Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister president, een speerpunt van het Vlaamse onroerenderfgoedbeleid is het duurzamer maken van ons erfgoed. U vindt terecht dat ook deze sector moet bijdragen aan de Europa 2020-ambities van de regering om de CO2-uitstoot te verminderen, de energievoorziening te vergroenen en het verbruik van energie efficiënter te maken.
Wat onroerend erfgoed betreft, is het duidelijk dat daarvoor grote inspanningen nodig zijn, én een aanpak op maat. De impact van de ingrepen moet immers mee in kaart gebracht worden om de erfgoedwaarden van het monument in kwestie te beschermen.
In het kader van Interreg, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, werken Vlaanderen en Nederland samen aan grensoverschrijdende projecten voor slimme, groene en inclusieve groei. Een daarvan is het DEMI MORE-project, wat staat voor Demonstration of Energy efficiency by Measurement and Innovation gives MORE.
Trekker van DEMI MORE in Vlaanderen is Kempens Landschap, een organisatie die hier in de commissie hoog aangeschreven staat. Aan de Nederlandse kant is het de provincie Noord-Brabant die coördineert. Samen kozen ze zeven proefprojecten: drie in Nederland en vier in Vlaanderen. In Vlaanderen zijn dat de Spoorweghal in Essen, het domein Roosendael in Sint-Katelijne-Waver, de Beddermolen in Westerlo en het kasteeldomein Hof ter Linden in Edegem.
De projectleiders staan voor de uitdaging de energiezuinigheid van deze monumenten op een objectieve en gestandaardiseerde manier op te trekken, maar tegelijk de erfgoedwaarden te bewaren.
Zoals gezegd, gaat het om proefprojecten. Bedoeling is op termijn te komen tot een toolkit waarmee alle erfgoedbeheerders aan de slag kunnen. Daarnaast is het ook de bedoeling een internationaal keurmerk, met andere woorden een internationale standaard voor de certificering van de duurzaamheid van monumenten, op te maken.
Het DEMI MORE-project loopt af op 31 november 2018. Hoe ziet u de verdere implementatie van de resultaten die de proefprojecten zullen opleveren? Op welke manier zal de toolkit voor de verduurzaming van ons erfgoed met de gehele sector gedeeld worden?
Bij onze noorderburen werd de afgelopen maanden een geschiktheidsanalyse uitgevoerd om te bepalen in welke mate BREEAM (Building Research Establishment Environmental Assessment Method), de meest gebruikte methode voor de beoordeling voor duurzaamheid van gebouwen, toepasbaar is op monumentale gebouwen in de Nederlandse bouwpraktijk. Dat onderzoek werd ondertussen afgerond. Voor Vlaanderen is het nog wachten op een dergelijke analyse. Wat is de reden van de vertraging? Wanneer verwacht u afronding van deze fase?
Hoe ziet u de verdere uitwerking en uiteindelijke implementatie van het keurmerk?
Zullen deze maatregelen volgens u volstaan om de Vlaamse monumentensector een duurzaamheidstest te doen doorstaan in het kader van de Europa 2020-ambities van deze regering?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
De resultaten die de proefprojecten zullen opleveren, zijn nog niet gekend. Afhankelijk van het belang en de relevantie van de resultaten kunnen deze meegenomen worden in het beleid. Hetzelfde geldt voor de toolkit.
Er wordt in Vlaanderen vanuit het Departement Kanselarij en Bestuur ook nog ander relevant onderzoek gevoerd over instrumenten voor verduurzaming. Het agentschap Onroerend Erfgoed volgt niet enkel het onderzoek van DEMI MORE, maar ook heel wat andere onderzoeken over duurzaamheid die relevant zijn voor de sector. Het agentschap laat ook zelf onderzoeken over dit thema uitvoeren, onder andere de in 2017 gepubliceerde studie ‘Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie’ en het onderzoek dat loopt over het ErfgoedEnergieLoket in het kader van het Vlaams Klimaatfonds.
Het agentschap helpt daarnaast actief mee om recente onderzoeksinzichten op dit gebied te verspreiden onder belanghebbenden.
Het organiseerde samen met het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium en de andere gewesten in 2016 de Second International Conference on Energy Efficiency and Comfort of Historic Buildings in Brussel. Het verslag is te vinden op de website van het agentschap.
Op 17 november 2017 was er een studiedag over het onderwerp ‘Energetische ingrepen in monumenten: een duurzaam verhaal’, georganiseerd door het agentschap in samenwerking met de Wetenschappelijk-Technische groep voor Aanbevelingen Nederland-Vlaanderen (WTA).
Tijdens deze studiedag werd het DEMI MORE-project en het Nederlandse geschiktheidsonderzoek over BREEAM aan een publiek van 170 erfgoedprofessionals uit Vlaanderen en Nederland toegelicht.
BREEAM is slechts een van de vele methoden om de duurzaamheid van gebouwen te bepalen. Het is momenteel inderdaad een vaak gebruikte methode, weliswaar voor niet-erfgoedgebouwen.
De toepasbaarheid van de recent ontwikkelde versie voor renovatie voor de Nederlandse en Belgische context, namelijk BREEAM, verloopt simultaan maar losstaand van een ander onderzoek dat door het Departement Kanselarij en Bestuur in mijn opdracht en op vraag van de bouwsector verloopt. Hierbinnen wordt onderzocht welke systematiek en keurmerk voor de beoordeling van de duurzaamheid van alle gebouwen het meest geschikt is voor Vlaanderen.
In de eerste helft van 2018 worden via een bevraging van verschillende bouwactoren – aannemers, architecten, ondernemers, lokale overheden enzovoort – de noden en verwachtingen vanuit de bouwsector met betrekking tot een duurzaamheidskeurmerk in kaart gebracht.
Een belangrijke randbemerking bij BREEAM is dat het een commerciële tool betreft die een hoge kostprijs en tijdsinvestering met zich meebrengt. Bovendien is het een tool die oorspronkelijk ontwikkeld is voor grotere kantoor-, industrie- of woningbouwprojecten, terwijl we in Vlaanderen de verduurzaming van woningen vooral als een grote uitdaging beschouwen. Daarenboven onderzoekt het DEMI MORE-project enkel het aspect ‘energie’ van de BREEAM tool, terwijl duurzaamheid van erfgoedgebouwen net bepaald wordt door een samenhang met andere aspecten zoals ‘water’, ‘materialen’ of ‘afval’.
Een laatste maar zeer belangrijk element is dat BREEAM werkt met een aantal nationale operatoren die de vrijheid krijgen om de BREEAM-tools aan te passen aan hun landelijke regelgeving en context.
In Nederland is de Dutch Green Building Council (DGBC) erkend als National Scheme Operator (NSO). BRE UK, die de BREEAM uitvaardigen, wil echter geen nieuwe landelijke operatoren en BREEAM's meer toelaten, waardoor er dus geen eigen Belgische of Vlaamse BREEAM kan komen. Wat eventueel wel kan, is een minimale eigen invulling geven aan de originele BREEAM UK, weliswaar mits goedkeuring van en in nauw overleg met BRE UK. Dit wordt dit jaar ook nog binnen het DEMI MORE-project uitgevoerd voor België.
Naast BREEAM zijn er ook nog andere specifiek voor erfgoed interessante methoden beschikbaar op de markt, zoals GBC Historic Buildings, gebaseerd op Leadership in Energy and Environmental Design (LEED®) of de GreenCalc+ met DuMo-methode (NL) of het Responsible Retrofit Guidance Wheel van The Sustainable Traditional Buildings Alliance (UK) enzovoort. Onderzoek naar al deze modellen is nog lopend, onder andere via masterthesissen en internationale onderzoeksprojecten.
Het agentschap Onroerend Erfgoed zal de resultaten van de verschillende lopende onderzoeken en projecten in het kader van een duurzaamheidskeurmerk verder opvolgen. Het is evident dat de twee onderzoeksgroepen met elkaar contact opnemen om zo elkaars resultaten te verrijken.
Zoals aangehaald, wordt de toepasbaarheid van BREEAM nog onderzocht en zal dit afgewogen worden ten opzichte van andere methodes. Het is, los hiervan, niet omdat een methode interessant en relevant is dat ze moet worden opgelegd door het beleid, zeker niet wanneer het een commerciële methode betreft. Ik wens daarom niet op te leggen dat BREEAM in Vlaanderen geïmplementeerd zou moeten worden.
Het agentschap ontwikkelde vorig jaar al een standpunt over duurzaamheid. Dit standpunt past binnen de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 van de Verenigde Naties en Strategie 21, de Europese erfgoedstrategie voor de 21ste eeuw, en het Vlaamse actieplan 2030 dat in voorbereiding is.
Met deze standpuntennota zal het agentschap de SDG’s integreren in de eigen werking en levert het de gewenste inspanningen om de Vlaamse erfgoedsector volop te laten bijdragen aan het behalen van de Europa 2020-strategie.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat er veel modellen en veel initiatieven zijn die op verschillende niveaus werken voor de verduurzaming van gebouwen. Ik vond het een interessant initiatief, vandaar mijn vraag. Ik denk dat ik uw antwoord nog eens moet nalezen om de verschillende modellen te begrijpen. Ik vind het zeker interessant om het te blijven opvolgen.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, ik wou even ten behoeve van de collega's vertellen dat ik met een ander petje op, dat van schepen van Bibliotheek en Erfgoed van Aalst, een nieuwe academie voor podiumkunsten/bibliotheek heb gebouwd met BREEAM. Ik moet zeggen dat het toch wel een heel bijzondere ervaring was en een bijzondere manier van werken. Het was interessant, maar het gebeurt ook wel op een manier die niet altijd aangepast is aan onze situatie. Je merkt dat het een Angelsaksisch systeem is. Als je het hier moet toepassen, dan botst het soms met onze manier van werken. Het is een detail, maar in de duurzaamheid zit dan ook het feit dat de aanduidingen op de werf in verschillende talen moeten, wat bijvoorbeeld haaks staat op onze eigen strikte taalwetgeving. Zo zijn er nog wel regels en aanbevelingen – het werkt met een puntensysteem – die haaks staan op hoe wij werken en hoe wij ook verder willen werken. Het zou misschien interessant zijn om al die ervaringen toch eens bij elkaar te leggen en na te gaan welke lessen we daaruit kunnen trekken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.