Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Een tijd geleden vond de eerstelijnsconferentie plaats omtrent de eerstelijnsgezondheidszones. Daar is het startschot gegeven. Daarna is er een oproep gedaan om die zones effectief van start te laten gaan. Dat kwam uiteraard niet uit de lucht vallen, er is al jaren een heel proces aan de gang. Sinds 2010 zijn er belangrijke stappen gezet, ik denk aan Vitalink of éénlijn.be. Het feit dat we echt van start gaan met de zones, is een belangrijke nieuwe stap.
Gezien het late uur ga ik niet herhalen wat eerstelijnszones zijn. Ik zal enkel nog beklemtonen dat de idee is dat de zorg voor mensen versterkt wordt, dat mensen de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben en dat ze er zelf een rol in kunnen spelen en zelf mee aan het stuur kunnen zitten.
Behalve de eerstelijnszones komen er op verschillende niveaus nog andere ondersteunende instanties: verschillende regionale zorgzones die een aantal lokale zorgzones combineren en een Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn. Elk krijgen zij hun eigen taken en verantwoordelijkheden toebedeeld.
Er zijn al twee eerstelijnsprojecten volop bezig in de Denderstreek en Zuid-Limburg. Zij experimenteren met de werking van een eerstelijnszone onder leiding van verschillende verantwoordelijken en Flanders Synergy. Voor de vorming van de rest van de zones is er een oproep gebeurd. Daarin zat echter geen afbakening. Dat was een van de grote kritieken na de eerstelijnsconferentie, niet alleen van de oppositie en de meerderheid hier op de parlementaire banken maar ook vanuit de sector, namelijk dat de afbakening heel belangrijk is en dat een oproep zonder afbakening een aantal risico's inhoudt. Minister, u maakt zich sterk dat u toch op die manier wilt werken en dat u veel liever bottom-up wilt werken. Nu de deadline verstreken is, is de vraag of het lukt en of het draait zoals het moet draaien. De deadline om projecten in te dienen was 31 december 2017, als ik het goed voorheb. De vraag is of de eerste stap van de puzzel goed gelegd kan worden.
Minister, hoeveel aanvragen voor een eerstelijnszone zijn er binnengekomen? Zijn de aanvragen coherent? Sluiten de verschillende zones op elkaar aan? Zijn er gemeenten die in geen enkele zone zitten, of in meerdere zones? De vraag is ook of ze effectief van start zullen gaan in 2018. Het is niet enkel een kwestie om die zones op papier te hebben, maar ook in de praktijk. Dat betekent dat er personeel moet worden vrijgemaakt. Men zit nog met personeel bij de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg (SEL’s) enzovoort. Het is onduidelijk hoe heel die ontmanteling zal gebeuren. Het is ook niet duidelijk of er een budget zal zijn om die te ondersteunen en of er communicatiemiddelen zijn. Uit de proefprojecten blijkt dat het heel belangrijk is dat alle actoren met elkaar in contact komen. De effectieve start is nog iets anders. Zal die kunnen gebeuren?
Zijn er veel gemeenten die niet in een zone zitten? Als dat zo is, wat zijn daar dan de redenen van? Wat als ze niet aan de criteria voldoen wanneer ze een aanvraag doen?
Op welke manier wordt coherentie met andere zoneringen verkregen? Ik denk aan de stads- en streekgewesten van de Vlaamse Regering, de mobiliteitszones maar ook de ziekenhuisnetwerken waarin een samenhang werd beoogd. Als je al die kaartjes nu op elkaar legt, dan krijg je niet echt een mooi afgelijnde puzzel, integendeel, het zijn verschillende samenwerkingen. Een gemeente zit voor de zorgzone in die samenwerking en voor het ziekenhuis in een ander stads- of streekgewest. Die coherentie tussen al die zoneringen is er niet, en dat staat efficiëntie ongetwijfeld in de weg.
Zijn er naast gezondheidsactoren nog andere actoren betrokken? Ik denk aan sociaal-juridische diensten, speciale doelgroepen zoals mensen met een beperking, jongeren, ouderen, kinderen, mantelzorgers enzovoort. Kunnen ook patiënten worden betrokken? Ik dacht dat het Vlaams Patiëntenplatform had aangegeven in zijn adviezen dat voor hen het niet mogelijk is om in elke zone actief te zijn. Hoe kunnen we die patiënten dan effectief een rol laat spelen en een plek geven?
Wat is de stand van zaken van de zones in verband met de andere aspecten van de uitbouw, de oprichting van het instituut enzovoort? Staan die op punt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, al was het maar om een open deur in te trappen, wil ik eerst zeggen dat als je de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie erbij haalt, een sterke, goed ontwikkelde eerste lijn een absolute meerwaarde is voor een goede volksgezondheid. Daarom moeten we binnen onze bevoegdheden, gebruikmakend van de bevoegdheden die we erbij hebben gekregen na de zesde staatshervorming, die inspanningen doen om die zones nu tot stand te brengen.
Er zijn 55 aanvragen voor oprichting van een eerstelijnszone ingediend. De initiatiefnemers hadden tijd tot 31 december 2017 om een aanvraag in te dienen. Alle aanvragen zijn ingediend in de tweede helft van december 2017. Gelet daarop is het wat te vroeg om daar al conclusies uit te trekken. Het Agentschap Zorg en Gezondheid onderzoekt nu de aanvragen en zal die beoordelen in de maanden januari en februari 2018. Het is niet mogelijk om nu al uitspraken te doen over de ontvankelijkheid van de dossiers en de reden van niet-deelname van de ene of de andere actor of regio.
Rekening houdend met het aantal ingediende aanvragen, zie ik op dit ogenblik geen reden om de manier van werken bij te sturen.
Vanaf november werden ook transitiecoaches ter beschikking gesteld van de actoren op het terrein om de gesprekken met betrekking tot de oprichting van eerstelijnszones te begeleiden en te ondersteunen en te helpen bij het indienen van de aanvraagdossiers. Daar waar geen eerstelijnszones tot stand konden komen of waar gemeenten zich niet aangesloten hebben tot een eerstelijnszone, zullen de transitiecoaches op het terrein de consensusvorming blijven stimuleren. Dit bottom-upproces is natuurlijk eindig. Gezien de eerstelijnszones ook een effect hebben op de verdere vormgeving van de netwerken ggz en de klinische netwerken, is het de ambitie om medio 2018 tot een volledige kaart met eerstelijnszones te komen in Vlaanderen. In samenspraak met het agentschap Zorg en Gezondheid werd daarom binnen de verschillende acties die voortvloeiden uit de beleidsvisietekst van de eerstelijnsconferentie, prioriteit gegeven aan de oprichting van de eerstelijnszones. In afwachting van de oprichting van een Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn zullen bestaande organisaties verder hun opdrachten vervullen en kunnen ad-hocopdrachten toegekend worden om de eerstelijnszones te ondersteunen.
Bij de aanvragen voor eerstelijnszones is een verplicht engagement gevraagd van lokale besturen, kringen of organisaties van beroepsbeoefenaars – huisartsen, apothekers, tandartsen, thuisverpleegkundigen, kinesitherapeuten –, bepaalde voorzieningen en organisaties in de (geestelijke) gezondheidszorg en welzijnszorg, Huizen van het Kind en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers. Ik verwijs hierbij naar de handleiding voor de ‘Oproep voor de vorming van eerstelijnszones in het kader van de reorganisatie van de eerstelijnszorg in Vlaanderen’ die terug te vinden is op de website van het agentschap Zorg en Gezondheid.
De analyse van de ingediende voorstellen zal uitwijzen of het aanbod van zorgactoren ook in de praktijk divers genoeg is.
De zorgraden die de eerstelijnszones zullen aansturen, zullen in samenspraak met de Vlaamse overheid op termijn acties kunnen ondernemen om het aanbod beter af te stemmen op de vraag in de sectoren die er vertegenwoordigd zijn. Dat moet uiteraard leiden tot een goede inzet van de bijkomende ondersteuningsmogelijkheden en middelen. Dat proces vraagt uiteraard tijd.
In 2018 zullen de eerstelijnszones voornamelijk aandacht besteden aan de inhoudelijke verdieping. Hoe kunnen we integrale zorgprocessen optimaliseren en de samenwerking tussen gezondheids- en welzijnsactoren op de eerste lijn nog beter op elkaar afstemmen, en daarbij een centrale plaats geven aan de persoon met een zorgvraag en/of ondersteuningsnood? De eerstelijnszone treedt dus niet in de plaats van een voorziening of een actor. Er wordt niet geraakt aan de keuzevrijheid van de patiënten en zorgvragers.
Het is al een hele uitdaging om de verplichte partners samen te brengen en een gezamenlijke strategie en acties te ontwikkelen. De zorgraden zullen de vrijheid krijgen om andere organisaties te betrekken indien zij dat nodig achten. De initiatiefnemers voor de eerstelijnszones hadden trouwens de mogelijkheid om optionele partners toe te voegen.
Er is nog geen zicht op mogelijke neveneffecten van eerstelijnszones.
U verwijst naar een aantal projectvoorstellen, maar die zijn maar een stuk van het verhaal. Naast de 7 projectvoorstellen die u citeert die in april vorig jaar werden ingediend met het oog op participatie aan de pilootregio’s, werden er nog 48 andere ingediend. Alle voorstellen voor de oprichting van een eerstelijnszone worden op een identieke manier onderzocht en beoordeeld. Als de evaluatie positief is, kunnen zij in 2018, onder begeleiding van de transitiecoaches, de inhoudelijke werking van hun eerstelijnszone gestalte geven en zullen we in een eerste beperkte financiering kunnen voorzien.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als ik het kort samenvat, komt mijn vraag te vroeg en moet ik ze binnen een paar weken of maanden nog eens opnieuw stellen. Tegen wanneer zal de analyse klaar zijn zodat ik de volgende keer mijn vraag op de juiste moment kan stellen? (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ik zal de vraag dan begin maart herhalen.
U zegt dat in 2018 de inhoudelijke verdieping zal gebeuren. Begrijp ik dan goed dat er in 2018 vooral zal worden nagedacht over wat het moet zijn en dat de effectieve functionering niet voor 2018 zal zijn maar voor later?
U zegt eveneens dat er een geleidelijk financiering zal komen. Is er al zicht op welke financiering dit zal zijn? Hoe zal dit worden verdeeld? Krijgt iedere zone dezelfde middelen? Welke criteria zullen er worden gehanteerd? Volgens mij moet nu al duidelijk zijn welke ondersteuning er zal zijn op vlak van zowel personeel als financiering omdat die zones moeten weten waarop ze kunnen rekenen om dat vorm te geven.
Een dergelijke zone opstarten, vraagt een platform waar mensen en organisaties elkaar kunnen vinden. Dat vraagt ook tijd en ruimte en vaak ook een financiële inzet. Het is mij niet duidelijk hoe de hele overgang verloopt. U zegt dat de SEL’s voorlopig voortdoen. Er zal ergens een periode zijn waar er een soort van overlap zal zijn. Wordt daar rekening mee gehouden? Hoe zal de overgang lopen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil toch nog even het grotere kader schetsen. We worden begeleid door een externe consultant in het projectplan dat uitvoering moet geven aan het actieplan met betrekking tot de eerstelijnsgezondheidsconferentie. Daarin worden zeer verschillende projecten gedefinieerd, zoals de oprichting van het Vlaams instituut, digitale e-zorg en het ondersteuningsplan. Een van de projecten is de vorming van de eerstelijnszones. We hebben dat vooruit getrokken omdat dit redelijk prioritair is. Er lopen dus een aantal projecten elk op hun eigen cadans om het plan stelselmatig uit te voeren.
In 2018 zullen we natuurlijk met een projectfinanciering werken, want we hebben nog geen kader voor een structurele financiering. Die financiering zal bestaan uit twee invalshoeken. Langs de ene kant zal er een budget ter beschikking moeten worden gesteld om inderdaad, zoals u aangeeft, een aantal werkingen mogelijk te maken. Dat zal een beperkt budget zijn, maar er zijn hoe dan ook middelen voor nodig. Als je mensen bijeen wilt brengen, moeten er minstens secretarieel enzovoort een aantal kosten gemaakt worden.
Aan de andere kant zal het inderdaad een kwestie zijn van personele invulling. Dat zal een transitieproces zijn. Ik denk dat u dat juist schetst. Dat zal een verhaal zijn van kijken – en daarvoor zijn ondertussen ook transitiecoaches benoemd, ongeveer per provincie – om te zien: als dat de kaart met de zones is, en we weten hoe de medewerkers van lokale multidisciplinaire netwerken (LMN’s) en SEL’s enzovoort zich daar nu bevinden, hoe kunnen we dan geleidelijk aan een transitie realiseren? Dat zal uiteraard in overleg met de betrokkenen geleidelijk aan moeten gebeuren.
Ondertussen zullen we kijken waar de blinde vlekken zijn of de situaties waar de partners op het terrein er niet in geslaagd zijn om daar uit te raken. We moeten kijken of we daar dan kunnen overreden, dan wel of we op een bepaald moment moeten zeggen dat er geen andere keuze is dan tot een opgelegd model te komen. Maar voor dat opgelegde model heb je natuurlijk ook een aantal instrumenten nodig. Ondertussen wordt er dus ook gewerkt – dat is een van de projecten uit dat projectplan – aan een decreet dat het mogelijk moet maken om daar een context voor te creëren.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We zullen er in maart dan zeker op terugkomen. Ik wil u wel nog één bezorgdheid meegeven, van onderuit. Ik wil u het voordeel van de twijfel geven, en ik wil graag ongelijk krijgen, maar als we momenteel zien welke kaartjes er zijn en wat er bestaat van verschillende zoneringen in Vlaanderen, dan hoop ik dat we minstens al binnen het beleidsdomein Welzijn tot iets coherents kunnen komen. In een ideale wereld sluit dat aan bij stads- en streekgewesten, bij mobiliteitszones, zelfs bij politiezones, want via de Justitiehuizen enzovoort zal alles met alles verbonden zijn. Dat is misschien voor de heel verre toekomst, maar ik hoop dat minstens binnen Welzijn en Gezondheid federaal die linken er zijn. We zullen in maart zien in welke mate we daar naartoe kunnen gaan.
Dat is zeer juist. We hebben daar al een paar keer over gesproken. Ik hoop dat wij ons gesprek van vandaag indachtig zijn op het moment dat we dan een aantal knopen gaan doorhakken. Want ik weet wat er dan op het terrein gaat gebeuren en hoe de contacten dan zullen lopen.
Er zijn natuurlijk ook een aantal randvoorwaarden die we niet helemaal meester zijn. De klinische netwerken, die bedoeld zijn om de afstemming tussen de ziekenhuizen over de locoregionale functies, diensten en zorgopdrachten te realiseren, daarvan hebben wij de randvoorwaarden niet allemaal te bepalen op het Vlaamse niveau – om maar iets te noemen. Dat zit een stuk op federaal niveau.
Wat de ziekenhuizen betreft, maak ik de observatie dat zich intussen in Vlaanderen een heleboel netwerken gevormd hebben, niet altijd vanuit de bezorgdheid afstemming locoregionaal op de eerste lijn, maar veeleer in een soort afspraak over de supraregionale zorgopdrachten. Dat zal een van de uitdagingen zijn, hoe we daar in Vlaanderen mee zullen omgaan. Maar uiteraard moeten we ons ook inschrijven in datgene wat daaromtrent op federaal niveau ontwikkeld wordt. En daarover zijn we, in alle duidelijkheid, ook in overleg met de federale overheid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.