Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de – aflopende of opnieuw opstartende – scholengemeenschappen en het studieaanbod. Om samenwerking tussen scholen te stimuleren – dat is iets anders dan fuseren – bestaan er scholengemeenschappen. Die kunnen bijdragen tot een efficiëntere aanwending van de middelen door het sparen en/of uitwisselen van uren of door taken gemeenschappelijk te doen, ik denk aan preventieadviseurs en dergelijke. De meest recente scholengemeenschappen zijn op 1 september 2014 gevormd voor een periode van zes jaar. Dat betekent dat de huidige scholengemeenschappen in principe blijven bestaan tot 31 augustus 2020.
In de vorige regeerperiode werd een belangrijke beslissing genomen door de toenmalige regering, zijnde: de scholengemeenschappen blijven bestaan en de scholen worden niet verplicht tot een of andere vorm van fusie. Dat was een wijze beslissing, denk ik, als ik vandaag de beelden uit Leuven zie. De scholengemeenschappen zijn een goed idee.
In verschillende scholengemeenschappen worden momenteel al nieuwe partnerschappen voorbereid en onderzocht. Hierbij botsen sommige scholen, die wel nog in de oude scholengemeenschap blijven, op een aantal concrete problemen.
Een school kan bijvoorbeeld nu een aanvraag indienen bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) om een bepaalde studierichting of -optie aan te bieden, maar door het veranderen van scholengemeenschap zal de studierichting ook worden aangeboden in een andere scholengemeenschap. Je zit vandaag in een scholengemeenschap, die geeft een advies, maar als je in 2020 vertrekt naar een andere scholengemeenschap, zit je eigenlijk met het advies van vandaag voor iets in de toekomstige scholengemeenschap. Ook al heeft die bepaalde school een jarenlange traditie in het aanbieden van deze richting of optie, toch kan er door het wisselen van scholengemeenschap onzekerheid bestaan over het al dan niet toekennen van de betreffende richting of optie, wat uiteraard ook gevolgen heeft voor het personeel.
Helaas, op het terrein wordt die overstap van de ene naar de andere scholengemeenschap soms gebruikt om druk te zetten op een school om niet in alle vrijheid te kiezen wat er gebeurt in een scholengemeenschap en het al of niet opgaan in een ander schoolbestuur. Men zegt: als u niet meestapt, gaan we een negatief advies geven aan de scholengemeenschap. Een negatief advies betekent dan eigenlijk dat het niet zal doorgaan. Je zit als school dan vast in een bepaald carcan.
Minister, hoe kunt u of kunnen wij ervoor zorgen dat een mogelijke wijziging van de samenstelling van een scholengemeenschap niet tot gevolg heeft dat de opgebouwde expertise van een school verdwijnt of de programmatie en rationalisatie worden geblokkeerd?
Minister Weyts heeft het woord.
Terecht vermeldt u dat de scholengemeenschappen de samenwerking tussen scholen in een bepaalde regio stimuleren. Dat is absoluut een heel bruikbaar instrument. Het is dan ook een goede zaak dat de vorige Vlaamse Regering beslist heeft dat de scholengemeenschappen ook na 2020 blijven bestaan, telkens voor een periode van zes jaar. De huidige periode loopt af op 31 augustus 2020 en dan zouden scholen kunnen veranderen van scholengemeenschap, maar in de praktijk zien we dat dat niet al te veel gebeurt, dat het zelfs betrekkelijk zeldzaam is. We hebben sinds 1999 al drie ‘overgangen’ meegemaakt. Telkens is het overgrote deel van de scholengemeenschappen niet gewijzigd qua samenstelling.
De scholengemeenschap heeft de bevoegdheid om zich uit te spreken over elke wijziging in het aanbod binnen de scholengemeenschap. Elke school zal zich in eerste instantie moeten richten tot de scholengemeenschap zelf in functie van een bepaalde programmatie. Een aanvraag tot programmatie gebeurt uiterlijk op 30 november en een melding uiterlijk op 1 april, telkens in het voorafgaande schooljaar. De melding van de vorming van scholengemeenschappen gebeurt uiterlijk op 31 maart voorafgaande aan de zesjarige vormingsperiode. Dus de voorbereiding van een programmatiedossier krijgt al eerder vorm dan het moment waarop een schoolbestuur een definitieve beslissing heeft genomen over de toetreding van de school in kwestie tot een bepaalde scholengemeenschap.
Het zou dus kunnen dat een school, met akkoord van de partners in de scholengemeenschap waartoe ze op dat moment behoort, een programmatiedossier instuurt bij AGODI en per 1 september daaropvolgend effectief tot programmatie mag overgaan als ze op diezelfde datum in een andere scholengemeenschap stapt. Dit zal betrekkelijk zeldzaam zijn, maar goed, het is inderdaad een mogelijkheid.
De Vlaamse Regering neemt haar beslissing over een aangevraagde programmatie onder andere op basis van de studiecontinuïteit binnen de bestaande scholengemeenschap. Iets anders is ook niet mogelijk, men kan niet in het hoofd kijken van de betrokken school. Op het moment van haar beslissing zou de Vlaamse Regering dus best rekening moeten kunnen houden met de samenstelling van de scholengemeenschap zoals die er zal uitzien als de programmatie gerealiseerd wordt. De huidige regelgeving zegt dat de Vlaamse Regering een beslissing over een programmatie uiterlijk op 31 maart van het voorafgaande schooljaar moet nemen.
Ik zie dus het probleem dat u aankaart, ook al doet het zich zelden voor, maar het is mogelijk. We bekijken hoe we dat aanpakken. We houden u verder op de hoogte. Ik ga er wel altijd van uit dat een school die enerzijds een nieuwe programmatie beoogt maar anderzijds nadenkt om te transfereren van de ene scholengemeenschap naar de andere, even over het muurtje gaat kijken om te zien welke programma's in de nieuwe scholengemeenschap worden aangeboden en of een en ander spoort. Dat zal ook wel een rol spelen bij de keuze van de betrokken scholengemeenschap. We bekijken hoe we dat mogelijk kunnen remediëren vanuit een zekere pragmatiek: mochten zich dergelijke situaties voordoen, welke escapemogelijkheden zouden er kunnen zijn?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel. Het is in het verleden inderdaad vrij zeldzaam geweest, maar nu komen twee zaken samen, enerzijds het einde en de vorming van nieuwe scholengemeenschappen en anderzijds de uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs met alle verschillende studierichtingen. Dit jaar komen die eigenlijk samen. Mijn bekommernis is vooral te vermijden dat scholen onder druk zouden worden gezet om mee te stappen in een bepaalde scholengemeenschap of zelfs in een fusieverhaal omdat er anders door de scholengemeenschap zou worden geoordeeld. Dan zou men die een negatief advies geven en zou die school zich vastrijden in al de expertise die ze de voorbije jaren heeft opgebouwd. Ik denk dat we daar nog niet volledig een zicht op hebben, zoals u zegt.
Wanneer men heel de timing begint uit te rollen, dan denk ik dat duidelijker zal worden – we moeten inderdaad geen problemen oplossen die zich niet stellen – over waar en hoeveel situaties ontstaan waar er wel een vorm van druk is in de ene of de andere richting. Want dan is men die scholengemeenschappen en programmatienormen aan het gebruiken – ik durf zelfs het woord ‘misbruik’ in de mond te nemen – om bepaalde scholen in een bepaalde richting te dwingen. Wat ik vooral als leraar en pedagoog belangrijk vind, is dat als een school expertise heeft in een bepaalde studierichting, en ook de leerkrachten die daar fulltime mee bezig zijn die hebben, dan zou het jammer zijn dat we die moeten buitenzetten en elders weer aanwerven. Ik reken erop dat u dat meeneemt, zoals u zelf hebt gezegd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.