Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, ik zal het beknopt houden want we hebben hierover al wat gediscussieerd. Er is ook een gedachtewisseling geweest, die ik helaas ingevolge omstandigheden buiten mijn wil om niet heb kunnen bijwonen.
Minister, het is misschien goed u hier rechtstreeks vragen over te stellen. In het rapport staan een aantal opvallende resultaten. Zo geeft 39 procent van de Vlamingen aan een opleiding te volgen. In Nederland en Scandinavië is dat 53 procent. Wat ook in het rapport staat, is dat diegenen die het meest nood aan een dergelijke opleiding hebben, zoals ouderen, allochtonen en laaggeschoolden, heel sterk ondervertegenwoordigd zijn in de opleidingsinitiatieven. Wat me nog het meest verontrust, is dat vier op vijf Vlamingen stelt niet gemotiveerd te zijn om een opleiding te volgen. Als ik dat naast het recente rapport over het onderwijs, in het bijzonder over het katholiek onderwijs, leg, is dat iets waar we ons zorgen om kunnen maken.
Minister, wat is uw reactie op dit rapport? Het Guldensporenakkoord is het eerste wat me te binnen schoot. Hoe zal dat effectief aan een grotere leercultuur kunnen bijdragen?
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, ik vind het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een dubbel bilan.
Langs de ene kant staan een aantal zaken waarop we duidelijk goed scoren. De OESO stelt uitdrukkelijk dat mensen in Vlaanderen hoogopgeleid en productief zijn en dat er een sterk opleidingsaanbod is. Vanuit het werkveld zijn maatregelen genomen om de deelname aan opleidingen te ondersteunen en er is veel samenwerking tussen de verschillende betrokken spelers, iets waar ik sterk op heb aangedrongen.
Langs de andere kant staan uitdagingen die we moeten aanpakken. Er is amper leermotivatie. Als vier op vijf mensen de zin van een opleiding niet inzien, is er heel wat werk aan de winkel. Ik stel ook vast dat we de competenties die we hebben onvoldoende gebruiken in onze job. Als ik ergens ga speechen, vraag ik altijd met het kantoor eens een feestje te organiseren. Als de mensen dat zelf organiseren, zien ze op het einde van de avond wat iemand kan. Er zijn competenties, maar ze worden niet gebruikt. Dat is een ongelooflijk verlies aan potentieel. Verder is er een mismatch tussen vraag en aanbod, waardoor veel vacatures niet kunnen worden ingevuld. Dit geldt zeker voor de Science, Technologie, Engineering en Math-beroepen (STEM-beroepen).
Dat zijn voor mij de knipperlichten waarmee we met zijn allen, sociale partners, bedrijven, overheden en het individu zelf, aan de slag moeten. Ik denk dat we met betrekking tot leren en competenties de afgelopen jaren de juiste weg zijn ingeslagen.
Mijnheer Ronse, u hebt zelf naar het Guldensporenakkoord verwezen. Ik denk dat veel aanbevelingen van de OESO aansluiten bij wat we met dat akkoord willen bereiken. Een van de elementen die we nadrukkelijk naar voren brengen, is dat er een leercultuur in de ondernemingen moet zijn. We moeten meer naar een lerende onderneming gaan. De betere match tussen vraag en aanbod en tussen onderwijs en arbeidsmarkt is een belangrijk gegeven. Een ander punt is dat we in dit akkoord de krijtlijnen uittekenen voor de hervorming van de opleidingsincentives. Aangezien dit nog niet van toepassing is, heeft de OESO hier geen rekening mee kunnen houden, maar het zit in de pijplijn.
Ik denk dat we de beschikbare middelen op deze manier eenduidiger en meer arbeidsgericht maken dan ooit tevoren. We hebben hier diverse flankerende maatregelen aan gekoppeld, zoals de oproep voor het Europees Sociaal Fonds (ESF), met een duurzaam loopbaanbeleid en de SCOPE-studies, waarin voor sectoren en innovatieve bedrijfsnetwerken aan competentieprognoses wordt gewerkt. Ook met het duaal leren denk ik dat we een heel traject in de goede richting hebben afgelegd. We werken uiteraard verder aan STEM en we bouwen een competentiegerichte dienstverlening uit.
We namen de aanbevelingen van de OESO waar mogelijk ook al mee in onze beleidsagenda voor de komende maanden. Sta mij toe om een zevental initiatieven kort naar voren te brengen.
Ik zal het levenslang leren de komende maanden nog zeer nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Ik werk verder in de diepte rond STEM via de STEM-addenda en de intersectorale STEM-adviseur. Ik voorzie de lancering van verschillende ESF-oproepen rond opleiding en competenties. Ik werk verder aan de beweging naar een uitbreiding van duaal leren. Dat is vorige week vrijdag nog besproken met de sociale partners en de onderwijskoepels. Ik heb aan mijn diensten gevraagd of ze de 21e-eeuwse vaardigheden versneld kunnen uitwerken binnen de competentieversterkende dienstverlening. In het Vlaams beleidsplan rond artificiële intelligentie en cybersecurity staat ook uitdrukkelijk een luik rond opleiding. En in het kader van de 2050-transitie ‘levenslang leren en de dynamische levensloopbaan’ zullen we ook nog verschillende transitie-experimenten opstarten in juni.
U ziet het: we zitten niet stil. Dit staat voor mij hoog op de agenda. Ik was blij met het rapport. Het heeft hier en daar de nood aan versnelling nog eens duidelijk gemaakt. Dat hebben we dan ook gedaan.
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u wel, minister. De initiatieven die u opneemt, zijn inderdaad het antwoord op dit rapport. Ik wil nog twee bijkomende elementen aanhalen. Ik heb recent een schriftelijke vraag gesteld, en uit het antwoord blijkt dat loopbaancheques meer en meer gebruikt worden. Dat is echt een onvoorstelbaar succes. Ik denk dat dat ook echt een trigger kan zijn in het kader van het levenslang leren omdat men daar echt gaat kijken wat de verdere loopbaan kan zijn. En als men een bepaalde nieuwe richting of een versterkende richting uitkiest, gaat men sowieso ook naar opleidingstools grijpen. Dat is een zeer goede zaak.
Als we ver in de toekomst van onze arbeidsmarkt kijken – en misschien moeten we zelfs niet zó ver kijken – gaat het klassieke onderscheid tussen werkgever en werknemer meer en meer vervagen. In dat verband vind ik bijvoorbeeld het concept van cosourcing, waarbij werknemers voor een stuk worden gedeeld door werkgevers, heel interessant. Het is ook een concept dat leren op de werkvloer en het werken met verschillende competenties versterkt, soms competenties waarvan men denkt dat men ze niet meer heeft of die verborgen zijn. Dat is een element waar we, zeker met het oog op een volgende legislatuur, goed op moeten inzetten.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, de initiatieven die de Vlaamse Regering heeft genomen rond opleiding en vorming, zijn inderdaad ruim. Er zijn heel wat zaken gebeurd en er staan er nog meer in de steigers. Maar dat was tegelijk ook een beetje de kritiek van de OESO, dat we heel veel instrumenten hebben en dat heel veel actoren bezig zijn met levenslang leren, maar dat er te weinig lijn in zou zitten. Niet alleen de OESO zegt dat. Er zijn ook andere actoren, zoals de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), die pleiten voor een agentschap voor levenslang leren, waarbij middelen en actoren zouden worden gepoold die zowel uit het onderwijs als uit de arbeidsmarkt komen: VDAB, SYNTRA, volwassenenonderwijs en andere, die nu allemaal toch wat naast elkaar initiatieven nemen rond levenslang leren en het ontwikkelen van aanbod en sectorfondsen.
Wat vindt u zelf van de idee van een centralere sturing of regie van het levenslang leren in Vlaanderen? Het is een onbevangen vraag. Ik worstel zelf ook met de idee en het voorstel. We hebben heel veel actoren en heel veel goede initiatieven rond levenslang leren, maar we kunnen alleen maar vaststellen dat we in vergelijking met andere landen achteroplopen in dit verhaal. Met een centralere regie, zoals we dat in het verleden al gedaan hebben in het arbeidsmarktbeleid, maar dan specifiek voor levenslang leren, zouden we misschien een stap vooruit kunnen zetten.
Minister Muyters heeft het woord.
Collega Bothuyne, ik heb in het begin van mijn antwoord gezegd dat de OESO net naar voren brengt dat er een sterk aanbod aan opleidingen is en dat er maatregelen zijn om de deelname te ondersteunen, en dat er veel samenwerking is tussen de betrokken spelers.
Ik denk dat dat ook waar is. Als je ziet op welke manier VDAB bijvoorbeeld werkt als regisseur van de arbeidsmarkt, dan denk ik dat dat effectief gebeurt. Maar als we, naast VDAB als regisseur van de arbeidsmarkt voor werkzoekenden, nog een andere regisseur van de arbeidsmarkt moeten hebben die dan regisseur van levenslange opleidingen is, dan denk ik dat we een nieuwe structuur nodig hebben. Ik heb het daar wat moeilijk mee.
Ik heb steeds SYNTRA naar voren geschoven als regisseur voor de opleiding voor zelfstandigen en werkgevers, voor ondernemers. VDAB is zowel voor werkzoekenden als werknemers de arbeidsmarktregisseur. Als zij beide hun werk goed doen, bieden we een antwoord aan wat UNIZO vooropstelt. Ik zie er meer heil in om te bekijken op welke manier SYNTRA en VDAB er als regisseur voor kunnen zorgen dat alles gebeurt. Zij hoeven niet alles te organiseren, maar ze moeten er wel op toezien dat alles gebeurt. Dan denk ik dat we in een betere richting zitten.
Mijnheer Ronse, ik ben het helemaal met u eens wat betreft de loopbaancheques. Ik ben er nog altijd fier op dat we die zelf hebben gelanceerd. Het verbaast mij niet. Ik zie bij veel, vooral jonge, maar ook oudere mensen, de vraag: wat kan ik nu eigenlijk op de arbeidsmarkt? Er is een andere manier om naar de arbeidsmarkt te kijken dan in het verleden is gebeurd. Ik geloof daarin. Ik denk dat het ook een trigger kan zijn om mensen naar een opleiding te leiden.
U deed nog een ander voorstel, in verband met cosourcing. De federale wetgeving kan op dat vlak soms een hinderpaal zijn. We doen een ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) waarbij er een switch wordt voorzien en mensen van firma A een tijd gaan werken in firma B en zo een aantal competenties kunnen opdoen. Dat gaat al wat in de richting van de cosourcing die u aanhaalt.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ben vooral blij met dat laatste. Op Vlaams niveau kunnen we dan uitzoeken hoe we kunnen experimenteren met cosourcing, zonder een federaal kader. Dat lijkt mij echt een van de sleutels. Meer nog dan het oprichten van agentschappen of de opleidingsdagen die worden opgenomen in sociale akkoorden, kan het de trigger zijn om levenslang leren te motiveren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.