Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Uit de vierde editie van het rapport ‘Socio-Economische Monitoring - Arbeidsmarkt en origine’, samengesteld door Unia en de FOD Werkgelegenheid, blijkt in brede zin dat de werkzaamheids- en activiteitsgraad van personen met vreemde origine betreurend laag blijft. Het verschil ten opzichte van personen van Belgische origine blijft structureel erg groot. Een deel van het rapport analyseert personen die met een arbeidsovereenkomst artikel 60 hebben gewerkt. Die maatregel beoogt personen die geen werk hebben, en heeft tot doel hen te re-integreren in het stelsel van de sociale zekerheid en hen opnieuw in te schakelen in het arbeidsproces. Potentieel vormt tewerkstelling middels artikel 60 zodoende een arbeidsmarktactiverend beleidsmiddel en zou het de etnische tewerkstellingskloof kunnen verkleinen.
Tewerkstelling overeenkomstig artikel 60 is een vorm van maatschappelijke dienstverlening, waarbij het OCMW een baan bezorgt aan iemand die uit de arbeidsmarkt is gestapt of gevallen, met als doel die persoon opnieuw in te schakelen in het stelsel van de sociale zekerheid en in het arbeidsproces. De conclusie van het rapport is duidelijk: “Helaas leiden de trajecten slechts zelden tot duurzame inschakeling en veelal naar inactiviteit en werkloosheid. Het aandeel personen dat werkloos is na tewerkstelling in het kader van artikel 60, schommelt tussen 59,2 en 62,9 procent voor personen met origine in het Nabije/Midden-Oosten, personen van Maghrebijnse origine en personen met origine in de andere Afrikaanse landen; voor personen van Belgische en EU-14-origine schommelt dit percentage tussen 45,2 en 46,6 procent.”
En verder lezen we: “Uit de cijfers blijkt opvallend genoeg wel dat de werkloosheid onder de artikel 60-werknemers na verloop van tijd begint te dalen. Maar dat betekent nog niet dat ze een baan gevonden hebben. Het percentage dat werk heeft gevonden, blijft hangen rond de 30 procent. Het ziet ernaar uit dat de werkloosheid vooral ingeruild wordt voor een of andere vorm van inactiviteit. Tussen 2013 en 2016 stijgt het aandeel inactieven voor alle origines na een baan met een overeenkomst artikel 60. Hieruit blijkt dat een deel van de personen die een leefloon of financiële steun ontvingen, terecht is gekomen in meer specifieke types van inactiviteit die overeenkomen met hun sociale situatie.”
Tewerkstelling in het kader van artikel 60 leidt zelden tot duurzame tewerkstelling en verkleint de etnische arbeidsmarktkloof niet, integendeel. Uitstroom betekent veelal werkloosheid en inactiviteit, vooral dan voor personen met een migratieachtergrond. Om dat laatste te maskeren, werd in de analyse een groep migranten met een heel specifiek profiel opgenomen. In de gebruikte steekproef beschikt minder dan één persoon op de tien over een diploma hoger onderwijs. 5,6 procent van de steekproefpopulatie bestaat uit personen uit het Nabije of het Midden-Oosten, waarvan 22,6 procent over een diploma hoger onderwijs beschikt. Vanwege de minieme omvang van die specifieke migrantengroep zijn de positieve uitkomsten na tewerkstelling in het kader van artikel 60 noch representatief, noch significant.
De vermoedens worden met dit rapport bevestigd, namelijk dat het traject rond artikel 60 of het gesubsidieerde systeem van tijdelijke werkervaring (TWE) er vooral toe leidt vreemdelingen in orde te stellen voor het verkrijgen van een of andere uitkering na tijdelijke tewerkstelling.
Ik heb daarover de volgende vragen, minister.
De sociale tewerkstelling in het kader van artikel 60 kost de OCMW ‘s handenvol geld. Constaterende dat het beleidsdoel, arbeidsmarktactivering, niet wordt behaald, de etnische tewerkstellingskloof niet wordt verkleind en de tewerkstelling veelal naar werkloosheid en inactiviteit leidt, vindt u het opportuun om dit systeem van gesubsidieerde vreemdelingen te blijven ondersteunen, rekening houdend met de tegenvallende resultaten? Erkent u dat het systeem niet werkt en niet het beoogde doel haalt? Welke conclusies trekt u uit het rapport? Hebt u plannen om naar aanleiding van dit rapport nieuwe initiatieven te lanceren om mensen van vreemde origine toe te leiden naar de arbeidsmarkt?
Hebt u zicht op het aantal TWE’ers met migratieachtergrond, met en zonder een diploma dat doorstroomt naar de arbeidsmarkt? Zo ja, graag de cijfers.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Malfroot, ik zal proberen om zo zakelijk mogelijk te antwoorden, maar ik ben het met een aantal zaken totaal niet eens en ook niet met de sfeer en de setting van uw vraagstelling. Maar ieder zijn stijl uiteraard.
Dan kom ik tot de cijfers. Ik ga in op de categorie die u ook aanhaalt in uw vraagstelling, de groep uit het Nabije en Midden-Oosten, en zal die afzetten tegen de personen van Belgische origine. We bekijken de periode 2013-2016.
Ik begin met de cijfers over het eerste trimester na het afronden van het traject. Zoals u aanhaalt, is 59,2 procent van de personen uit het Nabije of Midden-Oosten werkloos na een trimester. De personen van Belgische origine doen het hier met een werkloosheidspercentage van 45,2 procent beter. 26,4 procent van de personen uit het Nabije of Midden-Oosten werkt. Voor personen van Belgische origine is dat 28 procent. 13 procent van de personen uit het Nabije of Midden-Oosten is na een trimester inactief ten opzichte van 26,7 procent van de personen met Belgische origine. Ik hoop dat dit de cijfers al een pak nuanceert.
Dan kom ik tot een jaar na het afronden van het traject. Hier zien we dat de werkloosheid bij de personen uit het Nabije of Midden-Oosten gedaald is van 59,2 procent naar 40,5 procent. Bij personen van Belgische origine is de werkloosheid gedaald van 45,2 procent naar 41 procent. 41 is meer dan 40,5 – voor wie kan rekenen.
Het aantal werkenden bij personen uit het Nabije of Midden-Oosten stijgt van 26,4 procent in het eerste trimester naar 38 procent een jaar later. Alhoewel het aantal werklozen daalt bij beide categorieën, zien we het aantal werkenden bij de personen met Belgische origine, in tegenstelling tot de groep uit het Nabije en Midden-Oosten, niet stijgen. Het aantal werkenden daalt van 28 naar 26 procent. Dit valt te verklaren door het feit dat er zowel uit de werkloosheid doorgestroomd wordt naar werk of naar inactiviteit. We zien dat de inactiviteit bij beide categorieën stijgt: van 13 procent naar 21 procent bij mensen uit het Nabije en Midden-Oosten en van 26,7 procent naar 32 procent bij de mensen van Belgische origine.
Dezelfde trend zet zich drie jaar na het afronden van het traject verder. De werkloosheid daalt verder bij personen uit het Nabije of Midden-Oosten tot 33,6 procent, het aandeel werkenden stijgt tot 48,8 procent en het aandeel inactieven neemt weer af tot 18 procent. Bij de categorie Belgische origine zien we ook de werkloosheid verder dalen tot 33,5 procent, het aandeel werkenden blijft over de drie jaar stabiel rond 27 procent, maar het aandeel inactieven stijgt tot 38,4 procent.
Conclusie: we zien dat een artikel 60-traject voor zowel mensen uit het Nabije of Midden-Oosten als mensen met Belgische origine oriënterend werkt. Daar waar mensen uit het Nabije of Midden-Oosten veelal doorstromen naar werk, zien we dat Belgen vaker doorstromen naar inactiviteit. Na drie jaar zien we beide categorieën dezelfde score halen op het vlak van werkloosheid. Mensen uit het Nabije of Midden-Oosten scoren zelfs beter als het om effectief werken gaat.
Ik vind het heel vervelend om op deze manier te moeten antwoorden, want het is precies een competitie tussen mensen van verschillende afkomsten. Evident is het rapport geen rozengeur en maneschijn want het gaat over heel kwetsbare profielen. Maar ik heb de plicht om op alle vragen te antwoorden.
Ik heb twee weken geleden al uitgebreid geantwoord op een vraag van mevrouw Gennez over de tweede en derde generatie. Ik zal dat hier niet herhalen.
Ik ben zeker benieuwd naar de verdere evolutie van de cijfers. Deze studie richt zich op de periode 2008-2016 en geeft een weergave van het toenmalige arbeidsmarktbeleid in de vorige legislatuur. De staatshervorming heeft een verschuiving van bevoegdheden tot stand gebracht. De heer Muyters was toen minister van Werk en heeft van de bevoegdheden gebruikgemaakt om van het artikel 60 de huidige maatregel tijdelijke werkervaring voor leefloongerechtigden (TWE-OCMW) te maken. Toen was er al aandacht voor hervorming om de activeringsgraad te verhogen. Dat wordt nu volop uitgerold. Het effect van de vernieuwde maatregel, die pas van kracht werd op 1 januari 2017, is dus nog niet zichtbaar in het rapport.
Eind maart waren er 4959 TWE-OCMW-trajecten die minstens twaalf maanden geleden beëindigd werden. Bij 3200 van deze trajecten was er sprake van een migratieachtergrond.
81,13 procent van het aantal personen met een migratieachtergrond stroomt uit naar werk als werknemer in de loop van de twaalf maanden na het einde van het traject. Bij 68,61 procent gaat het bovendien om duurzame uitstroom, wat betekent dat deze personen op alle meetmomenten, dus in de loop van een maand, drie, zes, negen en twaalf maanden na het einde van het traject, aan het werk waren. Daarnaast stroomt 2,78 procent uit naar werk als zelfstandige, waarvan 39,33 procent duurzaam aan het werk is.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, het is geen geheim dat wij over dit onderwerp van mening zullen blijven verschillen. Het zijn die verschillende onderzoeken die aantonen dat de integratie op de arbeidsmarkt van allochtonen gefaald heeft. Ook dit rapport stelt dit, natuurlijk omdat de kloof in tewerkstelling tussen onze eigen mensen en allochtonen in Europees perspectief het grootst is. Dat hangt natuurlijk samen met een ‘laisser faire’-migratie- en -integratiebeleid. In 2019 alleen stroomden 149.174 niet-Belgische migranten ons land binnen. Ter illustratie: dat is tweemaal het bevolkingsaantal van een stad als Hasselt op een jaar tijd. Dat zijn bijna 150.000 personen die niet hebben bijgedragen aan onze maatschappij.
Middels projecten vanuit VDAB zoals het ‘Mentoring naar Werk’-project, dat de belastingbetaler 3 miljoen euro kost, wordt getracht om deze allochtonen aan het werk te krijgen. Er worden miljoenen euro’s gestoken in arbeidsmarktactiverende maatregelen voor allochtonen. Ik vraag me dan ook af hoe het komt dat de werkloosheidscijfers van die allochtonen stijgen ondanks alle investeringen die de overheid heeft gedaan om deze groep aan het werk te krijgen.
Het zou dan ook fijn zijn om eindelijk werk te maken van dat sanctioneringsbeleid, van een kordaat sanctioneringsbeleid, zodat allochtone werkzoekenden eindelijk de job van hun leven kunnen vinden. Want die achtergrond is niet belangrijk om te sanctioneren maar blijkbaar wel een basis om aparte projecten op te zetten.
De etnische kloof in arbeidsmarktparticipatie is bovendien een intergenerationeel probleem. De tweede generatie migranten in Vlaanderen wordt nog altijd gekenmerkt door achterstand op de arbeidsmarkt. Nochtans spreken ze Nederlands en zijn ze opgegroeid in Vlaanderen. Minister, u zet hier hard in op talenkennis als brug naar de arbeidsmarkt zoals met taalcoachingprojecten, terwijl het intussen toch duidelijk moet zijn dat taal niet alleen het probleem is.
Arbeidsmarktintegratie kost de belastingbetaler miljoenen euro’s, dit terwijl de huidige regering nog steeds beweert dat deze migranten voor een betere economie zullen zorgen, zullen bijdragen aan onze sociale zekerheid en op termijn onze pensioenen zullen betalen.
Het OCMW biedt de leefloners de mogelijkheid om via artikel 60 gesubsidieerd te werken. De doelstelling is dat dit een brug naar de reguliere arbeidsmarkt zou vormen.
Mevrouw Malfroot, u hebt twee minuten. Ik heb u daar ruim over laten gaan.
Unia krijgt jaarlijks ook nog altijd 8,1 miljoen belastinggeld waarmee de tewerkstelling wordt betaald van bijna honderd personeelsleden. Voor ons is dat een inquisitie-instrument om iedereen die zich kritisch uitlaat over de multiculturele samenleving …
Mevrouw Malfroot, ik denk dat het nu wel genoeg is geweest.
Het reglement van dit parlement is vrij duidelijk. U hebt twee minuten tijd om na het antwoord een repliek te formuleren.
De achterstand, de achterstand wordt veroorzaakt door …
Mag ik u vragen op te houden met dit theatertje en voorleesuurtje? Ik word er kotsmisselijk van. Kotsmisselijk. U gebruikt het instrument van een vraag om uitleg, u krijgt de kans om een repliek te geven op een voorbereid antwoord waar mensen tijd en moeite in hebben gestopt om u bijkomende informatie te bezorgen. Dat was blijkbaar noodzakelijk, want u hebt de studie waaruit u citeert heel selectief gelezen, als u die al gelezen hebt. U verdraait feiten en de conclusie is helemaal anders dan deze die u verwoordt. De minister geeft u een antwoord en in de repliek slaagt u er niet eens in om de indruk te geven dat u hebt geluisterd naar het antwoord.
Het gebrek aan respect dat u hierbij toont voor zowel de minister als dit parlement als de mensen over wie het gaat op onze arbeidsmarkt, vind ik echt stuitend.
Het is helemaal geen gebrek aan respect, maar de cijfers komen snel en wij hebben ze ook niet. Ik kan op die tijd die cijfers niet noteren. Ik heb een resem aan cijfers gekregen, maar ik kan ze niet noteren in die korte tijd. (Opmerkingen van Axel Ronse en Andries Gryffroy)
Neen, ik denk dat het wel genoeg is geweest. (Opmerkingen van Andries Gryffroy)
Ik denk dat ik dit als voorzitter perfect kan maken. Het is genoeg geweest.
De vraag om uitleg is afgehandeld.