisch opiniestuk, en het is niet de eerste keer dat professor Elchardus die toon aanslaat. Maar u bent wel heel selectief in het citeren uit dat opiniestuk, mijnheer Van Rooy. Er zijn inderdaad kritische gedeelten, maar professor Elchardus wijst ook op het feit dat de groep van die probleemjongeren niet volledig homogeen is.
Ik zal een klein stukje van dat opiniestuk citeren: “Men kan ook denken aan zomerscholen waar jongeren die dat nodig hebben hun schoolachterstand kunnen bijbenen, elementen van een nuttig beroep kunnen leren en wat burgerzin opdoen.” Professor Elchardus wijst op een aantal initiatieven en maatregelen om die jongeren beter te bereiken en meer deel van onze samenleving te laten zijn.
Mijnheer Van Rooy, u vergeet dat vaak. Ik denk dat u dat soms bewust en heel selectief doet. Ik wil hier graag verder op ingaan, want daar zit de oplossing. Ik ga ermee akkoord dat we geweldplegers moeten aanpakken, maar een straf alleen zal er niet voor zorgen dat het probleem opgelost geraakt. Er zit zonder enige twijfel een harde kern in die groep van geweldplegers, maar tegelijkertijd moeten we verder werken aan de integratie van iedereen in de samenleving die hier wil wonen, hier wil integreren en hier op een positieve manier aan wil bijdragen. Daar wil ik verder op ingaan.
Minister, u hebt in uw antwoord en tijdens de commissievergadering van 13 augustus 2020 al naar de goede voorbeelden in Mechelen verwezen. U hebt een aantal concrete voorbeelden gegeven, zoals het werken met wijkoverlastteams, het betrekken van de ouderen en het opzetten van begeleidingssystemen. Ik vraag me af hoe u verder wilt inzetten op de integratie van die groepen in onze samenleving, welke mogelijkheden u ziet om de concrete werkwijze die u in het verleden in Mechelen hebt gehanteerd en die u hier als voorbeeld hebt aangehaald, bij andere lokale besturen bekend te maken en hoe u die lokale besturen op de mogelijkheden van die initiatieven wilt wijzen.
Minister Somers heeft het woord.
Het leuke aan deze commissie is dat we dezelfde thema’s vaak op verschillende manieren benaderen. Het zijn belangrijke thema’s en het is dus normaal dat we daar veel over praten.
Wat de burgemeester van Blankenberge betreft, heb ik natuurlijk geen volledige scan van hoe heel dat beleid is opgebouwd, maar ik spreek uit eigen ervaring. Voor de handhaving van de openbare orde maakt een burgemeester, een politieverantwoordelijke, commissaris of agent op het terrein altijd een afweging: hoe dien ik hier het best de openbare orde? Mevrouw Dumery heeft verklaard dat ze die mensen in wat grotere bubbels heeft laten zitten en niet is opgetreden. Het is een moeilijke afweging, maar ik kan me inbeelden dat in bepaalde contexten een zekere marge wordt gelaten.
Ik geef een concreet voorbeeld. Zondagnamiddag zaten op een caféterras in Mechelen 25 potentiële betogers. Ze hebben uiteindelijk niet betoogd, maar ze zaten samen in een veel te grote bubbel op dat terras. De ordediensten, die daar met een overtal aan mensen waren, hebben beslist om daar niet tegen op te treden. Als de regels heel strikt worden toegepast, moet dat terras eigenlijk onmiddellijk worden ontruimd. Op dat ogenblik is een afweging gemaakt. Het waren extreemrechtse, zeer radicale mensen die bereid zijn geweld in te zetten, de regels met de voeten te treden, de afspraken niet te volgen en de rechtsstaat te negeren. Toch is de politie op dat moment niet opgetreden. Er is een afweging gemaakt: wat zullen we doen, met alle gevolgen van dien? Het is een afweging van wat in een concrete context het schadelijkst is.
Ik geef een ander voorbeeld. Iedereen heeft de voorbije dagen ongetwijfeld opgemerkt dat voetbalmatchen weer door wat meer mensen worden bijgewoond. Als een goal wordt gemaakt, heb ik soms de frustraties of het enthousiasme van de supporters gezien. Op dat moment volgen zij, in alle eerlijkheid, de coronaregels en de afspraken niet volledig, om het voorzichtig uit te drukken. Op dat ogenblik zou de politie of de organisatie moeten beslissen in te grijpen en de match te stoppen. Vaak wegen de voordelen van dat ingrijpen echter niet op tegen de nadelen. We moeten daar op dat moment genuanceerd over nadenken. Achteraf is dat altijd vatbaar voor discussie en dat moet lokaal dan maar gebeuren, maar op dat ogenblik worden soms afwegingen gemaakt die ik veel heb moeten maken en veel heb weten maken. Iedereen die burgemeester is, weet dat het niet altijd zwart-wit is. Ik wil zeker geen waardeoordeel vellen over de specifieke keuze die mevrouw Dumery heeft gemaakt. Ik weet alleen dat in gelijkaardige omstandigheden vaak zulke afwegingen moeten worden gemaakt.
Ik ben de mening toegedaan dat iedereen die zijn straf heeft uitgezeten of zijn sanctie heeft gekregen, een perspectief moet krijgen. Dat is het wezen van hoe onze rechtsstaat werkt. Dat is enorm belangrijk om de samenhang in onze samenleving te blijven garanderen. Dat is vooral vanuit een humaan standpunt heel belangrijk: dat mensen die gesanctioneerd, gestraft zijn, nadien perspectief moeten krijgen. Ik vind dat voor die mensen in Blankenberge, maar ik vind dat ook voor hooligans. Ik vind dat ook voor racisten, als u mij dat vraagt. Ik vind dat ook voor mensen die verwerpelijke ideeën hebben. Dat moet altijd de ambitie zijn van de staat, naast sanctionering: heropname in de samenleving. Dat wil zeggen: herintegratie, de mensen opnieuw een perspectief geven, en de kansen om op een volwaardige en positieve manier te kunnen bijdragen aan de samenleving. Dat is mijn mens- en maatschappijbeeld. Daar zijn, denk ik, onze samenleving en heel onze rechtsorde voor opgebouwd. Voor mij is het dus niet zo dat men, wanneer men iets fout heeft gedaan, voor eeuwig en altijd uitgesloten is uit de maatschappij, geschandmerkt moet worden, bij wijze van spreken een stempel op zijn voorhoofd moet krijgen of een brandmerk moet krijgen, en nooit meer de kans moet krijgen om weer deel uit te maken van de samenleving. Dat geldt voor iedereen in de samenleving. Dat geldt zelfs voor moordenaars. Als ze hun straf hebben uitgezeten, en ze komen vrij, worden ze weer in de samenleving opgenomen. Er is altijd een re-integratiebeleid. Dat is trouwens een beleid dat wij in Vlaanderen uitstippelen voor ex-gedetineerden, voor mensen die uit de gevangenis komen, een rehabilitatiebeleid. Dat is evident na een rechtvaardige en correcte straf.
Mevrouw Sminate, u zegt dat burgemeesters nog meer instrumenten moeten kunnen krijgen om te kunnen optreden. Ik ben het daarmee eens. Ik ben, in alle bescheidenheid, de uitvinder geweest van de administratieve sancties. Ik stelde als burgemeester vast dat er te veel straffeloosheid was. Ik ben dan zelf instrumenten beginnen uitvinden. Een voorganger van mij, de heer Van Grembergen, zei op tv: ‘Gij zijt de sheriff van de Far West als burgemeester.’ Nadien heeft men die gemeentelijke administratieve sancties ingevoerd in heel het land. Men moet mij dus niet overtuigen van de noodzaak om kort op de bal te spelen.
Ik geef een ander voorbeeld. Een van de laatste maanden dat ik burgemeester was, werden wij geconfronteerd met auto’s die veel te snel reden in de stad. Ik ben begonnen met die in beslag te nemen. Dat is een wapen. Nadien is de stad Antwerpen, in al haar wijsheid, ons gevolgd. Nog andere steden zijn ons gevolgd. Dat is een manier waarop een burgemeester die creatief is en kort op de bal speelt, die niet de Calimero uithangt, die niet altijd zegt dat het de schuld is van de anderen of dat hij te weinig mogelijkheden heeft, kan handelen. Met een beetje wilskracht en daadkracht kun je ongelooflijk veel doen op lokaal vlak. Dat is het beleid dat ik voorsta.
Dat neemt niet weg dat u gelijk hebt wanneer u zegt dat men op federaal en misschien ook Vlaams niveau moet nadenken over welke extra instrumenten en hefbomen wij nog kunnen gebruiken. Het meest extreme voorbeeld is het gebrek aan opvangplaatsen. Op een zeker moment waren er te weinig opvangplaatsen. Dat is nog altijd zo. De stad Mechelen heeft zelf een besloten opvangcentrum gefinancierd. Ik heb dat aangeboden aan collega Vandeurzen toen hij minister van Justitie was. Vandaag staat het er. Daar worden jongeren opgevangen met een methode die men in de Verenigde Staten en Nederland heeft gebruikt: kort op de bal, en met het verantwoordelijk stellen van ouders in het rehabilitatietraject. Dat zijn dingen die een lokaal bestuur kan doen. Een lokaal bestuur dat wil, kan bergen verzetten. U zal dat vanuit de lokale oppositie zeker beamen. Dat is altijd gemakkelijk, maar zelfs als u in de meerderheid zit, zult u dat ook beamen.
Mevrouw Sminate, ik verschil fundamenteel met u van mening wanneer u zegt dat jongeren niet tot onze samenleving behoren. (Opmerkingen van Nadia Sminate)
Neen, ik heb u horen zeggen dat die jongeren niet tot onze samenleving behoren. Als u zegt dat ze niet tot onze samenleving willen behoren, dan zijn we het eens. (Opmerkingen van Nadia Sminate)
Als u zegt dat die jongeren niet tot onze samenleving behoren, dan ben ik het fundamenteel oneens. Jongeren die hier geboren en opgegroeid zijn, behoren, wat ze ook doen, tot onze samenleving. Zoals hooligans tot onze samenleving behoren, ook al bezorgen ze week na week na week overlast en plegen ze criminele feiten. Zoals mensen die in de gevangenis zitten voor zware misdrijven tot onze samenleving blijven behoren. Er zijn mensen die de spelregels van onze samenleving niet willen respecteren, betwisten, aanvechten. Je hebt ze ter linkerzijde en ter rechterzijde, om religieuze redenen, om verschillende redenen. Sommigen stellen zelfs dat die regels niet kunnen om ecologische redenen. Die mensen vallen de rechtsstaat aan. Daar moet je tegen optreden. Daar moet je je tegen wapenen. Maar ze blijven deel van onze samenleving.
Zodra we zeggen dat er twee soorten burgers zijn, namelijk de burgers die altijd, wat ze ook doen, deel van onze samenleving zullen uitmaken en de burgers waarvan we vanwege hun afkomst telkens opnieuw als groep de legitimiteit van hun deelachtig zijn aan de samenleving in twijfel trekken, creëren we twee soorten burgers en zaaien we de verdeeldheid die agressie en negativiteit meer voeding zal geven.
Dat is net wat we niet mogen doen, niet omwille van die jongeren, maar omwille van de principes waar we zelf in geloven. Onze samenleving is op andere principes gebouwd, namelijk op de principes van rechten en plichten en van gelijke kansen en gelijke verantwoordelijkheden. Dit is een democratische rechtsstaat en in een democratische rechtsstaat zijn alle burgers gelijk, moet tegen alle burgers gelijk worden opgetreden wanneer ze in de fout gaan en moeten alle burgers gelijke schouderklopjes krijgen wanneer ze op het juiste pad zijn.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik wil u om te beginnen adresseren. U hebt gezegd dat professor Elchardus letterlijk heeft geschreven dat de problematische groep niet homogeen is. Ik lees het hier letterlijk voor: “Sommigen zijn al geharde criminelen, anderen hebben een goede vriend en een wijze stem nodig.” Dat is de heterogeniteit waar professor Elchardus het over heeft. De homogeniteit zit er natuurlijk in dat dat het een cultureel probleem betreft. Het zijn steeds opnieuw jongeren met dezelfde culturele afkomst. Laat dat nog maar eens voor de tienduizendste keer worden gezegd.
Mevrouw Sminate, u hebt er ook naar verwezen. Het zijn geen Chinezen, boeddhisten of hindoes. Het zijn telkens opnieuw jongeren van Afrikaanse en Noord-Afrikaanse afkomst met een islamitische cultuur. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
Minister, u kunt in die groepen natuurlijk altijd uitzonderingen vinden. Algemeen gesproken, gaat het altijd om jongeren van Afrikaanse en Noord-Afrikaanse origine en om moslims. U kunt dat blijven ontkennen. U hebt eerst geprobeerd andere woorden in de mond van mevrouw Sminate te leggen. Die jongeren en moslims zeggen zelf dat ze niet willen behoren tot deze samenleving met al haar vrijheden, haar democratische rechtsstaat en haar scheiding van kerk en staat. Daar hebben we het hier over. Dit zijn niet zo maar voetbalhooligans. Dit zijn jongeren die zich tegen alle facetten van onze vrije samenleving afzetten. Zolang u dat niet erkent, zult u met die problemen worden geconfronteerd en zullen we in deze commissie telkens opnieuw hetzelfde riedeltje van u blijven horen.
U zegt dat er hard moet worden gestraft, alsof dat gebeurt. Worden ze serieus gestraft? Als het minderjarigen zijn, worden ze sowieso niet deftig berecht. Professor Elchardus heeft ook dit geschreven: “Geweld op de politie dient te worden beschouwd als een terreurdaad.” Als uw partij straks in de Federale Regering zit, verwacht ik van uw partij dat ze een voorstel naar voren schuift om geweld tegen onze autoriteiten, politie en brandweer, als een terreurdaad te beschouwen.
U onderkent niet dat het een cultureel gegeven is en dat paal en perk aan de massa-immigratie en uw integratiebeleid moet worden gesteld. U hebt daar niet over gesproken. U maakt blijkbaar het onderscheid tussen Brusselse en niet-Brusselse jongeren, maar u wilt geen onderscheid maken tussen autochtone jongeren of jongeren van Chinese afkomst, die ik dergelijke rellen nooit hebben weten houden, en die Afrikaanse en Noord-Afrikaanse jongeren. Dat probleem moet u adresseren, want anders zal het alleen maar erger worden, met alle gevolgen van dien voor onze toeristen en onze brave mensen aan de kust en in onze steden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.