Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over de kansen van combimobiliteit
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, begin februari maakten negen gemeentebesturen uit de regio Middenkempen – een gebied tussen de E34, de E313 en de N19, gewestweg tussen Turnhout en Geel – samen met de provincie Antwerpen, die mee de lead heeft genomen voor die studie, hun vraag voor bushaltes langs de snelwegen bekend. Het is een vraag die past in een zoektocht naar nieuwe en creatieve oplossingen voor de mobiliteitsproblemen in onze regio. U weet ongetwijfeld dat de E313 een van de hardnekkigste files kent in Vlaanderen, en dat elke werkdag opnieuw. Dat leidt natuurlijk ook tot sluipverkeer in de dorpskernen rond de E313.
De voorstellen voor oplossingen zijn gebundeld in een mobiliteitsstudie Middenkempen, en die bevat verschillende aspecten, maar ik beperk me, gelet op uw bevoegdheden, tot de snelbussen. Door toenemend vrachtverkeer en toenemend personenverkeer zien deze gemeenten de files langer worden, terwijl men ook daar vaststelt dat het bestaande aanbod inzake openbaar vervoer onvoldoende is om pendelaars te verleiden de auto te laten staan.
Een belangrijk element hierin is de reistijd en de frequentie. Specifiek wat deze reistijd betreft stelt men vast dat een buslijn voor iets langere afstanden moeilijk kan concurreren met de auto als de bussen snelwegen vaak moeten verlaten om reizigers tot de dichtstbijzijnde hoofdhalte van de gemeente in kwestie te brengen. Dat probleem kennen we nu met de snelbussen op de snelwegen, die toch van de snelweg af moeten geraken. Vandaar het pleidooi, mede op voordracht van de provincie, om haltes naast de pechstrook te organiseren op de autosnelweg, die dan vervolgens aansluiten op park-and-rides of carpoolparkings, fietsostrades of op haltes van regionale buslijnen. Dat bestaat al in Frankrijk. De vandaag bestaande snellijnen, zoals die tussen Antwerpen en Turnhout, mogen nu al deels gebruik maken van de pechstrook.
In een eerste reactie reageerde De Lijn, die aanwezig was in de stuurgroep voor die studie, echter afwijzend omdat de veiligheid van de pechstrook voor busreizigers op dit moment onvoldoende kan worden gegarandeerd, niettegenstaande het voorbeeld uit Frankrijk. Het Agentschap Wegen en Verkeer maakte principieel geen bezwaren, maar het moest praktisch uitvoerbaar zijn en budgettair beheersbaar blijven, wat natuurlijk vanzelfsprekend is. Het idee is toch opgenomen in de studie.
Minister, wat is uw reactie op het voorstel van de negen gemeentebesturen en de provincie Antwerpen inzake snelweghaltes? Ziet u hierin een oplossing of een nader te onderzoeken piste om busvervoer in onze regio aantrekkelijker te maken voor wie vandaag met de auto langere afstanden aflegt? Aangaande de praktische elementen, acht u het mogelijk om zulke beveiligde snelweghaltes in Vlaanderen in te plannen, en zo ja, tegen welke meerkost en op welke termijn zou dit op een veilige manier kunnen worden gerealiseerd?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Minister, toen ik het voorstel uit de regio zag, heb ik geïnteresseerd opgekeken. Collega Bertels heeft het project al tamelijk goed beschreven en het behoeft dus verder geen uitleg. Ikzelf vraag me wel af of dat in veilige en optimale omstandigheden kan gebeuren. Teruggrijpend naar onze eerste vraag om uitleg van vandaag is dat een conditio sine qua non. Als het kan, moet dat zeker grondig worden onderzocht. Als we een modal shift willen bewerkstelligen, moeten we het de reizigers zo comfortabel mogelijk maken, zodat ze vanzelf de auto niet meer als primair vervoermiddel gaan bekijken.
Het idee van combimobiliteit, waarbij pendelaars fiets of wagen parkeren aan een bus- of treinhalte om door te reizen naar hun bestemming, moeten we meer in de kijker zetten om de modal shift te doen slagen. Ik wil even terugkomen op een voorstel dat ik hier al eerder hebt gelanceerd inzake combimobiliteit. Dat was het idee van een station of stopplaats in Halen. Zonder specifiek op dat dossier te focussen, wil ik daar nog eens de aandacht voor vragen, want ik denk dat er in Vlaanderen zeker en vast kansen liggen om waar verkeersaders kruisen dergelijke systemen toe te passen. Ik wil verwijzen naar de opstapplaats in Brecht langs de E19, waar inmiddels al parkeerplaatsen bij zijn gekomen en die gigantisch veel succes kent. Mensen rijden eerst met de wagen en stappen dan vlot over op de trein.
Ik heb u al meerdere keren gewezen op het Nederlandse voorbeeld langs de A2, waar perfect de modal shift kan worden gemaakt van de wagen naar de trein. Ten noorden van Maastricht, waar u deze legislatuur al een aantal keren bent geweest, werd eenzelfde systeem toegepast. Men heeft er onlangs beslist om de parkeercapaciteit van 350 wagens op te trekken naar 560. Ook dat is dus een zeer succesvol project. Ik vraag mij nog altijd af wat de echte reden is waarom u projecten als deze niet verder wilt onderzoeken. Volgens mij liggen die perfect in het verlengde van de combimobiliteit.
Minister, bent u gewonnen voor het idee om bushaltes langs snelwegen aan te leggen? Waarom wel of niet?
Indien u voor dit idee gewonnen bent, op welke plaatsen ziet u deze dan in de praktijk? Op welke termijn mogen wij dit verwachten?
Bent u van plan om alsnog te onderzoeken of er een opstapplaats kan komen voor de trein naast de snelweg in Halen en bij uitbreiding op andere plekken in Vlaanderen waar de spoorlijn en de snelweg elkaar kruisen?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is natuurlijk altijd goed als er in functie van het optimaliseren van het openbaar vervoer lokale voorstellen naar boven komen. Ik pleit er al langer voor om in het kader van de basisbereikbaarheid lokale besturen en hun specifieke mobiliteitsinzichten nauwer te betrekken bij de organisatie van het openbaar vervoer. We doen dat binnen het concept van de vervoersregio’s. We hebben er al vier opgestart. Er zijn er vijftien in totaal.
De Lijn was betrokken bij de studie ‘Bovengemeentelijke mobiliteitsvisie voor de Middenkempen’, die werd getrokken door de provincie Antwerpen. De Lijn was ook betrokken bij de conceptvorming rond ‘bushaltes langsheen snelwegen’. In de studie wordt het concept echter niet toegepast, zeker niet in termen van concrete locaties. Daarvoor – zo stelde De Lijn bij de opmaak van de studie – is bijkomend studiewerk vereist.
In de ontwerpen van het kern- en aanvullend net binnen elke regio zitten uiteraard nu al verschillende snelbuslijnen vervat, waarvan bovendien sommige deeltrajecten langs de snelweg rijden. Daarbij zitten ook snelbuslijnen vanuit de Kempen naar Antwerpen, die echter geen snelweghaltes hebben. Een deel van de verklaring is zeker dat de ophaalfunctie van die lijnen is gesitueerd op het trajectgedeelte vooraleer ze de snelweg opgaan. Dat heeft te maken met het feit dat men altijd tracht mensen zo dicht mogelijk bij hun woonst op te vangen. Vanuit de idee van combimobiliteit en van een verkeerswisselaar waar je van de ene vervoersmodus op de andere overstapt, moet je dat doen vóór de files. In veel gevallen is dat ook vóór de snelweg.
Daarnaast is er de discussie over de bereikbaarheid van die overstapplaats met de fiets en met andere vervoersmodi. Ook dat is belangrijk.
Binnen het opzet van de basisbereikbaarheid kiezen we ervoor om met een geïntegreerd hiërarchisch opgebouwd net te werken. Voor snelle verbindingen voor grote vervoersstromen kijken we in de eerste plaats naar het treinnet. Het is niet de bedoeling om voor de steden die al vlot worden ontsloten door het spoor ook een snelbus op hetzelfde traject aan te bieden. Dan ga je met de ene openbaarvervoersmodus de andere beconcurreren.
Gelet op die bedenkingen ben ik van mening dat we betreffende de combimobiliteit in de eerste plaats stappen vooruit kunnen zetten op de reeds bestaande knooppunten, zoals de treinstations. Daarom ook willen we met de NMBS de Vlaamse middelen die wij aanbieden, kunnen investeren in meer parkeerruimtes en overstapmogelijkheden van de ene vervoersmodus, openbaar vervoer en fiets, naar de andere, de trein. Wij willen in de eerste plaats daarop focussen. Gesprekken daarover zijn aan de gang.
Mijnheer Ceyssens, tot slot herhaal ik betreffende uw zeer specifieke lokale vraag over Halen nog eens mijn antwoord op uw schriftelijke vraag van enkele maanden geleden. Los van de gekende milieubezwaren – het gaat om een inplanting in de nabijheid van de Demervallei en in bosgebied en Natura 2000-gebied – geldt ook de vraag of het wenselijk is om in landelijke dorpskernen van Linkhout of Zelem, waar de stopplaats eventueel zou komen, een grote verstoring te realiseren.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik ben niet helemaal tevreden, en ik zal u zeggen waarom. Ik neem aan dat wij het er allemaal over eens zijn dat het openbaar vervoer een rol kan spelen bij het verwezenlijken van de doelstelling om opnieuw leefbare dorpskernen te creëren. Alle kansen daartoe moeten wij aangrijpen. Alle gemeentebesturen hebben onderschreven wat in de studie staat: de snelweg heeft een kans als openbaarvervoercorridor. We kunnen daar combimobiliteit organiseren. De Lijn was aanwezig bij de opmaak van die studie.
Wat betreft de modal shift is er op de E313 – ik beperk me even daartoe – een potentieel van 480 reizigers per spitsuur die kunnen worden weggenomen van de andere vervoersmodi. Zij kunnen naar die bussen getrieerd worden. 480 auto’s kunnen daar worden weggenomen, ook al weet ik dat een deel van die 480 autobestuurders misschien niet de trein zullen nemen. Volgens de studie zijn meer dan de helft zeker auto’s die kunnen worden weggenomen als er busrijwegen en veilige haltes zouden worden georganiseerd. Natuurlijk moeten die haltes veilig zijn.
Ik heb nog een bijkomende vraag, minister. U zegt dat er nog studiewerk moet komen. Dat klopt, maar voor de E34 bijvoorbeeld staat in het actieprogramma al heel duidelijk opgenomen dat het daar sneller kan gaan. De busrijweg naar Oelegem staat letterlijk beschreven in het rapport. Dus daar kunnen we veel sneller gaan. Voor de E313 staat erin dat er een haalbaarheidsstudie moet gebeuren. Dat klopt. Dat gaan we moeten doen. Er staat heel concreet in – u zegt dat er geen concrete voorstellen in de studie staan – dat we inzake de E313 – wij zijn daar ook vragende partij voor – vóór we de modal shift organiseren, een proefproject zouden kunnen starten op de afrit voor de snelbus 68, afrit Herentals/Oost-Olen. De bus verlaat daar de snelweg, en rijdt 2 kilometer weg van de snelweg. Men stelt voor – De Lijn was daarbij betrokken – om bij de nieuwe carpoolparking die er komt, een testproject te doen zodat de snelbus veel dichter bij de snelweg kan zijn.
Minister, kunt u dat idee volgen?
Minister, het doet me genoegen van u te vernemen dat we moeten inzetten op de combimobiliteit. U hebt dat meerdere malen gezegd. Alleen moeten we opletten dat we niet al bij het eerste praktische voorbeeld redenen beginnen op te sommen waarom het daar precies niet kan. Als we een overstapplaats van de ene vervoerswijze naar de andere gaan bekijken als een ruimtelijke ontwikkeling, dan hebt u een punt, dat is daar niet het gebied voor. Als het een sec overstappunt is van het ene vervoersmiddel naar het andere, moet dat daar volgens mij wel kunnen. U zegt dat het Natura 2000-gebied is, en dat wilt u niet opofferen voor de enorme winst die er kan zijn op het vlak van duurzaamheid inzake vervoer. Jammer genoeg verschillen we hier van mening.
De eerste vraag is dermate gedetailleerd dat ik wil voorstellen om deze schriftelijk in te dienen. Of De Lijn in een proefproject gaat stappen in Olen, aan een specifieke afrit op 2 kilometer van de snelweg, kan ik u niet voor de vuist weg antwoorden.
Ik zal dat doen, minister. Ik dien een schriftelijke vraag in.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.