Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Om de opmerkzaamheid te verhogen van professionele hulpverleners voor het welzijn van kinderen van volwassenen in de hulpverlening en voor eventuele verontrustende opvoedingssituaties bij die kinderen, werd vanuit de conferentie ‘De toekomst is jong’ van 2016 de kind-check of de Kindreflex naar voren geschoven. Dat stappenplan adviseert hulpverleners hoe ze ouders in de geestelijke gezondheidszorg op een open en niet- stigmatiserende manier moeten aanspreken over het welzijn van hun kinderen. De concrete start van de uitrol was vooropgesteld in de zomer van 2018, maar uiteindelijk werd de Kindreflex recent voorgesteld, op 16 november. Dit waakzaamheidsinstrument moet mee het risico op onveiligheid van kinderen aangeven. Vroeger hadden hulpverleners vaak enkel oog voor de persoon in de hulpverleningssituatie. Met de Kindreflex moeten ze zich ook de vraag stellen of er ook kinderen bij betrokken zijn en hoe het met hun welzijn is gesteld.
Minister, in uw antwoord op mijn vraag om uitleg van 12 december 2017 deelde u het hele proces mee van hoe de Kindreflex tot stand kwam. Minister, u had het toen onder meer over de aansluiting met goede Vlaamse praktijken zoals de werking van kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van ouders met een afhankelijkheidsprobleem (KOAP).
Het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling zal de komende maanden de verdere uitrol van de Kindreflex in goede banen leiden, in eerste instantie in de zorgsector, voor mensen die kampen met psychische of verslavingsproblemen. Er komt een infocampagne voor de geestelijke gezondheidszorg en voor partners via de website kindreflex.be, alsook vormingsmomenten en een Vlaams infomoment voor de hele sector. Het implementatietraject moet afgerond worden tegen augustus 2019.
In antwoord op mijn vraag om uitleg van december vorig jaar zei u onder meer ook: “In de ontwikkeling en de implementatie van de kind-check is het maken van de link met de evoluties rond de ketenaanpak intrafamiliaal geweld en kindermisbruik een belangrijk onderdeel. Zowel het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG) als het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling (VECK) moet dit verder uitwerken in hun activiteit en zo de afspraken met politie en justitie concretiseren.”
Zal de Kindreflex op termijn ook worden uitgerold in andere sectoren van de hulpverlening aan volwassenen? Op welke manier zal het gebruik van de Kindreflex geëvalueerd worden?
Hoe gebeurt de afstemming met het jeugdhulpverleningsaanbod? Hoe worden de jeugdhulpverleners geïnformeerd over de Kindreflex?
Welke afspraken werden gemaakt met politie en justitie?
Welke rol spelen het Familieplatform, KOPP en KOAP hierin?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We hebben de Kindreflex in de eerste fase ontwikkeld om die in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor volwassenen toe te passen. In deze sector is een sterke basis aanwezig, onder andere via de KOPP-werking (kinderen van ouders met psychische problemen). Het is belangrijk dat we nu eerst bekijken hoe de implementatie binnen de ggz verloopt, voor we de Kindreflex naar andere sectoren overhevelen. Het materiaal dat nu beschikbaar is gesteld door het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) en het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling (VECK) vertoont reeds een grote bruikbaarheid voor implementatie in andere sectoren. Dit zal de uitrol in andere sectoren faciliteren, maar zal natuurlijk steeds gepaard moeten gaan met het nodige overleg en afstemming.
Momenteel verkennen we de mogelijkheden voor de implementatie in andere sectoren. We kijken hierbij zowel naar het Vlaamse als het federale niveau. Er zijn nog vele mogelijkheden binnen de gezondheidszorg en welzijnssectoren, waaronder het geïntegreerd breed onthaal (GBO), het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en justitie, maar we kunnen en willen in deze keuzebepaling niet overhaast te werk gaan, ook al zijn de ambities om te verbreden groot.
De lopende opdracht van het VECK omvat een evaluatieluik. Het VECK bepaalt in samenspraak met verschillende experten welke kwalitatieve en kwantitatieve gegevens worden verzameld.
Hierbij wordt ten eerste concreet gedacht aan focusgroepen met hulpverleners, leidinggevenden, aandachtsfunctionarissen en leden van de praktijkreferentiegroepen en -cliënten, waarbij wordt ingezoomd op de ervaren succesfactoren en knelpunten. Ten tweede zullen de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s) en de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ’s) hun registratie verfijnen zodat de aanmeldingen vanuit de ggz vanaf 2019 nauwkeuriger in beeld kunnen komen en we eveneens de impact op de gemandateerde voorzieningen kunnen monitoren. Deze cijfers kunnen gerapporteerd worden vanaf 2020. Ten derde worden de mogelijkheden van een online enquête binnen de ggz geëxploreerd.
Het VECK zal na het afronden van zijn opdracht in het najaar van 2019 een eindrapport opleveren waarin de evaluatiebevindingen worden gebundeld.
Momenteel zijn vooral de ggz-actoren gebaat bij een beter inzicht in de werking en de mogelijkheden van de jeugdhulp. Via de tools van de Kindreflex en vormingsmomenten zal hier uitgebreid aandacht aan worden besteed.
Door de directe betrokkenheid van de vertrouwenscentra kindermishandeling en de ondersteuningscentra jeugdzorg, die onderling nauw afstemmen, zijn twee cruciale jeugdhulppartners nu al mee betrokken in het verhaal. Om het implementatietraject af te stemmen met lokale partners in en voor de ggz-netwerken, zal het VECK regionale en provinciale praktijkreferentiegroepen samenstellen. Qua samenstelling streven ze naar vertegenwoordigers van gebruikers, de netwerken ggz volwassenen en kinderen & jongeren, de ondersteuningscentra jeugdzorg, de vertrouwenscentra kindermishandeling, het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) en 1Gezin1Plan-initiatieven. De betrokkenheid van de jeugdhulp in die praktijkreferentiegroepen gebeurt dus concreet via de gemandateerde voorzieningen, IROJ en de 1Gezin1Plan-initiatieven.
Het Steunpunt WVG heeft zich vooral gericht op het helder maken van de bestaande kaders en de afspraken tussen hulpverleners onderling en tussen de hulpverleners en justitie. In hoofdstuk 6 van hun rapport, ‘Het Vlaamse beleid voor hulpverleners inzake verontrusting en kindermishandeling’, gaan ze met name dieper in op de artikelen 458, 458bis en 458ter van het Strafwetboek en de gerelateerde thema’s beroepsgeheim, informatiedeling, casusoverleg en ketenaanpak, uitwisseling van persoonsgegevens en dergelijke. De onderzoekers verduidelijken zo de mogelijkheden voor de hulpverleners en de geldende afspraken.
Dit is belangrijk voor de ggz. Drempels om te handelen situeren zich immers nog vaak op dit niveau, waarbij ggz-medewerkers twijfelen of en hoe ze informatie kunnen delen. De vanuit het Steunpunt WVG door Anne-Sophie Versweyvelt en Johan Put recent ontwikkelde wegwijzers beroepsgeheim met betrekking tot het beroepsgeheim zijn hierbij ook erg waardevolle instrumenten.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat als gevolg van de stuurgroepen die zijn georganiseerd door het Steunpunt WVG, er door de onderzoekers ook bewust voor is gekozen om in het generieke stappenplan geen expliciete melding te maken van politie en justitie. Het is namelijk geen algemene richtlijn of praktijk dat hulpverleners contact opnemen met een van hen, maar in het rapport staan zoals gezegd wel de uitzonderingsmogelijkheden. We verwachten dat ggz-hulpverleners hierover ook zo veel mogelijk advies inwinnen bij het VK of OCJ.
Het Familieplatform Geestelijke Gezondheid is betrokken in de stuurgroep, het nam deel aan de focusgroepen en expertpanels, en bleek over de hele lijn een erg actieve, constructieve en waardevolle partner in de ontwikkeling van de Kindreflex. Hun inbreng vanuit hun ervaringen en achterban van ervaringsdeskundigen benadrukt de reële aandachtspunten en meerwaarde voor de kinderen én de ouders. Ze geven aan dat we met de Kindreflex echt op het goede spoor zitten om een wezenlijk verschil te maken.
Het Familieplatform Geestelijke Gezondheid zal ook tijdens de komende uitrol in de ggz een concrete bijdrage leveren. Zij zorgen voor een inbreng op de twee infomomenten die het VECK in februari 2019 in Leuven en Gent organiseert. Deze infomomenten richten zich tot psychiaters, psychologen, ggz-directieleden en dergelijke. De bedoeling is het ‘brandend platform’ voor de Kindreflex bij de leidinggevenden van de ggz-sector vanuit wetenschappelijke hoek aan te scherpen, maar in het bijzonder ook vanuit de positie van kinderen en ouders. Daarnaast zullen het VECK en het Familieplatform Geestelijke Gezondheid in de volgende maanden op regelmatige basis bilateraal overleg plegen in functie van de uitrol van de Kindreflex.
We hebben er van bij de start uitdrukkelijk voor gekozen om vanuit de Vlaamse realiteit en goede bestaande praktijken te werken. Het Steunpunt WVG had namelijk als opdracht om de Nederlandse Kindcheck te vertalen naar en te onderbouwen voor de Vlaamse ggz. Het engagement van onder andere het Familieplatform Geestelijke Gezondheid dat al sinds vele jaren heeft geleid tot KOPP- en KOAP-preventiemogelijkheiden (kinderen van ouders met een afhankelijkheidsprobleem), rendeert hierdoor nu ook ten volle in de Kindreflex. In de derde stap van de Kindreflex – ‘Ondersteun de cliënt in zijn rol als ouder’ – wordt dit ook expliciet benoemd onder de actiemogelijkheden. Die stap bestaat uit het volgende: voer een KOPP-preventiegesprek met de cliënt en eventueel met de partner. Vraag hiervoor eerst toestemming aan de cliënt. Wanneer de cliënt een gesprek weigert, breng dan het preventiegesprek later opnieuw ter sprake. Betrek daarnaast de kinderen en ondersteun hen waar nodig door bijvoorbeeld boekjes en beeldmateriaal rond KOPP en KOAP aan te reiken en door de formele of informele context van de kinderen te activeren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord. Ik hoor dat u zegt dat het Familieplatform Geestelijke Gezondheid ook stelt dat de Kindreflex een wezenlijk verschil maakt voor kinderen. Dat is iets wat ik heel erg geloof.
Als iemand hulp nodig heeft, in casu binnen de geestelijke gezondheidszorg, dan zijn er altijd familieleden of andere mensen in de omgeving die daar toch op een of andere manier bij betrokken zijn. Maar als het gaat over kinderen, die sowieso kwetsbaar zijn – en we kennen allemaal de cijfers met betrekking tot de kwetsbaarheid van kinderen van mensen met een geestelijkegezondheidsproblematiek – dan vraagt dat natuurlijk heel bijzondere aandacht. Ik geloof zelf ook heel erg in de Kindreflex. Het is goed dat die eerst in één sector wordt uitgerold, en dat daaruit wordt geleerd en ervaring opgedaan om het nadien eventueel ook uit te rollen in andere sectoren. Ook in die andere sectoren is er volgens mij echt wel nood aan. Bij alle hulpverleners is het nodig dat ze zich telkens de vraag stellen of er kinderen bij betrokken zijn. Er zijn al zoveel dossiers geweest waarvan men nadien zegt dat niemand heeft opgemerkt dat een kind echt in de problemen is gekomen omdat de focus vooral ligt op de persoon die de zorgnood heeft.
U hebt verwezen naar het Geïntegreerd Breed Onthaal. Dat kan daar zeker ook een partner in zijn op termijn. Mijn oproep is dat dit nu verder kan worden uitgerold, dat er kan worden geëvalueerd, dat eruit kan worden geleerd en dat dat nadien in de andere sectoren verder kan worden geïmplementeerd.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is essentieel dat er een verdere uitrol komt. Als we bijvoorbeeld kijken naar verpleegkundigen van consultatiebureaus die huisbezoeken afleggen, dan zien we dat zij in een vroeg stadium ook bij ouders thuis zijn. Huisartsen volgen vaak mensen met een chronische psychische problematiek verder op. Het is sowieso wenselijk om het verder uit te rollen. Als men mensen informeert over die Kindreflex, is het misschien zinvol om ze te informeren over het beroepsgeheim en in welke situaties ze het beroepsgeheim kunnen doorbreken.
De heer Parys heeft het woord.
Ook mijn fractie staat heel positief ten opzichte van het initiatief van de Kindreflex. Enkele jaren geleden hebben we een brochure uitgegeven over drugs, waarin we onder andere de ondersteuning van kinderen van ouders met een verslavingsproblematiek centraal hebben gesteld. Een op de drie drugsgebruikers die in behandeling is, heeft een kind. Het is dus ontzettend belangrijk dat we absoluut iets proberen te doen aan de Kindreflex bij hulpverleners die met volwassenen met een dergelijke problematiek aan de slag zijn. Die kinderen hebben overigens een hoger risico om later zelf ook verslaafd te worden. Het is dus ook vanuit die optiek belangrijk dat we snel en accuraat optreden.
Mijn vraag is misschien wel een moeilijke. Collega’s hebben al gesproken over informatiedoorstroming, over de vertrouwelijkheid van de gegevens, maar hulpverleners krijgen met de Kindreflex een aantal handvatten. Wat als iemand weigert mee te werken of weigert in te zien, als het over verslavingsproblemen gaat, dat bijvoorbeeld iemand die zwanger is hulp nodig heeft om het ongeboren leven dat zij draagt goed ter wereld te kunnen brengen? Welke hulpmiddelen hebben hulpverleners dan, wanneer een zwangere vrouw die in het zicht is van hulpverleners niet wil meewerken aan een behandeling die ervoor zorgt dat haar kind gezond ter wereld kan komen? Wat doen we dan met de Kindreflex? Welke handvatten kunt u die hulpverleners dan aanreiken?
De heer Van Malderen heeft het woord.
De kind-check bestaat vandaag al in Nederland. Minister, u verwees er al naar. Het zou wel nuttig zijn om de ervaringen van Nederland er van bij het begin bij te nemen, om te zien wat daar nu eigenlijk de belemmeringen zijn die men alsnog ervaart na de invoering, en om er zo voor te zorgen dat wat wij op tafel leggen al van bij het begin liefst beter is. Zo vertrekt in Nederland 24 procent van de belemmeringen vanuit de vertrouwensrelatie. Anderen hebben er daarnet ook over gesproken. Daarnaast betreft 24 procent van de belemmeringen het feit dat een hulpverlener zichzelf in vraag stelt; de hulpverleners vragen zich af of ze over voldoende deskundigheid beschikken om op dat vlak op te treden. Het lijstje gaat verder. Een feit is dat men in Nederland vandaag zicht heeft op die belemmeringen. Het zou dus goed zijn daar rekening mee te houden.
Daarnaast draait men in Nederland niet de medaille om, maar voorziet men ook in een parallelle check-up. Op het moment dat men kinderen in de hulpverlening krijgt, wordt automatisch de vraag gesteld of er ouders bij het proces moeten worden betrokken. De check kan dus in twee richtingen gebeuren, naargelang van wie hulpbehoevend is. Men bekijkt de hele context waarin een hulpvraag gesteld wordt. Mijn vraag is dus vooral een oproep om proactief te leren.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat we in Vlaanderen spreken van een Kindreflex en niet van een kind-check, is natuurlijk omdat men het Nederlandse model heeft bekeken: men heeft dat niet zonder meer willen overnemen.
Als je vanuit de situatie van de kinderen wilt kijken naar de draagkracht en de mogelijkheden van de context, dan hebben we daar in de integrale jeugdhulp zeker al een aantal methoden voor, zoals ‘Signs of Safety’. Ik kan een heleboel zaken opnoemen waarbij we vanuit de jeugdhulp meer kijken naar de eigen kracht en naar de context van de kinderen en jongeren die de zorgvraag stellen. De studie die voorafging aan de formulering van de Kindreflex heeft aangetoond dat Nederland een veeleer mechanisch model heeft, terwijl wij veel meer een getrapte redenering zouden willen volgen, zoals: wat doe je als iets wordt vastgesteld en wat zijn de volgende stappen? Bij ons is daar een meer dynamisch concept van gemaakt.
Voor het beroepsgeheim zijn de regels van toepassing die daarover in het strafwetboek staan beschreven. We kunnen niet zomaar zeggen dat we die regels niet toepassen. Artikel 458 ter voorziet in een casusoverleg. Je kunt dus een situatie hebben waarin je het beroepsgeheim mag verlaten. Als er een casusoverleg is in de jeugdhulp om die casus concreet te maken en te definiëren zodat hij duidelijker is voor iedereen, proberen we dat vooral in het kader van Family Justice Centers en ketenaanpak meer te operationaliseren.
Artikel 458 bis formuleert uitdrukkelijk de mogelijkheid dat iemand zijn beroepsgeheim ook kan overrulen wanneer hij van oordeel is dat de integriteit van het kind in gevaar is. Er zijn een aantal specifieke voorwaarden ingevoerd, waardoor spreekrecht mogelijk wordt.
Mijnheer Parys, uw vraag is natuurlijk heel principieel: in welke mate kun je voor het ongeboren kind een aantal dingen inroepen? Zonder dat ik dit ten gronde heb kunnen bekijken, zeg ik op dit moment dat een hulpverlener die van oordeel is dat een maatregel moet worden genomen, op dit moment beschikt over het arsenaal dat daarvoor in onze regelgeving beschikbaar is. Uiteraard is het dan de bedoeling je af te vragen of je dat bijvoorbeeld ten opzichte van ongeboren leven kunt inroepen. Het lijkt me niet zo evident om dat op basis van de huidige regelgeving allemaal te kunnen. Dat zijn zaken die je in concreto zult moeten overwegen. Als je het aanklampende moet verlaten, moet je naar gerechtelijke maatregelen gaan. Ik ga ervan uit dat men in die situaties vaak heel aanklampend probeert te zijn en dat men probeert de bestaande mogelijkheden te gebruiken. Als een drugsverslaafde voor de rechtbank moet verschijnen voor zijn verslavingsproblematiek, is dat een moment dat je kunt gebruiken om de stap naar de hulpverlening te faciliteren, zij het met de stok van justitie achter de hand.
De waarheid gebiedt te zeggen dat ik hier niet zomaar pasklaar kan overschouwen wat hierover allemaal beschikbaar is in het juridische arsenaal.
Het kader wordt nu gecreëerd. Zorgverstrekkers of hulpverleners moeten los daarvan altijd de reflex maken: zijn er kinderen betrokken? Ik ben nog even OCMW-voorzitter. Ook daar zie je dat hulpverleners in heel specifieke zorgsituaties zoals intrafamiliaal geweld, maar ook in gezinnen die in armoede leven, telkens de reflex hebben: zijn er kinderen betrokken en wat kunnen we voor hen doen? Voor die kinderen is het ontzettend belangrijk dat het nu binnen het specifieke kader van de geestelijke gezondheidszorg verder wordt uitgewerkt en dat iedereen daaruit leert. Dat is een heel goede stap. Ik kan alleen maar hopen dat het op termijn, en liefst zo snel mogelijk na de evaluatie in het najaar 2019, ook in de andere sectoren wordt uitgerold.
De vraag om uitleg is afgehandeld.