Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Sminate heeft het woord.
We hebben het hier enkele maanden geleden al gehad over de opvolging van teruggekeerde kinderen van IS-strijders. U hebt toen geantwoord dat er voor elke teruggekeerde minderjarige uit een conflictgebied een rondetafel met een multidisciplinair team van experten georganiseerd zou worden. Dat team stelt een hulpverleningstraject op waarbij verschillende aspecten aan bod komen. Ook onderwijs maakt daar bijvoorbeeld deel van uit. Dat was natuurlijk voor het moment dat er kinderen van Syriëstrijders naar ons land zijn teruggekeerd. Ondertussen is de situatie veranderd. Afhankelijk van de bron vernemen we dat er op dit moment tussen 40 en 115 kinderen van Belgische Syriëstrijders in Syrië en Irak vastzitten. Vandaar dat ik mijn vraag nog eens wilde herhalen, om te kijken of er ondertussen wijzigingen in die ervaring met de opvolging van die kinderen zijn gekomen.
Minister, ik had dus een aantal heel concrete vragen voor u. Eerst en vooral veronderstel ik dat er ondertussen een aantal van die rondetafels plaatsgevonden hebben. Hoe evalueert u de werking van die rondetafels? Hoe loopt de informatiedoorstroom en -overdracht tussen de verschillende actoren van die rondetafels?
Hebt u weet van hulpverleningstrajecten die ondertussen werden uitgewerkt? Kunt u, in de mate van het mogelijke, daar toelichting over geven? Hoe evalueert u de opvolging en coördinatie daarvan? Hebt u ondertussen ook aandachtspunten kunnen detecteren?
Hebt u zicht op de onderhandelingen over de eventuele terugkeer van kinderen die vandaag nog vastzitten in Syrië of Irak? Kunt u de cijfers over het aantal kinderen die we recent gelezen hebben, bevestigen? Het laatste cijfer dat ik gezien heb, was 115. Kunt u dat bevestigen?
In welke mate wordt er geanticipeerd op hun terugkeer?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorafgaand aan het beantwoorden van uw vragen, willen we graag duiden dat de opvolging en begeleiding van minderjarigen die terugkeren uit IS-gebied, een gedeelde verantwoordelijkheid is tussen de federale veiligheidsdiensten, politie, justitie en de jeugdhulpverlening. Er zijn ook partners die een betekenisvolle rol kunnen spelen zoals onderwijs, psychiatrie, bijvoorbeeld traumabegeleiding, en – niet te vergeten – het sociale en familiale netwerk van de betrokken kinderen. Het is wel juist dat de jeugdhulpverlening een sleutelpositie inneemt in het overleg tussen deze partners in functie van het uitwerken van een ondersteuningstraject op maat van de minderjarigen, de zogenaamde multi-agency approach.
Jongerenwelzijn heeft de afspraak met de federale veiligheidsdienst, met name het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), dat OCAD hen via een inlichtingenfiche op de hoogte brengt van mogelijke terugkeerders uit IS-conflictgebieden waarbij minderjarigen betrokken zijn. Dat gaat zowel over ouders waarmee kinderen meereizen, over jonge kinderen die zonder hun ouders worden teruggehaald naar België, als over oudere minderjarigen die op eigen initiatief terugkeren.
Zodra het agentschap op de hoogte wordt gebracht van een mogelijke of nakende terugkeer, maakt het een eerste inschatting van de situatie. Alles wordt in gereedheid gebracht om desgevallend snel in actie te kunnen treden. Op het ogenblik dat OCAD concrete informatie geeft over de effectieve terugkeer – is de terugkeer effectief, wie keert er precies terug, is er informatie beschikbaar over de ouders of over een eventueel netwerk van de gezinnen, en wanneer vindt de terugkeer plaats? – ontvangt het agentschap opnieuw een inlichtingenfiche van OCAD. Deze bijkomende fiche is het startsein om de hulpverlening die werd voorbereid, op te starten. Ik heb al gezegd dat daar een draaiboek voor werd opgesteld.
Tot hiertoe ontvingen we drie meldingen van terugkerende minderjarigen uit IS-conflictgebied. Bij de eerste melding in 2017 was het de keuze van het bevoegde jeugdparket om geen gedwongen, gerechtelijke jeugdhulp in te schakelen. Het betrof een moeder met twee heel jonge kinderen die door het maternale netwerk werden opgevangen.
De tweede melding kende een lange voorbereidende fase waarin het niet duidelijk was wanneer de terugkeer juist zou plaatsvinden. Het betrof twee kleuters die uiteindelijk pas in het begin van februari in België aankwamen. Voor deze twee minderjarigen werd, dankzij de intensieve en proactieve voorbereidingen, meteen een pleegplaatsing bij een maternale grootmoeder gerealiseerd. Die maatregel werd door de jeugdrechter opgelegd, en wordt nu opgevolgd door alle betrokken partners. Voor dit dossier is de uitnodiging voor het rondetafelgesprek reeds gebeurd, maar het gesprek zelf heeft nog niet plaatsgevonden. De voorbereiding was namelijk van dien aard dat men vrij snel een kader heeft gecreëerd voor het opvorderen van de jeugdhulp.
De derde melding betreft eveneens een melding van nakende terugkeer. Hiervoor werden de nodige voorbereidingen getroffen door Jongerenwelzijn en de betrokken partners. Er is echter nog geen concrete datum van terugkeer gekend. Er heeft bijgevolg ook nog geen rondetafelgesprek plaatsgevonden.
Het is voor ons met andere woorden nog te vroeg voor een evaluatie van de rondetafelgesprekken. Dat neemt niet weg dat de voorbereidingen in deze dossiers plaatsvinden in nauwe samenspraak en continue afstemming met de partners van de federale veiligheidsdiensten, politie, justitie, en jeugdhulpverleners, en waar mogelijk ook met het netwerk van de gezinnen in Vlaanderen. Er zijn dus effectief twee dossiers die al werden gerealiseerd, waarvan het tweede via de afspraken en het traject vrij goed is gegaan: via de jeugdrechter heeft dat geleid tot een pleegplaatsing aan maternale zijde.
De informatiedoorstroom en -overdracht vergt bijzondere inspanningen, en het moet met de nodige voorzichtigheid en respect inzake de privacy van de minderjarigen gebeuren. Maar ze verloopt onzes inziens tot nu toe wel correct, tijdig en efficiënt – dit dankzij de inspanningen van alle betrokken partners. In elk geval zullen we dit ook met de betrokken partners evalueren.
Tot nu toe hebben we dus een concreet dossier van twee jonge minderjarigen waarvoor onmiddellijk na terugkeer een pleegzorgplaatsing bij de maternale grootmoeder werd gerealiseerd. We voegen eraan toe dat dit dossier reeds voor de terugkeer proactief werd voorbereid. De situatie wordt door de jeugdrechter, de consulent van de sociale dienst van de jeugdrechtbank, de pleegzorgdienst, Kind en Gezin en de lokale integrale veiligheidscel opgevolgd en gecoördineerd.
Op korte termijn zal hierover inderdaad ook een rondetafelgesprek plaatsvinden. Daarop zullen we ook het Platform van Vlaamse imams en moslimdeskundigen, een vertegenwoordiger van Onderwijs, experten op gebied van trauma en het familiale netwerk van de kinderen mee uitnodigen. Zonder voorop te lopen op de feiten, menen we toch dat er alvast een ruim en deskundig netwerk actief is rond beide kinderen.
Wat uw vraag betreft over het aantal mogelijke terugkeerders, zijn wij niet direct betrokken partij, en hebben we dus ook geen zicht op de onderhandelingen over die mogelijke terugkeer. Voor het bevestigen van de meest recente cijfers moet u inderdaad bij de veiligheidsdiensten zijn. Het is de bevoegdheid van de federale diensten om die gegevens te verzamelen, te analyseren en de nodige stappen te zetten opdat de terugkeer optimaal zou verlopen. Daarbij bestaat het engagement dat OCAD het agentschap Jongerenwelzijn inlicht zodra zij indicaties hebben over een mogelijke terugkeer van minderjarigen naar Vlaanderen.
Het is pas op het moment dat het agentschap Jongerenwelzijn een inlichtingenfiche van OCAD ontvangt, dat wij concrete informatie ontvangen over wie de ouders zijn, of de ouders meereizen, uit welk land zij komen en over welke termijn van terugkeer we mogelijks spreken. We beschikken alleen over casuïstische informatie voor de minderjarigen waarover OCAD ons informeert.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik begin met het laatste deel van uw antwoord. Mij lijkt het jammer dat jullie niet geïnformeerd worden over de situatie ter plekke, want jeugdhulp speelt een sleutelrol in deze materie, zoals u zelf ook zegt. Als wij ons moeten kunnen voorbereiden op het moment dat die kinderen zouden terugkeren, dan moeten wij hun situatie en die van het gezin op voorhand kennen. Het lijkt me dan ook logisch dat de veiligheidsdiensten die informatie naar uw diensten doorsturen.
Wat de rondetafelgesprekken en de evaluatie ervan betreft, heb ik begrepen dat er nog geen rondetafelgesprekken hebben plaatsgevonden. Dat lijkt me ook wat vreemd. Ten eerste dacht ik dat het de bedoeling was dat die rondetafelgesprekken de terugkeer van die kinderen zou voorbereiden. Aangezien er al twee kinderen teruggekeerd zijn, leek het me logisch dat er al zulke gesprekken plaatsgevonden zouden hebben. Ik ben dan ook benieuwd naar de resultaten van dergelijke gesprekken voor het komende geval waar u naar verwezen heeft. Ik zal mijn vraag dan ook binnenkort opnieuw stellen, in de hoop dat u dan wel ervaringen kunt delen.
Ik wil benadrukken dat ik de kinderen hierover niet wil culpabiliseren, want zij zijn natuurlijk slachtoffer van de opvoeding die ze gekregen hebben van de IS-bruiden en IS-strijders zelf, maar het blijft toch wel een grote bezorgdheid van mij – en ik ben ervan overtuigd dat we die bezorgdheid delen. We hebben recent immers nog de informatie gekregen vanuit de veiligheidsdiensten dat heel wat van de ouders proberen terug te keren en dat die ouders meestal niet gederadicaliseerd of tot inkeer gekomen zijn. Hun motieven zijn meestal pragmatischer van aard: hun leefomstandigheden zijn in IS-gebied niet meer positief.
Ik blijf mij dus zorgen maken over die kinderen en de manier waarop zij getraumatiseerd zijn. Ik hoop dat we ten volle voorbereid zullen zijn op hun komst en ik verwacht dan ook dat die rondetafelgesprekken zo snel mogelijk plaatsvinden; ik had eigenlijk verwacht dat ze de terugkomst van de kinderen zouden voorbereiden en niet gewoon een doekje voor het bloeden zouden zijn achteraf.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat laatste snap ik eerlijk gezegd helemaal niet. Ik kan alleen maar bevestigen dat de acties op het terrein zeer goed gelopen zijn en dat de actie tussen de verwittiging van het OCAD, de instructie van het Openbaar Ministerie, de tussenkomst van de jeugdrechter, de plaatsing bij een pleeggezin en de stopzetting van de begeleiding eigenlijk goed gegaan zijn. Nu die kinderen hier zijn en binnen een familiaal netwerk opgevangen zijn, zetten we ook andere partijen rond de tafel om te bekijken hoe de verdere ondersteuning geregeld moet worden.
Wij worden – ik zeg het nogmaals heel uitdrukkelijk – tijdig verwittigd en in staat gesteld om schikkingen te treffen en partijen te consulteren, wat bij de case die zich heeft voorgedaan ook gebeurd is, want al die partijen, waaronder pleegzorg, zijn op tijd betrokken geweest. Het initiatief ligt bij het OCAD en dat is ook zo afgesproken. Zodra het OCAD informatie heeft of aanwijzingen krijgt dat er mogelijk iemand terugkeert, maakt het een eerste inschatting van de situatie en contacteert het mijn agentschap, waarop dat ook in actie kan schieten.
Dan komt er een tweede informatie op het moment dat men effectief heel concreet weet in welke modaliteit die terugkeer zal gebeuren. Wat dat betreft zijn de zaken georganiseerd en zijn we voorbereid op wat mogelijk staat te gebeuren. Zoals gezegd, is het niet alleen jeugdhulp, maar als het een gedwongen hulpverlening is, is uiteraard ook de tussenkomst van de rechtbank in dezen noodzakelijk. In de eerste case die we hebben meegemaakt, heeft het parket geoordeeld dat er geen aanleiding was om gedwongen gerechtelijke jeugdhulp in te schakelen, maar in de tweede case was dat wel het geval en is die hulp ook georganiseerd.
Met de ervaring die we nu hebben, zeggen we dat het wel degelijk loopt. Ik deel uiteraard uw bezorgdheid. Ik heb er absoluut geen bezwaar tegen dat u daar regelmatig naar informeert. Ik heb wel gezien, zeker in de tweede case, die ook in de media is geweest, dat er ook een spanningsveld is tussen enerzijds de bescherming van de privacy en de integriteit van het kind en dergelijke meer en anderzijds de ongelooflijk grote mediabelangstelling die voor die situaties bestaat. U zult me moeten vergeven dat ik niet altijd zomaar in primetime van alles kan vertellen over een situatie waar eigenlijk in de grootste discretie een voorbereiding voor moet worden getroffen. Daarom zijn er veiligheidsmachtigingen die ook mensen in onze administratie in staat stellen om met die informatie om te kunnen.
Tot nu toe zijn de zaken onder controle. Maar zoals gezegd, is er een melding van een derde nakende terugkeer. Daarvoor zijn we nu effectief voorbereidingen aan het treffen, maar we hebben nog geen concrete informatie over wanneer dat zal gebeuren. In functie daarvan zal natuurlijk een coördinatievergadering plaatsvinden.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw bijkomend antwoord. Ik kan zeker aannemen dat die informatiedoorstroming tussen de veiligheidsdiensten en uw diensten correct verloopt. Maar feit is dat er naar aanleiding van die ene case geen rondetafel heeft plaatsgevonden. Ofwel zijn die rondetafels, waar u vorige keer naar verwezen hebt als zijnde het hulpmiddel om die terugkeer voor te bereiden, overbodig, ofwel heeft men nagelaten om die te organiseren. Daarom heb ik mijn vraag hier vandaag ook gesteld. Ik zou graag te weten komen of die rondetafels effectief hun nut hebben bewezen. Maar feit is dat er geen heeft plaatsgevonden. Dus blijf ik toch enigszins ongerust.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik moet zeggen dat ik dat een zeer eigenaardige redenering vind. De rondetafel is een concept om de partners aan de tafel te brengen om de hulpverlening naadloos te kunnen regelen. Er is niet een soort formele ontvankelijkheidsvoorwaarde om de hulpverlening te organiseren. De zaak die ons nu heeft beziggehouden, is gewoon als een mes door de boter georganiseerd. Die rondetafel heeft nu plaats om andere partijen, zoals partijen vanuit de islamexpertise, bij die zaak te betrekken. Maar die kinderen hebben eerst de ervaring van de terugkeer moeten meemaken. Ik vind dat zeer eigenaardig, alsof het zo is dat als er geen rondetafel is in de formele zin van het woord, er geen afstemming geweest is en er dus per definitie slechte hulpverlening is georganiseerd. In de feiten is bewezen dat dat niet het geval is geweest. Natuurlijk is dat concept er om partijen bij elkaar te brengen. In de case zijn ze ook effectief bij elkaar geweest, heeft de rechter de beslissing genomen die hij in zijn onafhankelijkheid moest nemen en is er onmiddellijk een pleegondersteunende plaatsing kunnen gebeuren. We gaan nu die mensen bijeenbrengen die op een wat verdere afstand staan tot de concrete nood van die kinderen die een dak boven hun hoofd en een warm nest moeten hebben. Dat gaat gebeuren. Maar we gaan toch geen fetisjisme organiseren rond een formalisme. De vraag is of we die kinderen naadloos in de juiste opvang krijgen. Dat is het punt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.