Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Sinds 2014 is het decreet Integrale Jeugdhulp van kracht. Een van de uitgangspunten daarvan is de samenwerking van de verschillende actoren. Men vertrekt daarbij van de jongere en zijn context. Daarbij zijn zeven doelstellingen opgenomen. Het decreet voorziet in een evaluatie van de doelstellingen om de vijf jaar. De eerste jaren van dit decreet zijn al geëvalueerd in het parlement en we hebben daar een resolutie aan gekoppeld. Nu zijn we toe aan de vijfjaarlijkse evaluatie, waarvan de bevindingen in juni, deze maand dus, in een rapport zijn gegoten.
Volgens het rapport zijn er binnen alle doelstellingen serieuze stappen vooruit gezet. Zo is er meer aandacht voor het kracht- en netwerkgericht werken waarbij wordt uitgegaan van de kracht van de cliënt en de steun van diens context. Ook wordt er gekozen voor de minst ingrijpende hulpverlening. Daarnaast is er een grotere bewustwording binnen de hulpverlening over hoe moet worden omgegaan met verontrustende situaties en de gedeelde verantwoordelijkheid die de hulpverleners hierin dragen.
Vanwege de intersectorale insteek is er tussen de sectoren ook meer begrip voor en kennis van elkaars werking.
Minister, dat zijn een aantal heel positieve punten. Uiteraard zijn er ook verbeterpunten en een aantal tekortkomingen. Zo ervaren hulpzoekenden de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp als een jungle waarin zelfs hulpverleners niet altijd hun weg vinden. Daarnaast is het voor minderjarigen die leven in armoede of met een migratieachtergrond moeilijk om de juiste hulp te bekostigen of te vinden. Ze zijn vaker aangewezen op publieke hulpverleners en botsen hier sneller op wachtlijsten. De niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp wordt daarentegen wel als toegankelijker ervaren vanwege de duidelijke aanspreekpunten, maar vooral doordat minderjarigen met een complexe problematiek die een priorstatuut hebben, sneller hulp kunnen krijgen. Jongeren met een minder complexe problematiek geven aan langer te moeten wachten.
Daarnaast zetten hulpverleners te lang in – en dat vind ik een heel belangrijk punt, minister – op de minst ingrijpende hulpverlening, waardoor minderjarigen die gebaat zouden zijn met meer intensieve hulp, vaak uitstromen met een ergere problematiek dan ervoor. Daarom moet er sneller ingrijpendere hulp ingeschakeld worden indien de doorverwijzing sneller kan plaatsvinden.
Helaas, de gekende capaciteitstekorten binnen de zorgverlening zorgen voor het dichtslibben van de crisisjeugdhulp en maken het moeilijk om de verschillende modules, die gebouwd zijn om consecutief op elkaar aan te sluiten, in de praktijk om te zetten. Hierdoor komen jongeren niet altijd op de juiste plek terecht om hun problematiek te verhelpen.
Verder maakt het rapport ook melding van de problemen rond verontrustende opvoedingssituaties. Hulpverleners zijn zich bewust van de problematiek en de collectieve verantwoordelijkheid. Maar omdat er zoveel bijkomende administratie bij komt kijken en omdat ze schrik hebben om het beroepsgeheim en de vertrouwensband met de jongere te schenden, en vanwege een aantal andere aspecten, wordt het steeds moeilijker om een verontrustende situatie niet door te geven aan een gemandateerde voorziening (GV). Ook is de evaluatie van de situatie niet altijd hetzelfde bij de aanmelder en de GV.
Ten slotte is er de grote vraag naar een duidelijk mandaat voor een trajectbegeleider. Minister, deze vraag leidde ook bij de invoering van het decreet tot een groot debat. Als dat iemand is die helemaal uit het niets komt omdat het systeem zo ingewikkeld is, is dat een pleister op een houten been, want het betekent dat je de complexiteit van het systeem niet aanpakt, maar dat je er iemand bij zet om je door de complexiteit te gidsen. Dat zou natuurlijk niet het uitgangspunt mogen zijn. Toch komt die vraag in dat rapport heel vaak terug.
Het integrale karakter van de jeugdhulp toont een duidelijke nood aan een centraal figuur die het traject van de minderjarige in de hand neemt en de nodige actoren tot actie kan laten overgaan. Ik zie dat niet als iemand die nog eens apart komt, maar als iemand die de jongere in heel zijn hulpverleningstraject zal bijstaan, die ook de macht heeft om beslissingen te nemen en verschillende instanties rond de tafel te brengen en daar effectief knopen door te hakken. Deze functie bestaat, maar wordt tot op heden nauwelijks ingevuld omdat er een zware administratieve last bovenop komt voor wie dit op zijn schouders neemt, omdat de functie geen mandaat geeft om andere hulpverleners aan te sporen en omdat het onder verschillende hulpverleners vaak niet duidelijk is wie deze rollen op zich moet nemen en wat dit juist inhoudt. Het rapport stelt voor deze functie een uitgewerkt mandaat te geven en ook dat de medewerkers van de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ’s) of van de sociale dienst van de jeugdrechtbank (SDJ) of de voorzitter van het cliëntenoverleg die functie kunnen krijgen. Ook het cliëntenoverleg en de bemiddeling moeten beter worden uitgewerkt: de aanvraag neemt nu te veel tijd in beslag, waardoor er niet kort op de bal kan worden gespeeld.
Minister, dat zijn een aantal van de bevindingen. U hebt ze ongetwijfeld ook gelezen. Dit stelt ons voor heel belangrijke vragen.
Er is nog een aspect dat ook in het rapport staat en waarop ik nog niet ben ingegaan: hoe moet je breuken voorkomen in het hulpverleningstraject? We hebben daar heel veel discussies over gehad. Wat het rapport voorstelt, is heel concreet. Voorzieningen moeten sneller hulp inschakelen wanneer zij merken dat het traject ondersteuning nodig heeft. Er wordt veel te lang veel te aarzelend opgetreden. Er moet meer worden samengewerkt met andere voorzieningen. Psychiatrische hulp moet gemakkelijker kunnen worden ingeschakeld. Voldoende middelen en personeelsuren moeten kunnen worden ingezet op één jongere. Meestal is de expertise in huis. Een natraject moet mogelijk worden gemaakt. Relationele continuïteit moet naar voren worden geschoven.
Ja, minister, dat klinkt mij als muziek in de oren. Daar wil ik heel graag met de collega’s en met u werk van maken.
Er zitten 31 aanbevelingen in het zeer lijvige rapport. Minister, wat gaat u doen om de 31 aanbevelingen om te zetten in daden?
Ik heb al eerder gepleit voor nauwere samenwerkingsverbanden in de vorm van cocreatie binnen onze hulpverlening. Wat gaat u doen om daarin verder te investeren? Kunt u per sector uitklaren wat een echte samenwerking in de praktijk nog in de weg staat wat betreft financieringssysteem, erkenningen, sectorspecifieke wetgeving, procedures en taken om ze op elkaar af te stemmen? Hoe zult u dit aanpakken?
Een van de aanbevelingen uit het rapport is om de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp overzichtelijker te maken. Zij spreken van een centraal meldpunt. Ziet u dat zitten? Ik heb altijd wat schroom om over meldpunten of toegangspoorten te spreken. Zou u dit willen installeren?
Aanbeveling 6 geeft aan dat de doelstellingen geconcretiseerd moeten worden voor evaluaties in de toekomst. Hoe gaat u dat doen? Wie gaat u hierbij helpen?
Welke initiatieven neemt u om jongeren in kansarmoede en/of met een migratieachtergrond een betere toegang tot de jeugdhulpverlening te verzekeren?
Gaat u doen wat het rapport voorstelt met het behappen van de verantwoordelijkheid van de trajectbegeleider voor de mensen die in een jeugdhulpverleningsproces zitten? Gaat u de knopen doorhakken? Gaat u hen ontheffen van een aantal administratieve lasten?
In de beleidsnota Welzijn geeft u aan dat er na de evaluatie van dit decreet een nulmeting wordt opgestart. Minister, welke stappen zijn hierin reeds ondernomen?
Minister Beke heeft het woord.
Het evaluatierapport bevestigt met betrekking tot de jeugdhulp een aantal aandachtspunten, waarmee we bij het opmaken van het regeerakkoord ook al rekening hebben gehouden, zoals u zich zult herinneren. Met de doelstellingen van het regeerakkoord komen we in belangrijke mate tegemoet aan de aanbevelingen van het rapport, en gaan we tegelijkertijd een stap verder. Ook in het regeerakkoord en in mijn beleidsnota identificeerden we verschillende doelstellingen om de jeugdhulp efficiënter en transparanter te maken.
We ontwikkelen een sterke eerstelijn van laagdrempelige basisondersteuning en preventie. We investeren in een goed bereikbaar en divers aanbod van rechtstreeks toegankelijke hulp. We versterken en diversifiëren de intensieve meer gespecialiseerde jeugdhulp, de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ).
In de begroting is er een budget vrijgemaakt voor een groeipad voor de jeugdhulp de komende jaren, er is 9 miljoen euro voorzien. Dat hebben we via het actieplan ‘mentaal welzijn’ nog met bijna 5 miljoen euro kunnen laten toenemen, zodat we versneld kunnen inzetten op een aantal preventieve acties, de crisismeldpunten en de versterking van de residentiële jeugdhulp.
Het evaluatierapport formuleert ook een aantal bijkomende aandachtspunten of verscherpt de punten die we al kenden. Zo nemen we bijkomend mee dat we de prioriteringsregels voor het niet rechtstreeks toegankelijke aanbod moeten herbekijken, met aandacht voor de verwachtingen van alle betrokkenen.
Het evaluatierapport van het decreet Integrale Jeugdhulp doet aanbevelingen, maar de afgelopen jaren waren er ook andere beleidsinitiatieven die de jeugdhulp mee richting geven. Het zogenaamde rapport-Decoene, de verbeternota ‘Geblokkeerde ontwikkelingstrajecten bij jongeren’ naar aanleiding van de conferentie ‘Opgroeien en ontwikkelingstrajecten’ gaf ook heel concrete en waardevolle aanbevelingen. Verder zijn er ervaringen met nieuwe intersectorale samenwerkingsverbanden, zoals de intersectorale zorgnetwerken, en recenter '1 Gezin - 1 Plan' en de netwerken voor zorggarantie voor jonge kinderen. Ook de inwerkingtreding van het decreet Jeugddelinquentierecht, met onder meer het perspectief om delictprofielen en jongeren uit een verontrustende opvoedingssituatie apart te kunnen opvangen. De bestuurlijke reorganisatie voor een deel van de jeugdhulp gaat naar het nieuwe Agentschap Opgroeien.
Een studiedag in het najaar, namelijk op 20 november 2020, zal verschillende onderzoeken en invalshoeken samenbrengen.
Op basis van de voorliggende aanbevelingen en het longitudinaal onderzoek in de jeugdhulp installeren we een nulmeting op basis van de kwaliteitsindicatoren. Die meting moet ons toelaten de realisatie van de doelstelling in het decreet permanent op te volgen en verbetertrajecten op een gestructureerde wijze in te zetten.
Ik heb naar aanleiding van de coronacrisis al veel signalen opgevangen in verband met een nieuwe dynamiek inzake samenwerking en cocreatie van partners in de jeugdhulp. We zagen in deze crisistijd tal van mooie voorbeelden van originele en waardevolle samenwerkingsinitiatieven. Om die reden pleiten onze experts ervoor dat nieuwe momentum in de jeugdhulp vast te houden, de cliënt centraal te zetten en ons af te vragen hoe we de krachten ten aanzien van die cliënt kunnen bundelen. We nemen dit thema mee naar de studiedag in november 2020, maar we hoeven daar niet op te wachten om, waar mogelijk, verdere samenwerking nu al te stimuleren. De samenwerking moet functioneler, vanuit een gedeelde visie en met een directe impact op de trajecten van kinderen, jongeren en hun gezin. Als overheid is het onze rol dit proces te stimuleren en te faciliteren.
In de jeugdhulp kunnen we dit onder meer doen door in onze projecten partners te motiveren om samen te werken en te cocreëren, te vragen om die samenwerking op de lokale behoeften te enten en de cliënt hierbij centraal te zetten en verder in elk nieuw initiatief een aantal belemmeringen weg te werken.
In de nieuwe oproep ‘1 Gezin - 1 Plan’, die vorige week is verstuurd, spreken we niet meer over intersectoraal, maar over multidisciplinair. We kiezen resoluut voor de eerstelijnszone als een referentiegebied. We voorzien in een uniforme financiering, ongeacht de sector waartoe de initiatiefnemer behoort. Bovendien voorzien we in het Vlaams regeerakkoord in een evaluatie van het achterliggend financieringssysteem voor de jeugdhulp. Die evaluatie maakt geen deel uit van dit rapport, maar zal in combinatie met de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp ongetwijfeld aanleiding geven tot een verder debat over de jeugdhulp en de financiering ervan.
Dit brengt me bij een laatste thema dat in dit verband erg relevant is, namelijk de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen. Daar zitten ook grote kansen in om tot een jeugdhulp met een centrale plaats voor kinderen, jongeren en hun gezin te groeien. Dit debat is relevant in verband met de samenwerking in de jeugdhulp. Het is cruciaal de versnippering van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp aan te pakken. We zullen dat de komende jaren ook doen.
We kiezen niet voor een centraal meldpunt, een vorm van nieuwe toegangspoort waar alle vragen terechtkomen. We kiezen voor een duidelijk aanspreekpunt voor kinderen, jongeren en gezinnen. Dat is het model waar we met de oproep ‘1 Gezin - 1 Plan’ op inzetten. De samenwerkingsverbanden worden gebiedsdekkend. Zo kunnen we in elke eerstelijnszone voorzien in multidisciplinaire teams waar gezinnen bij terechtkunnen en waar de hulpvraag snel en gericht kan worden beantwoord, wat belangrijk is.
Aan de uitbreiding in de rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH) koppelen we acties om het aanbod voor kinderen, jongeren en ouders bekend te maken. Op die manier moet het voor hen duidelijk worden waar ze met hun vragen terechtkunnen. We vragen de samenwerkingsverbanden om met alle andere aanbieders van RTH in de eerstelijnszone samenwerkingsafspraken te maken. Op die manier krijgen we inzicht in het lokaal aanbod en in de lokale noden.
De zesde aanbeveling geeft inderdaad aan dat we onze doelstellingen moeten concretiseren. Om beter te kunnen evalueren, zullen we indicatoren voor de jeugdhulp formuleren. Ik kom hier straks nog op terug.
De jeugdhulp moet een plek zijn waar jongeren in kansarmoede en/of een migratieachtergrond even makkelijk terechtkunnen als het nodig is. In het verleden zijn in dit verband al stappen gezet en mooie praktijken ontwikkeld. We gaan hiermee verder aan de slag en we schakelen een versnelling hoger. Ik geef enkele voorbeelden.
Bij uitbreidingen van de jeugdhulp gebruiken we een kansarmoedecorrectie om te voorzien in voldoende aanbod in regio’s met een hoger kansarmoederisico. Om financiële drempels voor de jeugdhulp te detecteren en te verminderen, voeren we onderzoek naar cliëntbijdragen in de verschillende sectoren van de jeugdhulp. Door jeugdhulpaanbieders te ondersteunen, onder andere door tools aan te bieden, blijven we inzetten op cultuursensitieve hulpverlening.
We richten ons in onze preventieve aanpak nog sterker op de doelgroep pubers en adolescenten en werken daarvoor een concept uit op basis van het decreet Preventieve Gezinsondersteuning. Dat is een van de acties in het vooruitgeschoven uitbreidingsbeleid van het actieplan Zorgen voor Morgen. We werken daarvoor samen met lokale actoren in het jeugdwelzijnswerk.
We starten op 1 september een traject op voor intensievere samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs met als focus het vermijden van vroegtijdige schooluitval, al van in het kleuteronderwijs. Ook hier hebben we naar aanleiding van corona en het verhoogde risico dat gesignaleerd wordt, een tandje bij gestoken.
We hebben specifieke aandacht voor het wegwerken van kansarmoede bij de groep jeugdhulpverlaters, door samenwerkingen met VDAB, huisvesting en onderwijs.
Wat uw zesde vraag betreft, is de implementatie van het concept trajectbegeleider voor de jeugdhulp een bijzondere uitdaging. Het rapport bevestigt dit. Cliëntvertegenwoordigers geven in hun feedback over de bestaande samenwerkingsverbanden ‘1 Gezin - 1 Plan’ ook aan dat ze een ankerfiguur nodig hebben die het overzicht behoudt en doet wat nodig is om breuken te voorkomen en dat dit een belangrijk aandachtspunt blijft.
We nemen de signalen uit het evaluatierapport over de relationele continuïteit ter harte. In de nieuwe oproep ‘1 Gezin - 1 Plan’ hebben we onze verwachting hierover als volgt geëxpliciteerd: “De concrete verwachting is dat er een begeleider is, die met het gezin een plan opmaakt, iemand die een vertrouwensband opbouwt, zelf intensief mee kan begeleiden indien nodig, maar er ook en vooral in dit perspectief voor zorgt dat de nodige informatie gedeeld kan worden met andere hulpverleners zonder dat cliënten telkens hun verhaal opnieuw moeten doen. Iemand die – indien er overdracht nodig is – erover waakt dat dit voor het gezin veilig en comfortabel voelt.” We hebben het daar daarstraks ook al over gehad.
We vragen aan de initiatieven om hier verder over na te denken, goede praktijken uit te wisselen en aan te geven op welke manier ze dit element effectief realiseren.
Dat is een heel concrete manier om aan deze vraag van de jongeren tegemoet te komen, die we ook in andere projecten en hulpverleningsvormen waar mogelijk stimuleren. Maar inzetten op relationele continuïteit kan ook door inhoudelijke kaders te versterken. We stimuleren met een vernieuwd actieplan rond participatie de participatieve basishouding van jeugdhulpverleners. Ook het kader van oplossingsgericht werken maakt een gedeelde aanpak mogelijk, wat ook bijdraagt aan een betere ervaren continuïteit voor minderjarigen en hun ouders.
Wat uw laatste vraag betreft, bestaat al geruime tijd de behoefte naar een longitudinaal onderzoek in de jeugdhulp om een beter beeld te krijgen van de populatie van de jeugdhulp en eventuele evoluties hierin, de hulpverleningstrajecten van kinderen en jongeren in de jeugdhulp en het effect van hulpverlening op de levens van kinderen, jongeren en hun ouders.
In de afgelopen jaren liep er wetenschappelijk onderzoek om indicatoren voor de jeugdhulp te formuleren zodat we de doelstellingen van het decreet kunnen meten en monitoren. De indicatoren zijn bepaald en de administratie gaat hier verder mee aan de slag om ervoor te zorgen dat ook de data voorhanden zijn om betrouwbaar te rapporteren over de jeugdhulp.
Ik moet hier wel bij vertellen dat het in de praktijk brengen van deze monitoring in het complexe hulpverleningslandschap, waarin naast de jeugdhulp ook het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en de geestelijke gezondheidszorg moeten worden betrokken, geen sinecure is.
We hebben aan het agentschap Opgroeien gevraagd wat de stand van zaken is en welke start we, eventueel gefaseerd of voor specifieke categorieën, al zouden kunnen maken.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik zal beginnen met het laatste dat u hebt gezegd en wat ik ook het belangrijkste vind, namelijk dat we samen proberen een foto te maken van de Vlaamse samenleving, en dan specifiek op jeugd gericht. Maar wanneer we willen weten of de jongeren die we hebben geholpen in ons jeugdhulpverleningstraject, wanneer zij 20, 25, 30, 35 jaar zijn, de ingrediënten aangereikt hebben gekregen om daar iets van te koken waar zij gelukkig mee zijn – en dat moet toch ons uitgangspunt zijn – dan moeten we niet alleen de jongeren in de jeugdhulpverlening maar ook de jongeren die niet in de helpverlening zitten, betrekken in die foto die we om de zoveel tijd maken, zodat we ook tussen die foto’s door de evolutie kunnen optekenen.
En daarvoor vind ik het heel belangrijk dat we gaan kijken of jongeren die wij begeleid hebben in de jeugdhulpverlening, de tools meegekregen hebben om een langdurige relatie aan te gaan, of ze een opleiding kunnen afmaken, of ze erin geslaagd zijn om bijvoorbeeld werk te vinden en te houden, of ze op een gemakkelijke manier huisvesting kunnen vinden en houden. Dat lijken mij allemaal heel belangrijke indicatoren te zijn, die ons als beleid in staat moeten stellen om te kijken of wat wij gedaan hebben, ook effectief een positief effect heeft gegenereerd. Als we dat nu niet beginnen te doen, dan zullen we over vijf jaar weer dezelfde discussie hebben als vandaag. En eigenlijk hadden we dat nu al moeten hebben, want ik heb dit vijf jaar geleden al eens gevraagd. En het is meer dan één keer dat ik dat gevraagd heb. Nu zeggen we weer dat we een aantal doelstellingen moeten definiëren, maar aangezien ons rapport met de foto van de Vlaamse jeugd die een tijdje in de hulpverlening heeft doorgebracht, niet af is, weten we weer niet juist hoe we dat moeten doen. De berichten die mij bereiken over het opzetten van heel dat project e-Youth, geven aan dat dat toch niet vlot loopt en dat het bijzonder ongemakkelijk is om dat effectief uit te rollen.
Minister, als er één iets is dat op lange termijn belangrijk is en dat op lange termijn een verschil kan maken in het leven van jongeren die hulp nodig hebben, is het dat wel. Ik zou u willen vragen om dat vast te pakken en dat absoluut niet los te laten. Weet dat er heel veel begrip is in het parlement voor hoe moeilijk dat is. Maar wij zijn een van de weinige landen die geen longitudinaal onderzoek doen naar onze jeugd en wat er later gebeurt. Wij kunnen dus ook niet meten wat het effect is van de hulpverlening die wij hebben voorzien. Dat vind ik bijzonder jammer, omdat we op die manier echt blind varen. Ook nu weer: we moeten die doelstellingen vastleggen, en eigenlijk hadden we moeten weten wat die foto oplevert. U hebt daar dus al onze steun voor, minister, maar maak er alstublieft snel en gedegen werk van en zorg ervoor dat de obstakels die vandaag op het terrein liggen, snel uit de weg worden geruimd.
Over wat er met de trajectbegeleider gaat gebeuren, vond ik uw antwoord niet zo duidelijk. Ik heb begrepen dat u naar het veld gaat luisteren, maar gaat u er ook voor zorgen dat we zo’n trajectbegeleider met minder administratie belasten en meer macht geven om knopen door te hakken in het belang van de jongeren?
Als u zegt dat we naar uniforme financiering gaan, vind ik dat een goed idee, maar dan zeg ik daar meteen bij: let wel op, als we daar het VAPH bij gaan betrekken, dat we nog steeds vanuit het vraaggestuurde systeem blijven werken en dat we zo niet vervallen in aanbodgestuurde financiering. Wilt u dat effectief bewaken, minister, dat we daar vraaggestuurd blijven werken?
U hebt gezegd dat er een evaluatie komt van het financiële systeem achter integrale jeugdhulpverlening. Het lijkt mij wel verstandig dat, als we in november van dit jaar naar die studiedag gaan om het decreet te evalueren, dat een van de parameters is die in die evaluatie zullen zitten. Zal die evaluatie van dat financieringssysteem ook effectief klaar zijn tegen dat moment?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, een eerste evaluatie heeft plaatsgevonden. En in die evaluatie komen zowel positieve als negatieve punten aan bod. We merken dat het decreet al voor vooruitgang heeft gezorgd in de sector, maar er zijn zeker nog een aantal werkpunten.
In het evaluatierapport werden 59 doelstellingen geformuleerd aan verschillende actoren. Op al die doelstellingen zou er uitvoering kunnen worden ingegaan. Wij zijn dan ook van mening dat deze evaluatie uitvoeriger dient te worden besproken in deze commissie. Deze evaluatie is zo belangrijk, aangezien de hele jeugdhulp op dit decreet gebaseerd is. Het is dan ook cruciaal dat er voldoende aandacht en tijd wordt gespendeerd om op alle aspecten en bevindingen van dit rapport in te gaan.
Mijn voorstel is dus om een commissievergadering te wijden aan een uitvoerige bespreking van het evaluatierapport.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, met zoveel deelvragen kun je niet op alles ingaan. Een punt dat uzelf hebt aangehaald, verzamelt er wel een paar: het perspectief van de gebruiker. Ik ben echt blij dat u daarop ingaat. Door de coronamaatregelen hebben we gemerkt dat in het veld de residentiële jeugdhulp regelmatig uit het oog werd verloren, terwijl men daar toch een zeer grote impact heeft gevoeld. Soms heb ik het gevoel dat dit in de commissie een beetje uit het oog wordt verloren.
Om het maar uit de weg te hebben: er zijn wachtlijsten, en hulpverleners zijn overbevraagd. Dat heeft niet alleen invloed op de droge cijfers maar ook op de aanpak. Die wachtlijsten hijgen in de nek van de mensen op de vloer. Dat zorgt ervoor dat zij hun werk op een bepaalde manier aanpakken.
Collega Parys, ik vond het heel interessante vragen, maar ik vind het wel bijzonder dat u dingen aankaart die u zelf in uw eigen akkoord, waar u mee de pen hebt vastgehouden, heeft bewerkstelligd. Dat is wel straf. Wat de toegang betreft, kun je stellen dat de huidige regering met de huidige schaarste kinderen en jongeren er niet alleen veroordeelt tot lang wachten op adequate hulp maar ook tot ongelijke kansen, want wie beter zijn weg vindt in het systeem, vindt gemakkelijker toegang. En zelfs met het verhogen van toegang tot bepaalde groepen, blijft het het verdelen van schaarste.
Ik vind het echter, nogmaals, heel goed dat u zo van de vertrouwensband en van het perspectief van de gebruiker vertrekt, want daar is een ingang die we zelfs met de huidige centenverdeling kunnen nemen. We moeten ervoor zorgen dat het systeem en het traject met zijn beslissingen begrijpelijker zijn voor wie erin stapt. Wij kunnen ons niet voorstellen wat de hulpeloosheid is van een kind of een jongere over wiens leven wordt beslist en die zelden precies weet wat er gaat gebeuren. Dat is niet te onderschatten. Getuigen in de jeugdhulp hebben het over losgerukt worden en niet weten wat hen overkomt. We moeten oppassen dat we daar niet terechte maatregelen nemen op een manier die zelf schade aanricht. Daar kan een begrijpelijkere, slachtoffergerichte organisatie wel gelijkere kansen geven. U zult zich herinneren dat ik daar met betrekking tot kindermishandeling ook over heb gepraat.
Het doet mij echt goed dat u met betrekking tot de begeleiding expliciet over de vertrouwensband spreekt. Het doet mij oprecht goed dat u zegt dat relationele continuïteit zo belangrijk is. Hulpverleners geven dat zelf aan: de vertrouwensband is in hulpverlening ontzettend belangrijk. Collega Parys heeft dit aangehaald als een probleempunt, maar de hulpverlening zelf vindt dit van onschatbare waarde. Laten we alsjeblieft respect hebben voor het feit dat zij de vertrouwensband naar waarde schatten en laten wij de hulpverlening daarin in haar waarde laten. Dat is een fragiel evenwicht, maar dat evenwicht moet er wel zijn. Dan kan een trajectbegeleider, iemand die jarenlang de belangen continu behartigt, inderdaad een verschil maken, niet alleen om de complexiteit begrijpelijk te maken maar ook om wortels te geven. Dat is iemand die weet wat je beleeft, die erkent wie je bent en die weet waar je vandaan komt. Dat is een probleem dat jongeren die uit de jeugdhulp komen, heel regelmatig aanhalen.
Minister, het is goed dat u het objectiveren wilt aanpakken. Het is zeer moeilijk om dit aan te pakken. Ook daar zal het een zoeken naar evenwicht zijn. Er is een utilitair aspect. Ik zou daar zelf eerder zoeken naar het evenwicht en het aanpakken van echt welzijn bepleiten. Het is een beetje zoals met de eindtermen in het onderwijs. Je kunt daar gelukkige en empathische jongeren hebben, die misschien geen schitterende punten behalen maar die wel absoluut een vervuld en mooi en waardevol leven voor zichzelf en anderen zullen vinden. Dat u daar pertinent gebruikmaakt van de insteek van goed huisvaderschap, is zeer fijn. Ik kijk uit naar de evaluatie.
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, er zijn veel vragen. Ik sta er open voor, voorzitter, om daar in de commissie eens een apart moment over te organiseren na het reces. Als u dat doet, zullen wij daar zeker graag aan meewerken.
De evaluatie van het financieringssysteem zal nog niet klaar zijn in het najaar. Goede praktijken, dat gaat over uitwisselen rond die trajectbegeleiding. Dat is absoluut aan de orde. Dat is ook een eerste stap om te komen tot een goed beleid hieromtrent. Zullen we het vraaggestuurde bewaken? Absoluut, dat is zeker de bedoeling.
En wat die trajectbegeleiding betreft, dat hoeft niet noodzakelijk meer te kosten. Dat zal vooral afhangen van de organisatie.
De heer Parys heeft het woord.
Ik vind het inderdaad een goed idee om een gedachtewisseling te organiseren over dit onderwerp. Het is belangrijk genoeg. Ik zou het natuurlijk nog beter vinden, minister, mocht de evaluatie van de financiering naar voren kunnen worden getrokken. Het rapport zegt dat een van de grote obstakels in de samenwerking tussen die verschillende sectoren net zit in het feit dat de financiering nog zeer ongelijk is. Als we een evaluatie willen maken en een aantal zaken willen veranderen, hebben we andere puzzelstukken nodig om ervoor te zorgen dat we zowel de inhoudelijke als de financiële evaluatie kunnen laten samensporen. Dat is nog een zeer expliciete vraag van mij.
Ten slotte, mevrouw Groothedde, uit uw tussenkomst leek het even – maar ik neem aan dat u dat zo niet bedoelde – dat de relationele continuïteit niet belangrijk zou zijn voor mij of voor mijn fractie. Dat is een van de punten die we al vijf jaar op tafel proberen te leggen. Dit is zo belangrijk in de emotionele ontwikkeling van een kind. Wij zijn heel blij dat dit nu werkelijk in dit rapport staat. De vraag is – en dat heeft de Groenfractie in het verleden altijd bepleit – of u nog eens een extra persoon moet aanwerven om trajectbegeleider te worden die het bos door de bomen probeert te zien voor een minderjarige. Dat is niet de weg die wij graag willen bewandelen. Wij willen graag dat iemand die vandaag al betrokken is in het jeugdhulptraject, ook de verantwoordelijkheid, de middelen en de ontheffing van de administratieve lasten krijgt om dat te doen.
Er ligt genoeg op tafel om daar nog eens op door te gaan tijdens een uitgebreide gedachtewisseling.
De vraag om uitleg is afgehandeld.