Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Voorzitter, op 30 november 2018 heeft de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) op eigen initiatief een advies uitgebracht over de rol van de Vlaamse overheid inzake het lokaal cultuurbeleid. De SARC heeft een aantal voorstellen geformuleerd met als doel Vlaanderen vanuit de complementaire visie een constructieve relatie te laten onderhouden met het lokaal cultuurbeleid en dan in het bijzonder met de lokale cultuur-, kunsten- en erfgoedwerkingen.
Er is een duidelijk evenwicht tussen kunsten en erfgoed. In mijn vraag ga ik wat specifieker in op het erfgoed, maar dat heeft te maken met de achtergrond en met de verdeling van het werk in deze commissie binnen mijn fractie. Dit betekent niet dat ik niet evenveel aandacht voor de kunsten wil behouden. In een lokaal en zelfs in een regionaal cultuurbeleid moet sowieso transversaal worden gedacht en dus vormen kunsten en erfgoed een geheel. We denken zelfs breder dan dat.
In de ondertoon van het advies hoor ik nog steeds de spijt dat de middelen niet meer verder worden geoormerkt.
Ik denk dat we die discussie hier al meer dan uitvoerig hebben gevoerd. Zeker in deze periode waarin we straks allemaal vanuit onze lokale mandaten nieuwe beleids- en beheersplannen gaan opmaken, heb ik er alle vertrouwen in dat er door de schepenen van Cultuur en die lokale besturen goed nagedacht wordt en er de nodige middelen worden voorzien om een degelijk cultuurbeleid te voeren. Normaal gezien staan die mensen ook met de voeten op de grond. Welke lokale infrastructuur is er? Welk beleid werd er tot nu toe gevoerd? Hoe denkt de bevolking daarover? Ik heb er alle vertrouwen in dat dat wel zal lukken, maar het is uiteraard altijd goed om naar de aanbevelingen te luisteren om ook daarin een regierol in Vlaanderen op te nemen.
De raad haalt aan dat er in Vlaanderen behoefte is aan een langetermijnvisie voor kunsten en erfgoed in steden en gemeenten. Daartoe zou Vlaanderen het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing op lokaal niveau moeten waarborgen en zijn eigen stimulerende rol daarin verduidelijken. Vlaanderen zou een visie moeten ontwikkelen waarbij hefbomen ingezet worden om het kunsten- en erfgoedbeleid in Vlaanderen met dat lokale niveau te verbinden. De raad vraagt daarbij extra beleidsaandacht voor duurzame en structurele cultuurspreiding.
– Joris Poschet treedt als voorzitter op.
De sectorraad vindt ook dat de Vlaamse overheid haar stimulerende rol naar erfgoedwerking op alle niveaus blijvend moet opnemen. Initiatieven rond erfgoed zijn immers altijd ook in een lokale context ingebed. De ondersteuning van lokale en regionale collectiebeherende organisaties, landelijke dienstverlenende werkingen en projectsubsidies blijven hierin cruciaal.
De sectorraad vindt ook dat er ruimte moet zijn voor nieuwe initiatieven en impulsen binnen de erfgoedwerkingen. Ze kunnen zo een katalysator zijn voor verbinding, uitwisseling en begrip tussen de vele burgers die in Vlaanderen samenleven.
De nieuwe organisatie voor immaterieel erfgoed biedt volgens de SARC veel kansen om vanuit het Vlaams beleid met het lokale niveau en de lokale erfgoedgemeenschappen samen te werken. Ook landelijke collectiebeherende instellingen, musea en erfgoedbibliotheken kunnen via hun lokale inbedding, hun dienstverlening en expertisedeling met lokale erfgoedgemeenschappen een meerwaarde betekenen voor het lokale veld.
In het advies van de SARC lees ik ook dat de raad de druk op de lokale en culturele infrastructuur wil verlichten. Daarom verzoekt de raad Vlaanderen om opdracht te geven om in samenspraak met de steden en gemeenten een vergelijkende studie en inventaris van alle relevante infrastructuren op te stellen. De raad vraagt bovendien ook een actieplan van de Vlaamse bouwmeester op het vlak van lokale culturele infrastructuur.
Minister, hoe evalueert u de opmerkingen van de SARC?
Welke beleidsmaatregelen zijn er al of kunnen we bijkomend nog nemen om ruimte te scheppen voor nieuwe initiatieven en impulsen binnen de erfgoedwerkingen?
Welke kansen ziet u voor de nieuwe organisatie voor immaterieel erfgoed, Werkplaats immaterieel erfgoed (Wie), die de regierol in het Vlaams beleid opneemt en daarin lokale erfgoedgemeenschappen zeker kan betrekken?
Welke rol kan dat bovenlokaal steunpunt verder innemen om die ondersteuning van lokale erfgoedwerkingen te verstevigen?
Welke rol is er weggelegd voor de erfgoedcellen? Zijn er tekenen dat er straks meer erfgoedcellen in Vlaanderen mogelijk zullen zijn? Welke budgettaire gevolgen heeft dat? Hebben we daar al zicht op?
Hoe vangen we de ondersteuning van lokaal erfgoed op in die regio’s waar geen erfgoedcel aanwezig is of waar minder relevante erfgoedwerkingen aanwezig zijn?
Hoe ziet u de rol en de afstemming van andere Vlaamse erfgoedorganisaties in het genetwerkt model? Denken we daarbij aan organisaties zoals het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed (FARO), Herita, de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten (IOED’s).
Hoe kunnen we die monitoring laten aansluiten bij die erfgoedwerkingen?
Zijn we verder bereid om nog in te gaan op de samenspraak met de steden en gemeenten om een vergelijkende studie en inventaris van die relevante infrastructuren op te stellen? Dat sluit wat aan bij de vraag over het KMSKA. Dat is natuurlijk een van onze topinfrastructuren met de nodige budgetten. Ook lokale gemeenten hebben infrastructuur die soms nodig aan renovatie of vernieuwing toe is. Hoe kunnen we steden en gemeenten begeleiden omdat daar soms de knowhow ontbreekt om duurzaamheid te bereiken of een langetermijnvisie te ontwikkelen? Ook daar moet de infrastructuur aangepast zijn aan langdurig gebruik. Zowel erfgoedwerkingen, kunstenwerkingen als vrijetijdswerkingen veranderen. De infrastructuur moet duurzaam zijn zodat ze die veranderingen mee in rekening kunnen nemen.
Minister Gatz heeft het woord.
Hoe evalueer ik de opmerkingen geformuleerd door de SARC?
De hertekening van het bestuurslandschap waarbij werd gekozen voor een bipolair bestuurssysteem, dus Vlaanderen en het lokale niveau, maakt dat het vanzelfsprekend is om werk te maken van een vernieuwde, complementaire relatie met dat lokale niveau.
De lancering van het Bovenlokaal Cultuurdecreet creëert wel degelijk nieuwe mogelijkheden en bundelt de ondersteuning van de lokale overheden in hun bovenlokale ambities. De Lokale Vrijetijdsmonitor staat ook in de startblokken en wordt publiek toegankelijk vanaf 15 januari 2019. We zullen dat doen naar aanleiding van de organisatie van het Cultuurforum.
Dat is niet het eindpunt. Ik erken en waardeer de autonome rol van de gemeenten, maar we laten de gemeenten ook niet los. De Vlaamse cultuuroverheid is steeds partner geweest van het lokale niveau, in wisselende intensiteit, met een brede waaier van ondersteuningsmogelijkheden en partnerschappen, op maat ook van kleine en grote gemeenten, met aandacht voor landelijke en stedelijke contexten, met centrumsteden en met de hoofdstad.
Cultuurspreiding vormt overigens de historische basis van het Vlaamse cultuurbeleid. Bibliotheken en cultuurcentra zijn hiervan de meest zichtbare emanatie. De komende jaren zullen we hier even sterk op moeten blijven inzetten en samen met de lokale besturen afspraken maken. Dit is een oefening die ook hier in het parlement ongetwijfeld een plaats zal blijven krijgen. De komende jaren verwachten we immers ook een verhoging van de lokale bestuurskracht. Er is een voorzichtige stap gezet in de richting van fusies, en intergemeentelijke samenwerking is, zoals u weet, ingebed in het decreet betreffende het bovenlokale cultuurbeleid.
Wat betreft uw tweede vraag, over de beleidsmaatregelen die we kunnen of moeten nemen in verband met de erfgoedwerkingen, ben ik er zeker voorstander van om nieuwe initiatieven en impulsen binnen de erfgoedwerkingen te ondersteunen. Zoals u weet, hebben we dat ook al kunnen doen: met de erfgoedronde 2019-2023 werd een extra budget uitgetrokken. Ook wil ik er nog even aan herinneren dat de middelen voor cultureelerfgoedprojecten werden verhoogd. Naast de reguliere projectsubsidies werd ook ingezet op beurzen voor vakmanschap en op subsidies om een inhaalbeweging te maken op het vlak van digitale collectieregistratie en collectiewaardering.
Daarnaast zijn er ook de cultuurbrede projectmiddelen voor bovenlokale projecten. Met cultuurbreed bedoelen we eigenlijk dat ook erfgoedactoren hierop kunnen intekenen. Er is in deze legislatuur al heel wat gebeurd rond cultureel erfgoed en in deze fase van de legislatuur is het moeilijk om op korte termijnen nog nieuwe initiatieven te nemen, maar hopelijk kunnen we de volgende legislaturen op dit elan voortgaan.
Uw derde vraag ging over het immaterieel erfgoed. Er was al een intense samenwerking tussen tapis plein, de voorloper van de Werkplaats immaterieel erfgoed (Wie), en de lokale erfgoedgemeenschappen. Op dit punt geef ik mee dat de samenwerking met de lokale erfgoedgemeenschappen rond immaterieel erfgoed zich niet beperkt tot deze organisatie. Heel wat andere actoren zijn daar ook actief mee bezig, waaronder de erfgoedcellen en organisaties zoals het Landelijk Expertisecentrum voor Cultuur van Alledag (LECA), Histories en Bokrijk.
Met de versterking van de erfgoedsector verwacht ik dat de kansen tot samenwerking verder gevaloriseerd worden. Dit moet gebeuren vanuit het volledige netwerk van erfgoedorganisaties. Het is belangrijk dat Wie hierin een ondersteunende en coördinerende rol opneemt voor de sector. Daarover heb ik trouwens begin deze week een constructief gesprek gehad met de organisatie.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
Wat betreft uw vierde vraag, over wat het bovenlokaal steunpunt hier kan doen en meer specifiek over de rol voor de erfgoedcellen, wijzigt de rol van de erfgoedcellen in principe niet. Hun taak blijft om in te staan voor de zorg voor en ontsluiting van het lokaal cultureel erfgoed. Dit gebeurt vanuit een coördinerende rol op bovenlokaal of regionaal niveau. Er zijn nog heel wat regio’s waar er veel lokaal erfgoed aanwezig is, maar waar nog geen erfgoedcel actief is. Via het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed (FARO) hebben we vernomen dat er momenteel een aantal aanvragen voor nieuwe erfgoedcellen in voorbereiding zijn.
Nieuwe erfgoedcellen ondersteunen heeft uiteraard ook financiële consequenties. Per erfgoedcel moet er gerekend worden op een bedrag van minimaal 200.000 euro. De huidige beleidsperiode voor de erfgoedcellen, in het kader van het Cultureelerfgoeddecreet, loopt nog tot en met 2020. Dit betekent dat er pas subsidies kunnen toegekend worden voor nieuwe erfgoedcellen voor de periode 2021-2026. Het is bijgevolg aan de volgende Vlaamse Regering om daarover te beslissen en daar desgevallend middelen voor vrij te maken. Ik denk dat dit wel een pertinente vraag is, aangezien we bij de laatste ronde toch al hetzelfde budget over meer erfgoedcellen hebben verdeeld en de grens dus bereikt is.
Wat dan met de ondersteuning van het lokaal erfgoed op plaatsen waar geen erfgoedcel aanwezig is? In de cultureelerfgoedsector zijn er complementaire beleidsafspraken gemaakt tussen de bestuursniveaus. Ondersteuning van het lokale niveau is daarbij de bevoegdheid van de steden en gemeenten. De verantwoordelijkheid voor het lokale erfgoed ligt dus in de eerste plaats daar.
Verder voorziet het Cultureelerfgoeddecreet ook de mogelijkheid dat erfgoedcellen een verantwoordelijkheid of dienstverlening opnemen voor een bredere regio die het eigen grondgebied overstijgt. Ik weet dat dat niet evident is, maar het kan.
Ten slotte zijn er in de sector naast de erfgoedcellen, die bovenlokaal of regionaal werken, nog heel wat andere actoren actief die ondersteuning kunnen bieden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de erfgoedconsulenten – de ex-provinciale erfgoedconsulenten –, FARO zelf, en de landelijke dienstverlenende organisaties. Dat zal natuurlijk een zaak zijn die zich verder zal moeten concretiseren met nieuwe activiteiten, acties en afspraken, nu iedereen zijn bijkomende middelen ontvangen heeft.
Hoe zie ik de afstemming van andere Vlaamse erfgoedorganisaties in het genetwerkt model? Deze vraag sluit enigszins aan bij de vorige. Afstemming tussen de verschillende spelers is uiteraard belangrijk, zeker in de erfgoedsector, waar er banden zijn met andere beleidsdomeinen. Bij de opmaak van het nieuwe Cultureelerfgoeddecreet is daar ook de nodige aandacht aan gegeven. Het decreet stimuleert bijvoorbeeld samenwerking tussen erfgoedcellen en de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten (IOED’s). Als steunpunt speelt FARO ook een belangrijke rol in de afstemming tussen de verschillende spelers.
Hoe zal de monitoring dan verlopen? De monitoring van het bovenlokale en landelijke beleid is een verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid en ons departement zal die wel degelijk opnemen, in nauwe samenwerking met FARO. De aspecten van de lokale erfgoedwerking worden via de lokale vrijetijdsmonitor in kaart gebracht. Het gaat daarbij om de thema’s waarrond en de manier waarop de gemeentelijke erfgoedconsulenten samenwerken met andere gemeenten, het aantal erfgoedverenigingen per gemeente, en het aantal erfgoedgerelateerde activiteiten dat via de Uitdatabank bekendgemaakt worden. Met andere woorden, los van uw pertinente vragen: we staan toch aan de vooravond van een nieuwe dynamische evolutie van het samenspel tussen verschillende erfgoedspelers, naar aanleiding van de versterking voor de toekomstige ronde.
Uw vijfde vraag, om in samenspraak met de steden en gemeenten een vergelijkende studie en inventaris van de culturele en jeugdinfrastructuur op te stellen, duikt niet voor de eerste keer op. De enorm diverse en breed verspreide infrastructuur die voorhanden is, vormt een rijkdom voor het culturele landschap, maar op dit ogenblik ontbreekt het globale overzicht inderdaad.
Het inventariseren van het volledige landschap van culturele en jeugdinfrastructuur is natuurlijk een zeer arbeids- en tijdsintensieve taak, niet alleen wat de afbakening betreft, inhoudelijk, van de relevante parameters en de betrokken actoren, maar ook wat de ontsluiting betreft, en uiteraard ook vooral wat de informatieverzameling en informatie-integratie uit bestaande tools en meetinstrumenten betreft. Er moet dus worden bekeken in welke mate en op welke manier dat kan worden opgenomen, om de beschikbare middelen efficiënt in te zetten.
Ons departement werkt momenteel aan een plan van aanpak voor het inventariseren van de culturele en jeugdinfrastructuur en het formuleren van de langetermijnvisie die daarmee gepaard gaat. Het traject bevindt zich nog altijd in een beginfase. Omdat dit traject in hoofdzaak gericht is op het verbeteren van de eigen werking, wordt momenteel enkel bovenlokale culturele en jeugdinfrastructuur in kaart gebracht. Op dat niveau zitten we dus voorlopig.
De SARC vraagt in zijn advies in eerste instantie ook aan de Vlaamse Bouwmeester een actieplan op het vlak van lokale culturele infrastructuur, met inbegrip van een inventarisatie. U weet dat het Team Vlaams Bouwmeester onder de bevoegdheid valt van Kanselarij en Bestuur. Dat moeten we dan in samenspraak bekijken. Ik zal mijn administratie dus vragen met het Team Vlaams Bouwmeester te bekijken waar er synergieën mogelijk zijn binnen de beschikbare middelen.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Dank u wel voor het uitgebreide antwoord. Ik denk dat we hiermee nog eens hebben bewezen dat we die lokale besturen inderdaad ook niet loslaten. Als Vlaamse overheid willen we een coachende en regisserende rol op ons nemen, en ik denk dat we dat zeker in deze beleidsperiode hebben gedaan, dat de bakens daarvoor nu zijn verzet en dat we zeker in een volgende periode daar ook de vruchten van zullen plukken. Ik denk dan aan de oefening van de bovenbouw, waarbij we veel meer hebben bekeken wat die organisaties sectoraal, maar ook transversaal kunnen doen. Daar is toch een en ander afgestemd. We hebben ook in de nieuwe beheersovereenkomsten nieuwe opdrachten gegeven aan die diverse steunpunten. Een steunpunt bovenlokaal beleid staat in de startblokken, voor de bovenlokale werking en ook, ten dele, voor de ondersteuning van lokale besturen. Je hebt daar tegelijk de dynamiek dat lokale besturen veel meer gaan samenwerken met andere lokale besturen, dat er toch ook een traject is van een aantal fusies van gemeenten. Grotere gemeenten geven sowieso een grotere bestuurskracht. Die dynamiek is bezig. Die steunpunten zijn er niet voor niets. Ze krijgen, als je het geheel bekijkt, nog altijd steeds meer middelen. Ik hoop dat dat vruchten afwerpt op het terrein. We zullen dat in elk geval ook bewaken. Dat moet. Ik ga daar vandaag van uit.
Verder voeren we ook een stimulerend beleid, met de projectsubsidies en met een begeleiding, én we monitoren: we zijn van start gegaan met de lokale vrijetijdsmonitor. Vlaanderen neemt dus absoluut die regisseursrol op zich, ook wat de erfgoedwerkingen betreft, met de erfgoedcellen. Tegen 2020 zullen we ter zake inderdaad een momentum bereiken. We zullen dat moeten bekijken. Ik hoor dat er een aantal nieuwe aanvragen in voorbereiding zijn, dat er wellicht nieuwe erfgoedcellen een aanvraag zullen indienen. Als we met eenzelfde budget werken, zullen dezelfde middelen moeten worden verdeeld over meer spelers, dus voor elk wat minder. In hoeverre is het dan nog haalbaar om daadwerkelijk een goede en efficiënte werking te hebben? Als we meer aanvragen willen honoreren, zullen er budgettaire gevolgen zijn. Dat zullen we op het juiste moment ook bekijken. Het zal natuurlijk ook afhangen van de kwaliteit van de dossiers. Je voelt echter dat van onderuit die dynamiek ontstaat, en we zullen daar in de toekomst beslissingen over moeten nemen.
Wat die infrastructuur betreft, denk ik dat het een prioriteit zal worden om dat te bekijken in een volgende legislatuur. Dan gaat het niet alleen over de infrastructuur van onze Vlaamse instellingen, waar er wel wat renovaties of vernieuwingen op til zijn, maar ook over onze bovenlokale infrastructuur. Wat hebben we nu? We spreken ook altijd over multi-inzetbaarheid. We moeten misschien ook eens bekijken of we infrastructuur hebben die we nu ook nog voor andere zaken kunnen inzetten, die duurzaam is, waarmee we, zoals ik zonet zei, ook op lange termijn nieuwe dynamieken kunnen opvangen die er zouden zijn in het kunsten- en erfgoedveld. Het is inderdaad belangrijk dat we dat eens inventariseren. Tegelijkertijd moeten we analyseren hoe we dat duurzaam kunnen verankeren en hoe we de lokale besturen, maar ook de bovenlokale werkingen, de nodige ondersteuning kunnen geven om een renovatietraject op te zetten. Hoe moeten ze dat aanpakken? Een ‘best practice’ als katalysator, dat kan allemaal. Dat zal in de komende legislatuur inderdaad een van de uitdagingen zijn.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Misschien een kleine opmerking: dat advies staat nog altijd niet op de website van de SARC. Het was dus wat moeilijk, maar goed, het is nog niet beschikbaar. Het is ook een advies van de deelsectorraad Kunsten en Erfgoed. Onze bemerking was dat het misschien toch wel nuttig zou zijn – ik weet dan niet of we dat per se moeten vragen – dat er een breed, een globaal advies komt over dat lokale beleid, aangezien we in deze legislatuur toch al die decreten inzake jeugd, sport en cultuur hebben afgeschaft. Daar komt het toch op neer. Het zou dus goed zijn om een globaal advies te krijgen. Wij steunen ook wel de vraag naar dat Vlaamse actieplan of masterplan inzake culturele infrastructuur. Dat kan dan inderdaad ook wat breder worden bekeken. Ik zei het hier net: waarom ook niet een kleine tentoonstelling organiseren in de ingang van een sporthal? Tenzij het een zwembad betreft, misschien, want dan zit je met een vochtprobleem.
Mevrouw Coudyser heeft ook verwezen naar het co-gebruik. Het is nuttig om dergelijke dingen op hun geheel te bekijken. Het is zeker interessant om de Vlaamse Bouwmeester, die specialist ter zake is, daarbij te betrekken.
Minister, u hebt gezegd dat het allemaal nog lang zou kunnen duren en dat het een groot werk is. Ik weet dat niet. Alleszins hebben grote steden een zicht op al hun infrastructuur. Het is kwestie om al die gegevens te verzamelen en de Vlaamse eraan te koppelen. Ik weet niet hoe het met de kleine gemeenten is gesteld. Ik durf daar geen uitspraak over te doen.
Kunt u toch min of meer een timing geven over wanneer het masterplan er zou kunnen komen?
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik wil de mensen van de SARC, en met name van de deelsector Kunsten, bedanken voor het advies. Dat is zeer zinvol, ook naar aanleiding van de opmaak van onze respectieve programma's, want er staan een aantal pertinente zaken in.
Er is één ding dat noch mevrouw Coudyser noch de minister heeft aangehaald, namelijk het startpunt van dit advies. Ze zijn gestart vanuit de vaststelling dat sinds 2016 de middelen voor Cultuur niet meer worden geoormerkt en niet meer worden geïndexeerd. Ze hebben zich daar altijd tegen verzet. Ook zij hebben de vrees uitgedrukt dat door de schrapping van sectorale subsidies de hefbomen voor lokale cultuurwerkingen dreigen te verdwijnen. Om dat tegen te gaan, doen ze hier een aantal voorstellen die zeer zinvol zijn, zoals het masterplan voor culturele infrastructuur. Minister, daarover zei u in uw laatste zin: ‘en dit allemaal binnen het beschikbare budget’.
Mevrouw Coudyser zegt dat we de lokale besturen niet loslaten, maar het is hun de afgelopen jaren wel bijzonder moeilijk gemaakt om blijvend in te zetten op cultuur en erfgoed.
Minister, ik heb geen verdere vragen voor u, maar ik wil toch opmerken dat wij ervoor gaan om in een volgende legislatuur te ijveren voor bijkomende zuurstof en ademruimte voor de lokale besturen, zodat zij hun culturele opdracht kunnen waarmaken.
De heer Meremans heeft het woord.
Een kwade geest zou kunnen denken dat er een een-tweetje is tussen de schrijver van dit advies en mevrouw Segers, maar dat moet dan natuurlijk een kwade geest zijn.
We hebben het hier maandag over gehad en er moet mij iets van het hart. Eerst en vooral vind ik dat de schrijver van dit advies een pen heeft met een zekere frustratie. Hij valt immers meteen een beslissing aan die is genomen door het parlement, door de meerderheid in het Vlaams Parlement, om cultuurmiddelen niet meer te oormerken. Dat is het eerste dat hij schrijft. ‘We hebben het u gezegd en we zeggen het nog eens’, dat is eigenlijk het advies dat ik hier krijg. Op een gegeven moment moet je erkennen dat het gaat om een beslissing die is genomen door een democratische meerderheid, waarmee je aan de slag moet.
Op pagina vier wordt geschreven: “Beide evoluties” – dus zowel het niet meer oormerken als de verschuiving van de provinciale middelen – “hebben een grote impact op het gehele ecosysteem van de cultuursector en dit op korte én op langere termijn. Zo bijvoorbeeld voor wat betreft de spreiding van en participatie aan het professionele landelijke aanbod, de ondersteuning van (boven)lokale kunst- en erfgoedwerkingen en de doorstroming van talent en nieuwe initiatieven.” Dan vraag ik waar die studie is en waar die cijfers zijn. Heb ik iets gemist? Zijn er cijfers die ik niet heb? Is er een monitoring gebeurd? Als de adviesraad tegen mij zegt dat dit gebeurt, toon het mij dan. Ik zie het niet.
Het is ook raar dat op pagina vier staat: “De Vlaamse overheid heeft als taak om het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing, zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, te waarborgen. In het kader van het wegvallen van het lokaal cultuurbeleid moeten lokale culturele basisrechten worden vastgelegd.” Ik heb ook hier iets gemist. Waar is het lokaal cultuurbeleid verdwenen? Betekent dit dan dat al die schepenen van Cultuur die in januari de eed zullen afleggen, geen beleid gaan voeren? En dan: “het wegvallen van het lokaal cultuurbeleid”: dat klopt gewoon niet. Alsof steden en gemeenten morgen geen lokaal cultuurbeleid meer zullen voeren! Dat staat hier duidelijk in de tekst.
Op pagina vijf lees ik: “De verantwoordelijkheid over jonge ambitieuze kunstenaars komt door het niet oormerken van de middelen volledig op de schouders van het lokale niveau en lokale beleidskeuzes te liggen.” Dat was voor een stuk vroeger ook al zo. Nu is er natuurlijk het Kunstendecreet. Er zijn de projectsubsidies. Er zijn ook projectsubsidies in het Bovenlokaal Cultuurdecreet. En we hebben de steun aan de intergemeentelijke samenwerking, waarvan ik verwacht dat die deels de regie zal opnemen en zal bekijken wat er leeft. Dat is mijn aanvoelen.
Ik ben het ermee eens dat de Vlaamse overheid niet mag terugtreden, maar ik wil nog eens zeggen dat de vraag vanuit alle partijen kwam, van burgemeesters en schepenen. Men vond Vlaanderen te zeer een keizer-koster en de gemeenten wilden meer vrijheid en minder planlast. Dat was de vraag en ik heb nooit iets anders gehoord. We hebben de lokale overheden die ruimte gegeven. Natuurlijk moeten we dat monitoren. Daarmee ben ik het eens. Natuurlijk moeten we de infrastructuur bekijken. Ook daarmee ben ik het eens. Maar dat moet deels gebeuren door de gemeenten zelf, op regionale basis. Ik geloof wel in regionale samenwerking met betrekking tot cultuur. Ik ben het ermee eens dat er allianties aangegaan moeten worden, maar laat ons de zaken eerst monitoren en bekijken wat er verschuift, alvorens er conclusies uit te trekken. Dat mis ik in het advies van de SARC.
We kunnen de SARC ook uitnodigen als u dat debat wilt voeren.
Zij hebben cijfers die wij niet hebben. Als zij studies hebben die wij niet hebben, dan zou ik die graag hebben. Als je conclusies trekt, dan moet dat op basis van iets gebeuren, dan moet je toch iets kunnen aantonen.
Wat dat laatste punt betreft, wil ik wijzen op een inconsequentie van het beleid.
De vraag van mevrouw Coudyser is een zeer terechte vraag, dit thema moet echt aangesneden worden. Terecht indexeren wij de subsidies aan culturele erfgoedorganisaties in Vlaanderen. Dat zijn hoofdzakelijk openbare, gemeentelijke instellingen. Zij krijgen niet alleen een subsidieverhoging maar hebben zelfs altijd een indexering van de subsidiëring gekregen, en terecht.
Maar, mijnheer Meremans, dat doen we niet met de overgedragen middelen naar het Gemeentefonds uit het lokale cultuurbeleid. Die indexeren we niet. En als de index aan 2,5 procent doorgaat, is men in vijf jaar tijd 15 procent van de reële waarde van de middelen die zijn overgedragen naar lokale besturen kwijt. Dat staat buiten de oormerking: of men die oormerkt of niet, het budget dat bij het Gemeentefonds is gereserveerd voor die culturele instellingen, zal in reële waarde verminderen.
Ik nodig u dan ook allemaal uit om er in de toekomst mee voor te vechten dat die middelen wel degelijk worden geïndexeerd. We doen het voor de musea, en geheel terecht, laat ons dat dan ook doen voor de cultuurcentra, de openbare bibliotheken en gemeentelijke initiatieven, in alle autonomie voor die lokale besturen trouwens, maar wij moeten ook onze verantwoordelijkheid opnemen: dat is Vlaams beleid.
Minister, wat de erfgoedcellen betreft, hebt u gezegd dat er een zekere grens is bereikt. Ik heb die zin niet goed begrepen. Mijn bezorgdheid is dat dit beleid niet wordt stilgezet en dat er toch een zekere groei kan zijn de volgende jaren. Ik hoop dat iedereen het ermee eens is dat het belang van die erfgoedcellen op termijn kan doorgroeien en dat er eventueel zelfs integratie en samenwerking mogelijk is met die andere vormen van intergemeentelijke culturele samenwerking, liefst in één structuur. Daar mag geen stop op gezet worden want dan krijgen we een tweesporenbeleid dat elkaar niet versterkt maar afremt.
Minister Gatz heeft het woord.
Als ik zei dat er een grens is bereikt, dan bedoel ik gewoon dat men het beschikbaar budget niet eindeloos kan laten verwateren. Ik heb dat ook al gezegd bij de vorige verdeling van het beschikbaar budget over de nieuwe erfgoedcellen. Ik denk dat we elkaar daarin wel verstaan.
Verder zal ik contact opnemen met de SARC in verband met de beschikbaarheid van dit advies op zijn website en met de suggestie om een advies in bredere zin te bekijken.
Wat de timing betreft, wil ik vragen om mijn departement de mogelijkheid te geven om samen met het team van de Vlaamse bouwmeester te bekijken wat haalbaar is. Met alle respect, vanuit een parlementaire stoel is het allemaal gemakkelijk gezegd en gedaan maar wanneer we engagementen inzake timing aangaan, moeten we er ook voor zorgen dat we die kunnen halen. Zodra dat overleg heeft plaatsgevonden, zal ik dat meedelen aan het parlement, maar dat kan ik nu nog niet zonder meer zeggen. Ik engageer me wel om daar inzicht en perspectief in te geven.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Minister, ik apprecieer uw engagement om daarover te overleggen.
Wat die regisseursrol betreft, die wel degelijk wordt opgenomen om te monitoren en te stimuleren, zou het goed zijn om alle financiële inspanningen op te lijsten die we doen om rechtstreeks of onrechtstreeks de lokale besturen te ondersteunen. Ik denk aan de uitrol van het eengemaakt bibliotheeksysteem. We doen daar financiële inspanningen voor. Het is goed om op te lijsten welke bijkomende inspanningen we de afgelopen jaren, sinds het niet meer oormerken, hebben gedaan om financiële ondersteuning te geven aan de lokale besturen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.