Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, op maandag 18 september hebben we in De Standaard kunnen lezen dat het aantal theatervoorstellingen sinds 2011 met een derde gedaald is. De 43 structureel gesubsidieerde theatergezelschappen in Vlaanderen hebben in de periode 2011-2015 veel minder voorstellingen gespeeld. De cijfers, die verzameld werden door Kunstenpunt, tonen dat er 15 procent minder publieksvoorstellingen zijn. Voor cultuur en -gemeenschapscentra zien we zelfs een daling van 33 procent. De daling vindt plaats in zowel kleine als grote gemeenten.
Een van de grootste problemen voor de culturele centra is dat er de laatste jaren een flinke hap uit hun budgetten is genomen. Bovendien worden hun budgetten niet meer geïndexeerd en zijn de middelen voor cultuur binnen de gemeenten niet langer geoormerkt. Ook is er een angst voor vermarkting in de cultuurcentra, want grote namen hebben het minder moeilijk dan onbekende acteurs, maar worden enkel geprogrammeerd in de grote stedelijke centra. In de krant stond: “Liever één Nathalie Meskens dan elf onbekende acteurs.” Experimenteel theater of minder bekende theaterstukken hebben het veel moeilijker en worden minder vaak geprogrammeerd, want ze bereiken moeilijker een groot publiek.
De culturele centra en theatergezelschappen laten echter, zoals altijd, het hoofd niet hangen en gaan op zoek naar structurele oplossingen. Zo wordt er vaker gekozen voor theater op locatie, bijvoorbeeld in wijken, en worden er creatieve en innovatieve projecten gecreëerd, allemaal in een poging om op een diepgaandere manier de connectie te maken met hun publiek. In een later artikel in De Standaard, op 21 september, hebben we gelezen dat u, minister, wilt werken met burgerbudgetten voor cultuur.
Daarnaast komt alweer de schrik bij de cultuurcentra naar boven dat Vlaanderen hen niet langer zal willen steunen. De gemeenten kunnen in 2018 hun engagementen gewoon bijsturen, aangezien de verplichting wegvalt om de voor cultuur geoormerkte middelen ook effectief aan cultuur te besteden.
Minister, ik heb enkele vragen over die zorgwekkende evoluties. Hoe evalueert u de cijfers? Hebt u een plan om de drastische daling aan te pakken? Hoe wilt u de burgerbudgetten precies uitwerken? Op welke manier wilt u publiek lokken naar de moeilijkere stukken met minder bekende acteurs? We zien een verschuiving van het theater naar wijken, op locatie en zo verder. Hoe denkt u daar beleidsmatig op in te spelen? En hoe zult u de cultuurbudgetten, die van de provincies naar Vlaanderen zijn gegaan, blijven garanderen aan de cultuurcentra?
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Segers, vooraleer ik inga op uw vraag naar de evaluatie van de cijfers, wil ik eerst even inzoomen op de cijfers zelf, die het onderwerp uitmaken van uw inleiding. Het gaat om cijfers die Kunstenpunt hanteert en die werden gepresenteerd op de VVC-dag (Vereniging Vlaamse Cultuurcentra) in het kader van het Theaterfestival. Ze tonen de spreiding van producties, gesubsidieerd via het Kunstendecreet: hoeveel voorstellingen worden er jaarlijks gecreëerd en hoe worden die voorstellingen dan in binnen- en buitenland gespreid?
Bovendien omvatten de cijfers die Kunstenpunt hanteerde, alleen theater, dans en muziektheater, en dat tijdens de periode 2010-2015. In die analyse zien we inderdaad een daling van het aantal theatervoorstellingen, vooral bij de structureel gesubsidieerde theatergezelschappen en vooral wat hun voorstellingen in de cultuurcentra betreft, gemeenschapscentra niet meegerekend. Binnen de categorie van de professionele podiumactiviteiten wordt in een ander cijfermeetsysteem – CC in C, cultuurcentra in cijfers – een breder gamma aan publieksvoorstellingen bevraagd. Daar wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende subdisciplines, namelijk theater, dans, populaire muziek, musical, klassieke muziek, opera, wereldmuziek, jazz, folk, muziektheater, literatuur, amusement, humor, cabaret, film, audiovisuele en nieuwe media. Amusementsvoorstellingen zijn dan de voorstellingen die in de eerste plaats gericht zijn op vermaak en verstrooiing, zoals humoristische en cabaretvoorstellingen. Die maken niet meer dan 10 procent uit van het totale programmatie-aanbod.
Een professionele podiumactiviteit, in die methodiek, duidt dan weer op de uitvoerder van de voorstelling. Voorstellingen met professionele uitvoerders worden gedefinieerd als een professionele podiumactiviteit. Onder dat soort podiumvoorstellingen kunnen dus evengoed commerciële, niet-gesubsidieerde theatervoorstellingen vallen, indien het een professionele uitvoerder betreft.
Ik plaats de cijfers naast elkaar, niet tegenover elkaar. Laat dat duidelijk zijn. Als we die bredere cijfers nemen van de volledige programmatie in de Vlaamse en Brusselse culturele centra, dan blijven die over de laatste tien jaar behoorlijk stabiel, zowel voor theater, muziektheater, dans, amusement, film, klassieke muziek, literair, populaire muziek, wereldmuziek, jazz als folk.
De cijfers van Kunstenpunt, die een terugval van 33 procent voor theater inhouden, moet en wil ik zeker ernstig nemen, laat dat duidelijk zijn. Ik wil ze echter ook in die bredere context plaatsen. Het is belangrijk dat we dit debat dus breed genoeg voeren, en niet enkel over de vraag naar de output van het Kunstendecreet, en dan ook proberen er de juiste conclusies uit te trekken.
Alle cijfers tonen het blijvende belang van de cultuurcentra als presentatieplekken voor theater, dans, muziektheater en andere kunsten. Dat is inderdaad historisch opgebouwd en moet bewaard blijven, zeker ook in een periode van transitie voor lokaal en provinciaal cultuurbeleid. Eveneens blijkt het grote belang van het circuit van de cultuurcentra als presentatieplatform voor een breed publiek in heel Vlaanderen. Zoals we weten, vindt men cultuurcentra immers overal, niet alleen in de steden. Het is ook een verhaal met meerdere perspectieven, en de waarheid van de drastische daling van het aantal theatervoorstellingen mag worden genuanceerd. Het is immers niet altijd even duidelijk of die mismatch tussen theaterproductie en afname bij de cultuurcentra er wel degelijk is en hoe die zich precies profileert. Nu wordt er van een mismatch uitgegaan, maar meestal vanuit het oogpunt van een van beide partijen. Ik wil vermijden, zelfs al is dat moeilijk, dat we naar een soort syndicale discussie zouden evolueren, waarbij we te eenzijdig het perspectief van de theaterproducenten of te eenzijdig het perspectief van de cultuurcentraprogrammatoren zouden nemen. De theaterproducenten die worden gefinancierd via het Kunstendecreet, vinden dat hun producties niet voldoende worden afgenomen, dat is duidelijk, maar zij zijn zeker niet de enigen. Van de kant van de cultuur- en gemeenschapscentra redeneert men dan weer dat het aanbod niet voldoende aan hun noden en verwachtingen beantwoordt. Een van de beide partijen tegenspreken is moeilijk, want men kan natuurlijk begrip opbrengen voor de eigen redenering en het belang van elk van de betrokken partijen in deze problematiek.
Alvast enkele perspectieven die vragen om een genuanceerd beeld op een complex fenomeen. Ik wil verwijzen naar het onderzoeksdossier Kunst in de Nevelstad, dat Kunstenpunt vorig jaar in samenwerking met rekto:verso publiceerde. Daaruit blijkt duidelijk dat wat de kunsten betreft, de zogenaamde aanbodzijde, de discussie breder is dan louter theatervoorstellingen. Binnen podiumkunsten is er ook aandacht nodig voor speelmogelijkheden voor dans, muziektheater, kinder- en jeugdtheater en jongere makers. Binnen de kunsten is er ook aandacht nodig voor de lokale presentatiemogelijkheden van beeldende kunst, kwetsbare muziekgenres en andere die historisch niet dezelfde positie hebben als theater. Verder is het ook interessant om te kijken naar de groep van cultuurspreiders, waarnaar u hebt verwezen. Er zijn immers inderdaad nog andere presentatieplekken dan de culturele centra. Er zijn ook de kunstencentra, en ook de gemeenschapscentra wil ik volledigheidshalve zeker noemen. Ik heb mijn administratie dus gevraagd om een aantal veronderstellingen die vervat zitten in uw vraag en in de analyse van Kunstenpunt, genuanceerd te bekijken in de diepte, vanuit de invalshoek van de cultuurspreiders. De cultuurcentra kunnen immers bogen op een historische set van gegevens, die actief worden ontsloten via de website www.kennisportaalccenbib.be. Voor de volledigheid, het betreft enkel gegevens over de cultuurcentra, niet over de gemeenschapscentra, en de cijfers gaan voorlopig ook maar tot eind 2015. We hebben een aantal voorlopige cijfers over 2016, maar die vertonen veeleer de tendens van de voorgaande jaren. Daar zijn vooralsnog geen vreemde sprongen in te merken.
Ik vroeg mijn administratie om de volgende stellingen te onderzoeken. Programmeren de cultuurcentra minder voorstellingen? Het antwoord, op basis van hun cijfers, is neen: deze cijfers tonen veeleer een lichte stijging aan. Programmeren de cultuurcentra minder theatervoorstellingen? Ook daarop is het antwoord van de administratie neen. Het aantal theatervoorstellingen blijft constant: net geen vierduizend per jaar. Er is dus absoluut van de kant van de cultuurcentra geen drastische daling. Staan de programmeringsbudgetten van cultuurcentra onder druk? Er is op dit ogenblik veeleer een stijgende tendens op het vlak van de inkomsten. Ik wil dat toch benadrukken. De verhouding van het programmeringsbudget ten opzichte van de totale uitgaven blijft veeleer constant. Sorry, maar dat zijn de antwoorden die ik u op feitelijke basis kan geven. Daarmee wil ik niet zeggen ‘hoera, hoera, alles is in orde’, maar ik wil de discussie duidelijk verbreden. Ik zal u uiteraard ook het rapport van mijn administratie laten bezorgen.
Los van de harde cijfers zijn er ook enkele interessante evoluties die de gerapporteerde cijfers mee kunnen duiden. De cultuurcentra stellen zich een bredere opdracht dan louter het presenteren van, in dit geval dan, vaak elders geproduceerde kunsten. Ze werken immers op een diverse manier met lokale gemeenschappen, en je voelt dat cultuurcentra in die zin inhoudelijk ook in een overgangsperiode zitten, niet enkel bestuursmatig of qua financiering. Ze proberen zich ook maatschappelijk te herdefiniëren, wat voor hen een noodzaak is, maar eigenlijk ook wel een goede zaak is.
Daarnaast blijven veel centra terecht belang hechten aan de kunsten, gelukkig maar, maar zijn ze tegelijkertijd ook vragende partij voor meer maatwerk op dat vlak. Hier openen zich wel degelijk nieuwe mogelijkheden voor samenwerking tussen kunstenaars, gezelschappen en lokale cultuurhuizen en andere domeinen. Met andere woorden, het spreiden van bestaande kunstenprogramma’s of -voorstellingen willen ze zeker doen, maar er is bij een aantal centra ook de vraag naar maatwerk, wat dan toch weer nieuwe samenwerkingen kan realiseren. Ik was bijvoorbeeld dit weekend nog bij de eerstesteenlegging in het kader van de verhuis van CC MUZE in Heusen-Zolder naar de mijn, met de creatie ‘Suite voor de Laatste Mijn’, die ik iedereen kan aanraden, niet alleen de Limburgers, trouwens. Dat gaf ‘kiekebisj’, zoals we dat in Brussel zeggen. Dat was een maatwerkproduct van het cultuurcentrum met een aantal kunstenaars.
Ik wil ook graag Wouter Hillaert citeren. Ik citeer hem niet altijd, dat weet ik. Toen ik in rekto:verso zijn meest recente pennenvrucht las, werd mijn aandacht getrokken door deze prachtige zin: “Cultuurcentra zijn niet de achtertuin van de kunsten, maar juist de braakliggende voortuin van die hoe die kunsten hun publieke draagvlak kunnen en moeten blijven vernieuwen.” Ik zou het onmogelijk beter kunnen zeggen. Laat ons eerlijk wezen, zelfs ten tijde van de voorgeschreven Vlaamse beleidsprioriteiten voor cultuurcentra kon er weinig of zeker niet altijd worden ingegrepen in de keuze, noch de spreiding van de podiumkunsten door de Vlaamse overheid. In veertig jaar lokaal cultuurbeleid zien we een evolutie van een controlerende naar een stimulerende overheid, inderdaad, waarbij geen dwingende mogelijkheid was ingebouwd om lokaal cultuurbeleid in een bepaalde richting te duwen. Zonder op die conclusie te willen vooruitlopen, wil ik u verzekeren dat we de culturele spreiding en de cultuurcentra niet zullen loslaten. De Vlaamse overname van de provinciale cultuurbevoegdheden is een kans. Die laat ons toe, en noopt ons ook, om dit alles te bundelen in een bovenlokaal of regionaal Cultuurdecreet. Als dat lokaal Cultuurdecreet inderdaad wel degelijk grotendeels is verdampt, gaan we over naar meer bovenlokale coaching en spreiding, financiële ondersteuning en stimuli inbegrepen, want de middelen die we van de provincie overnemen, stellen ons daartoe ook in staat.
U vroeg vervolgens of ik een plan heb. Ik heb met de analyse van daarnet aangetoond dat het woord ‘drastisch’ mag worden genuanceerd. Alleszins onderschrijf ik het belang van cijfers en rapportering. Ik zal daar verder op blijven inzetten, onder meer via het traject lokale monitoring. Ik vertrouw erop dat de cultuur- en gemeenschapscentra cijfers zullen blijven aanreiken, en dat in ieders belang. In dat verband wil ik u er toch, in een klein zijsprongetje, op wijzen dat op het congres van de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie (VVBAD) in Oostende bleek dat de bibcijfers lokaal meer en beter dan ooit worden ingevuld, wat een goede zaak is. Men beseft daar dus ook lokaal steeds meer de noodzaak van, en ik ga ervan uit dat dat voor de cultuurcentra niet anders is. Ook Kunstenpunt en mijn eigen administratie zullen de trends blijven opvolgen. Mevrouw Segers, ik heb trouwens binnenkort een gesprek met het Overleg Kunstenorganisaties (oKo) over deze thematiek, ook naar aanleiding van het prikkelende opiniestuk van Stijn Devillé. Hij zal dus mee aanschuiven. Ook de man die een goed inzicht heeft in de cijfers, zowel de ene als de andere, zal mee aan tafel zitten. We zullen dan bekijken wat we nu juist kunnen en moeten doen, wat het kortetermijnplan, wat het middellangetermijnplan, met het regionaal Cultuurdecreet, wat het langetermijnplan is. Ik wil het immers natuurlijk ook in samenwerking met de sector doen. Laat dat duidelijk zijn.
Vervolgens vroeg u naar mijn burgerbudget voor cultuur. Dat is een denkpiste die me werd aangereikt door een burgerkabinet, en ik heb dat in de pers vermeld als een van de mogelijke denkpistes. Daarbij moet onder andere nog worden onderzocht in welke mate dat idee of initiatief kan bijdragen tot het optimaliseren van de hier besproken dynamiek tussen productie en spreiding. Ik ga hierover ook nog in overleg met de sector. Als u dat wenst, wil ik daar straks eventueel in het verdere debat nog wat dieper op ingaan. Dit is, laten we zeggen, een beetje een uitdaging voor de sector, wetend dat, als mijn idee slecht zou worden begrepen, het nogal populistisch overkomt. Dat is zeker niet mijn bedoeling. Als het goed wordt begrepen, kan het zeker aansluiten bij een aantal initiatieven die een aantal cultuurhuizen in dat verband al nemen.
U vroeg hoe we moeilijkere stukken met minder bekende acteurs naar het publiek gaan brengen. As we speak wordt er geschreven aan de contouren en de invulling van dat bovenlokaal regionaal Cultuurdecreet. Een van de dingen die voorliggen, is daarbij ook: hoe kunnen we een slimme bemiddeling tussen de spreiding van het moeilijkere werk en de participatie daaraan realiseren? De sector heeft de afgelopen jaren al sterke initiatieven op de kaart gezet in dit verband, zoals JazzLab, Circuit X en dergelijke meer. Ik wil dat het nieuwe decreet daarvoor ook een kader kan bieden.
U vroeg wat we kunnen doen met de verschuiving van het theater naar wijken, op locatie en dergelijke meer. Laat duidelijk zijn dat ik die evolutie alleen maar toejuich, en ook die sluit dus aan bij mijn idee van een burgerbudget voor cultuur, of men mag het anders noemen, dat maakt me minder uit. Dat brengt de leefwereld van makers en publiek immers dichter bij elkaar. De focus kan daarbij liggen op de best denkbare artistieke ervaring van een breed publiek. Cultuurcentra kunnen daarbij als geen ander een verbindende en bemiddelende rol opnemen. De voorlopers onder hen zijn dat al aan het doen, hebben dat begrepen. Die goede praktijken willen we zeker ook meenemen als model in het nieuwe decreet. De symbiose van kennis over de kunsten en het sociaal-culturele werk maakt van onze cultuurcentra nog steeds een unieke werksoort, die lokaal en bovenlokaal in staat is om die nieuwe allianties te smeden.
Dan was er de vraag over de cultuurbudgetten die van de provincies naar Vlaanderen zijn gegaan. Blijven die gegarandeerd voor de cultuurcentra? Vanaf 2014 werden alle structurele subsidies van de provincies aan cultuur- en gemeenschapscentra via Vlaanderen uitgekeerd. Het bedrag dat daartegenover staat, werd dus wel degelijk overgeheveld van de provincies naar Vlaanderen. Dat was een budgetneutrale operatie, want de middelen werden vastgeklikt aan de gemeenten die voorheen een provinciale subsidie kregen voor hun cultuurcentrum of gemeenschapscentrum. Voor de jaren 2014 en 2015 werden die provinciale middelen mee uitgekeerd via de subsidie voor de Vlaamse beleidsprioriteiten voor het lokaal cultuurbeleid. Vanaf 2016 zijn die middelen ook mee ingekanteld in het Gemeentefonds en maken ze ook mee deel uit van de onvoorwaardelijke basisfinanciering van de Vlaamse gemeenten voor hun lokaal cultuurbeleid. De nog over te hevelen budgetten vanaf 2018 nemen wij volledig over. Daarbij wil ik dus ook van de nood voornamelijk een deugd maken, en zien hoe we die spreidingsuitdaging beter kunnen aangaan met een nieuw of bijgesteld model en met de bijhorende middelen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Het is een hele boterham. Ik wil eerst terugkomen op de cijfers. Ik ben blij te horen dat u de cijfers die zijn verspreid, niet ontkent. U zegt echter dat het kennisportaal toch wel een ander beeld geeft. Die bezorgdheid werd ook al geuit door oKo: je kunt uit dat kennisportaal niet alles halen wat je eruit zou willen halen. Als je in de cijfers duikt, dan zie je dat je bijna nooit het precieze antwoord vindt. Het is dus goed dat het departement zich daarmee heeft beziggehouden. Het zal een gelegenheid zijn geweest om ook te bekijken hoe dit beter kan, hoe dat kennisportaal beter kan. We zien dat Luc Delrue vanuit het departement duidelijk de ambitie stelt dat het departement het kennisplatform met betrekking tot cijfers zou worden. Ter zake is sprake van een spanningsveld met de steunpunten, die dat niet graag zien gebeuren. U weet dat. De angst bestaat dat ze overbodig zullen worden. Eigenlijk is het dat. Daarover zal dus goed moeten worden overlegd, denk ik.
De cijfers zijn inderdaad wat ze zijn. Ik ben blij dat u de bekommernissen toch ernstig neemt. Vandaar ook uw lange antwoord. Ik ga er absoluut mee akkoord dat we de bredere context moeten zien. U hebt gelijk: wat de cultuurcentra betreft, moeten we niet alleen kijken naar de output van het Kunstendecreet. Wat de cultuurcentra doen, is wel ruimer, hoewel ze natuurlijk ook wel zijn opgericht om kunst en cultuur te verspreiden, en ze moeten die kans blijven krijgen.
Ik ga er ook mee akkoord dat de bredere context absoluut nodig is omdat we de komende jaren wel degelijk zullen moeten bekijken wat het effect zal zijn van het niet langer oormerken van de middelen voor cultuur op lokaal vlak. U kent mijn bekommernis ter zake als gewezen schepen van Cultuur. Die middelen komen heel snel onder druk. Als het erop aankomt, zijn de collega-schepenen veeleer geneigd om nog een nieuw voetpad aan te leggen dan om de middelen voor cultuur te vrijwaren. De schepenen zullen een harde strijd moeten blijven leveren.
Er is de bredere context, ook ten aanzien van het afstoten van de persoonsgebonden materies door de provincies. U kent ook mijn standpunt daarover. We hebben altijd gezegd dat de provincies uitstekend werk leverden, zeker voor kleinere lokale besturen. Dat er nu een regionaal Cultuurdecreet moet komen, bewijst dat er een gat is geslagen door die afstoting van die provinciale bevoegdheden.
Het is goed om u te horen bevestigen dat die middelen ook voor 2018 allemaal verzekerd blijven. Ik wil het regionaal Cultuurdecreet ook een kans geven als het effectief zal doen wat u daarnet hebt verteld: dat het ook een vehikel kan zijn om die rol op te nemen, om mee te helpen aan het verkrijgen van een goede spreiding van cultuur. Als dat er in zit, als dat een van de doelstellingen kan zijn waardoor het beter wordt, zullen wij dat uiteraard ondersteunen.
Die bredere context is absoluut nodig. Met de cijfers van het Kennisportaal, waaruit blijkt dat het totale aanbod hetzelfde blijft, komen we een beetje terug op datgene waarover we het gisteren hadden in de plenaire vergadering: die hele cultuursector bestaat uit ongelooflijk gedreven mensen die ook met minder middelen het beste van zichzelf blijven geven en hetzelfde blijven produceren. Ze krijgen een risico op burn-out en laten zich onderbetalen. In dat opzicht was dat charter heel goed.
In datzelfde nummer van rekto:verso waarnaar u verwijst en waaruit u Wouter Hillaert citeert, stond ook een heel goed artikel van Bieke Purnelle. Zij schetst zeer duidelijk in welke precaire situatie cultuur- en kunstenmakers zich vandaag bevinden. Als je het hebt over de bredere context, dan zie je dat men stelt dat de cultuursector vandaag in een echte systeemcrisis zit, door de enorme wijzigingen die er op provinciaal en lokaal niveau zijn gebeurd. De cijfers waarop ik mijn vraag heb gebaseerd zijn daarvan een eerste veruitwendiging. Wij moeten dat dus ernstig nemen en dit vanuit dit parlement ernstig blijven opvolgen.
Ik kom nog eens terug op het burgerbudget. Wij juichen zeker alle nieuwe initiatieven toe, maar u weet ook dat de cultuursector zegt: ‘Burgerbudget, allemaal goed en wel, maar dat zal allemaal in een gesloten enveloppe zijn en wat verdwijnt er dan opnieuw bij ons?’ Zij zien hun rol nog altijd als cultuurproducenten, als diegenen die willen maken wat ze denken te moeten maken. Ook ik vind dat daar absoluut een overleg met het publiek moet plaatsvinden, om te blijven garanderen dat je het publiek blijft bereiken. Dat idee zullen we zeker ook moeten opvolgen.
De heer Meremans heeft het woord.
Mevrouw Segers, ik wil u eerst en vooral bedanken voor deze vraag. Ik heb ook gevolgd wat er in de krant verscheen en dan ook de zeer uitgebreide toelichting van de minister bij de cijfers. Ik heb ook de reactie gelezen van de onderzoeker van Kunstenpunt. Hij zegt dat je langs de ene kant een daling ziet van het aantal speeldata van theaterproducties in culturele centra, maar dat langs de andere kant toch ook kan worden vastgesteld dat de cultuurcentra aangeven dat het aantal professionele podiumactiviteiten stabiel blijft. De vraag is nu of er minder in ons cultuurcentra is, of zijn er minder speeldata voor theaters?
Ik geef een concreet voorbeeld. U had het daarnet over de budgetten van de cultuurcentra, maar het is ook het cultuurcentrum dat kan zeggen dat het een deel van het budget gaat spenderen aan bijvoorbeeld een circusfestival. Dat is bij ons gebeurd. Als je het geeft aan iets wat een groter publiek bereikt, dan kun je niet het ene én het andere doen.
De vraag verwijst ook naar het wegvallen van de oormerking van de middelen voor het lokale cultuurbeleid. Ik heb die doemscenario’s al verschillende keren gehoord. Maar tot nu toe heb ik er nog geen enkel bewijs van. Mevrouw Segers geeft de cijfers van 2010 tot 2015. De overheveling van de sectorale middelen naar de gemeenten en steden heeft pas in 2016 plaatsgevonden. Er is dus geen correlatie tussen het verminderde aantal theaterproducties en de overheveling van de middelen. Die overheveling van de middelen past gewoon in het beleid dat uit is op minder planlast en op meer middelen geven aan steden en gemeenten.
Zeggen dat de gemeenten vanaf 2018 plotseling geen geld meer zullen uitgeven aan cultuur, is dus niet gebaseerd op feiten maar op een aanvoelen, op instinct. Ik heb dat instinct niet. Dat kan natuurlijk aan mij liggen.
Er wordt gevraagd wat we gaan doen met theatervoorstellingen of kunst waarvoor moeilijker een publiek te bereiken is. Ik denk aan Circuit X, met die experimentele theaters. Dat werd toen voor een deel opgevangen door de samenwerkingsverbanden van culturele centra. Ik wil dat nog eens nagaan. Willen we komen tot een regionale spreiding? Willen we de handhaving van de culturele rijkdom? Dan zul je het toch moeten doen met de samenwerking van de cultuur- en gemeenschapscentra in onze regio’s. Ik weet dat ik altijd op dezelfde nagel sla, maar dit lijkt voor mij wel cruciaal. Als we de provinciale middelen vrijmaken, moeten we inderdaad bekijken welke initiatieven er nu zijn. Die moeten we handhaven en ondersteunen. Er zal sowieso een lijn moeten zijn voor innovatieve projecten. Dat denk ik ook. Maar langs de andere kant moeten we nagaan of er een mogelijkheid is om de regionale samenwerking te bestendigen, over de bibliotheken heen, over cultuur- en gemeenschapscentra heen, over erfgoed heen. Zo kunnen we daar ruimte creëren. Dat kan worden aangemoedigd vanuit Vlaanderen.
Er zijn heel wat theaters. De vraag is met andere woorden of alles overal moet worden gespeeld. Vlaanderen is rijk aan infrastructuur. In Dendermonde heb je in een straal van 10 kilometer ontzaglijk veel cultuur- en gemeenschapscentra. CC De Werf ligt op 8 kilometer van bij ons. Ik geef maar een voorbeeld. Moet elk theater in elk cultuurcentrum spelen? Ik denk het niet. Je kunt dat regionaal regelen: de een doet meer theater, de ander dans, muziektheater, enzovoort. Daar moet creatief mee worden omgegaan, maar die lijn moet er wel zijn. Die lijn moet er heel duidelijk zijn voordat de nieuwe schepenen van Cultuur hun eed afleggen. Zij gaan in 2019 hun meerjarenbeleid vastleggen, dat uitrolt vanaf 2020. Het is essentieel dat we daar klaar voor zijn. Dat geldt ook voor andere dossiers, zoals bovenbouw. Ze moeten heel duidelijk weten wie ze moeten bellen, de cultuurfunctionaris moet weten met wie hij moet handelen, en dat er een visie of een lijn aan vastligt. Ik weet ook wel dat dat niet op één-twee-drie kan worden geregeld. Maar we moeten toch een langetermijnvisie hebben.
Bij de burgerbudgetten heb ik een dubbel gevoel. Ik vind het goed dat je het publiek betrekt bij de keuze van theaterstukken, maar iets in mij zegt dat de alleenstaande moeder met drie kinderen of de nieuwkomer in Vlaanderen die tot voor twee jaar in Irak of Afghanistan of waar dan ook heeft verbleven, niet meteen deel zal uitmaken van dat panel. Dat is mijn bezorgdheid daarbij. Je kunt ook iemand hebben die zegt dat er in een bepaalde gemeente niet genoeg klassieke muziek is. Dat zijn ook geen theaterproducties.
Er is dus een nuancering van de cijfers aan de orde. Er is geen correlatie met de overheveling van de sectorale budgetten naar gemeenten en steden. En ten derde: we moeten met dat bovenlokale cultuurbeleid de regio’s stimuleren op diverse domeinen.
Ik wil ook wel eens de grumpy old man uithangen. Of liever: de ervaringsdeskundige. Ik ben overigens niet de enige aan deze tafel. Ik was vijftien jaar programmator in een cultuurcentrum. Dat was mijn eerste job. Ik heb dat met heel veel plezier gedaan. Maar er was ook heel veel stress: zal het wel lukken, is er een publiek voor, slaat het aan? Die stress wil ik echt niet meer opnieuw. Je bent een soort sluiswachter tussen artistieke producties en een publiek. Als het fout zit, is het altijd de schuld van de programmator. Die stress was groter dan de stress die ik in dit parlement voel op het spreekgestoelte. Dat geheel ter zijde, om maar te zeggen dat het niet zo eenvoudig is.
Er is, naar mijn bescheiden mening, niets nieuws onder de zon. Het gaat om de spanning die er in een cultuurhuis dat een balans maakt, is tussen de meestal gesubsidieerde kunsten met de grote K – of het nu hedendaagse of repertoirekunst is, of theater of klassieke muziek of wat dan ook – en anderzijds het vrije, populairdere circuit van de comedy, de lichte muziek en het populaire theater. Die spanning is er altijd geweest, vanaf dag 1, vanaf het eerste decreet over de cultuurcentra. Heel veel mensen in het veld hebben die spanning op een heel positieve manier opgenomen. Heel veel van mijn ex-collega’s, ondertussen ook nieuwe collega’s, zijn er niet van overtuigd dat ze alleen maar populaire kunst willen brengen. Ze voelen zich betrokken bij een missie. Misschien klinkt het ouderwets, maar het gaat om volksverheffing. Ze willen het publiek wat meegeven, ze willen het publiek dat stapje verder laten zetten, ze willen het dingen laten zien die het nog niet of nog niet goed kent. Dat educatieve, pedagogische aspect is altijd in de centra aanwezig geweest.
Altijd hebben de grote kunsten gevonden dat de programmatoren hen te weinig programmeerden. En ze hebben nog gelijk ook. Maar het probleem is dat je gevangen zit in die spanning tussen wat het publiek aankan en wat je aan dat publiek presenteert. Natuurlijk speelt ook de ticketverkoop mee: de volle en de lege zaal. Je kunt vijf seizoenen na elkaar een theaterreeks aanbieden met een gemiddelde aanwezigheid van zeventig mensen, dezélfde zeventig mensen, en op die manier een jaarlijks budgettekort creëren van 10.000 euro, ik zeg maar iets. Dan moet je je ook afvragen of je op een goede manier bezig bent. Het is dus niet alleen een kwestie van veel kunst – of theater –programmeren, of niet. De vraag is wat je in jouw context en omgeving, met jouw publiek, het beste doet en welke stappen je daar vooruit kunt zetten. Heel veel cultuurwerkers en cultuurfunctionarissen zijn gedreven om die spanning te blijven bewaken. Dat is altijd zo geweest.
Minister, anderzijds is de hartenkreet van Stijn Devillé ook juist. Die kreet is symbolisch: ik kan tien voorgangers van hem opsommen die dat ook hebben gedaan. Hij heeft gelijk. Als we zo’n mooi theater maken in Vlaanderen, moeten we dat ook aan veel mensen kunnen tonen. Dat is zijn uitgangspunt. Hij wil zijn verhaal overbrengen, en hij heeft dik gelijk. Hij vindt dat te weinig huizen hem inboeken. Maar dan richten die huizen zich achter zijn rug tot mij. Gisteren had ik nog de dirigent van een strijkorkest: ‘Die gasten vragen zulke uitkoopsommen. Als ik 7000 euro moet betalen voor een grote productie van Toneelhuis of voor een strijkorkest, met in het beste geval vierhonderd man in de zaal, kunnen we daar nooit mee rond geraken.’ Die spanning is er altijd. De kunstenhuizen willen het volk educeren, plezieren, raken – wat het ook moge zijn. Maar heb ik dan als theaterdirecteur de moed om die stap te zetten? Neen, ik ga ook een inspanning doen om er te kunnen staan. Ik zal een geste doen, bij manier van spreken, ten aanzien van een huis dat de grens wil verleggen. We werken hier niet met markttermen. Het gaat over gesubsidieerden die met door verschillende overheden gesubsidieerden spreken.
En dus mag de marktwerking niet dominant zijn, maar moet de culturele missie dominant zijn in de discussie. Ik nodig programmatoren van cultuurcentra uit om daar goed over na te denken, maar ook theatermakers, muziekdirecteuren, leiders van danscompagnieën en wat dan ook.
Er is een financiële component, maar er is nog meer. Er is: kan mijn publiek het aan en kan ik voldoende grensverleggend zijn? Anderzijds mogen er wel wat meer centra zijn met wat meer profiel, die wat meer scherpte in huis hebben. Het is waar dat de meeste programmaboekjes vrij goed op elkaar lijken, ware het niet dat ze een andere vormgever hebben. Dat is te negatief gezegd, maar het is natuurlijk wel waar dat je snel, ook onder druk van je publiek, gaat intekenen op dat aanbod dat de collega’s ook brengen, omdat het op dat moment bekend is van de televisie. Ik stel het nu iets te negatief, maar u begrijpt heel goed wat ik bedoel. We hebben te veel gelijkenissen.
De boodschap moet zijn: ga voor een soort koppigheid. Ik ben ervan overtuigd dat 90 procent van mijn ex-collega’s ook voor koppigheid en eigenzinnigheid zijn, moed, doorzetting, kracht, een beetje verder gaan dan het brave, als ik het zo mag zeggen.
Er zijn nog een paar andere dimensies die ik heel kort wil aanbrengen en die ook wel meespelen. Er is te veel programma-aanbod in Vlaanderen. Er is te veel. Er is te veel gedacht vanuit de aanbodzijde. De heer Meremans verwees naar het voorbeeld van Dendermonde, maar ik kan vergelijken met alle regio’s van Vlaanderen. Als je in al die plekken bijna hetzelfde gaat brengen, dan doe je elkaar dood, bij wijze van spreken. Er is te veel, dus mijn boodschap is: doe minder, maar doe het beter. En beter betekent samenwerken met elkaar. In mijn regio kan men nog altijd een Rosas-productie zetten, kan men ook een hedendaagse theaterproductie zetten, en dan werken vijf cultuurcentra samen aan de promotie ervan, samen in de programmaboekjes, en zo nodig wordt een bus ingelegd. Doe minder, doe het niet allemaal alleen, doe het samen. Dan ga je ook de kosten delen en ga je ook je promotie versterken. Ik pleit er niet voor dat we lege zalen hebben, maar dat we voor de wat moeilijkere dingen een actieve vorm van samenwerking hebben. Dat is vandaag absoluut nog te weinig ontwikkeld.
Stem ook af met elkaar. Ik heb daarnet voor profiel gepleit. Doe dus niet allemaal hetzelfde. Stem af en verwijs uw publiek. We zitten niet in een markt waar we moeten concurreren. We hebben een maatschappelijke opdracht te vervullen. Dat is een andere verhouding die je moet hebben met de samenleving.
Investeer in publiekswerking. En publiekswerking is niet schone boekjes maken en veel affiches ophangen of Facebookreclame inkopen. Publiekswerking is: ga op zoek naar die publieken die je moeilijk bereikt. Doe er bijzondere inspanningen voor om ze binnen te krijgen. Of ga zelf naar buiten. Ga de wijken in, ga de buurten in. Collega Segers heeft het ook al aangeraakt. Het gaat dus niet om dat volume. Doe wat minder met de middelen die je vrijmaakt. Werk samen. Investeer ze in publiekswerking. Ga bij wijze van spreken de boer op.
Ten slotte is er iets als Circuit X, minister. Ik zeg niet dat de format perfect was. Je kunt de discussie voeren over lokaal cultuurbeleid, maar ik ga dat niet doen. Ik heb de pagina omgedraaid. Ik heb door mijn samenwerkingsidee overigens wel een pleidooi gehouden voor een goed regionaal cultuurbeleid. Maar iets als Circuit X is dan wel dat kleine beetje dat we nodig hebben om toch nog in de kunsten dat echt vernieuwende te hebben, dat nog veel moeilijker is om te brengen, om er publiek voor te genereren, en om die kunstenaars te steunen, door ze een podium te geven. We moeten blijven nadenken over een systeem, waarbij je dat innovatieve ook bij een ruimer publiek kunt brengen. Er zijn heel veel lokale mensen, programmatoren, die dat met creatieve formules bij elkaar brengen, minifestivalletjes organiseren en zo meer, om kennis te leren maken met die hedendaagse vormen van kunsten.
Ik pleit er dus voor, minister, om erover na te denken om dat Circuit X, misschien in een andere vorm, dat kleine dingetje dat heel erg moeilijk is om te doen, toch op te pikken.
Minister Gatz heeft het woord.
Bedankt voor deze zeer aangename en verhelderende betogen. Het is duidelijk dat de cultuurcentra de harten blijven beroeren, en terecht. Ik zie ook, zoals dat in deze commissie meestal het geval is, meer raakpunten tussen de verschillende betogen dan absolute verschillen. De bekommernissen die u hier allemaal geuit hebt, liggen wel degelijk op mijn tafel, om daar samen met de sector mee aan de slag te gaan.
Ik wil nog twee beschouwingen maken, enerzijds over wat mevrouw Segers zei met betrekking tot een systeemcrisis en anderzijds over het burgerbudget. Ik denk dat het woord ‘systeemcrisis’ te zwaar is, maar ik begrijp wel dat er veel dingen tegelijk gebeuren. Enerzijds hebben we de kunstenronde gehad, waarbij er een nadruk ligt op grotere huizen, weliswaar ook met een aantal verplichtingen om met kleinere en jongere spelers aan het werk te gaan. Daarbij hebben we minder gezelschappen of kunstenorganisaties in de middengroep overgehouden, die anderzijds wel gemiddeld van 300.000 naar 400.000 euro subsidiebudget gaan, wat dan toch ook enig soelaas zou moeten kunnen bieden. Daarnaast is er het feit dat de effecten van die ronde van het Kunstendecreet nu pas voelbaar zijn op het terrein en verteerd worden, gecombineerd met de wens van het beleid om maximaal te kunnen inspelen op de taxshelter en de podiumkunsten. Dat zijn veel zaken tegelijk die op het meer nationale kunstenbeleid een invloed hebben.
Je hebt dan inderdaad het verminderen of zelfs doorknippen van de een-op-eenband tussen de Vlaamse Gemeenschap en de lokale cultuurcentra. Dat is inderdaad een tweede vorm van druk. En dan is er de hele transitie met de provinciale overname en het doorgroeien naar een regionaal of een bovenlokaal cultuurbeleid.
Al die dingen gebeuren samen. Ik zou daarom het woord ‘systeemcrisis’ nog niet durven te gebruiken, maar het is veel op het bord van de sector. Dat is wel duidelijk. Toch geloof ik dat, wanneer we de creatie van ons decreet bovenlokaal of regionaal cultuurbeleid voor elkaar hebben – en we werken daar hard aan, tegen het einde van het jaar willen we daar toch qua concept grote duidelijkheid over hebben – we een soort buffer kunnen creëren die die uitdagingen mee kan katalyseren. Ik geloof dat er het komende jaren wel een aantal zaken in positieve zin op ons kunnen afkomen.
Ik besef dus dat het een grote boterham is, maar anderzijds geloof ik dat zowel met de beleidsinstrumenten die we hebben als met de energie die in de sector heerst – ik heb het dan zowel over de programmatoren van cultuurcentra als de kunstenaars zelf – we hier nog bijkomende en verdere stappen kunnen zetten.
Dan kom ik bij het burgerbudget voor cultuur. Ik ben nog steeds een voorstander van het oude principe van volksverheffing. En toch ben ik ook een voorstander van instrumenten zoals het burgerbudget. Ik denk alleen dat het nu zinvol is om met instrumenten zoals burgerbudgetten, die ik zo meteen in detail toelicht, te werken, omdat je dan ook weer gemakkelijk aanknopingspunten kunt vinden bij wat volksverheffend zou kunnen of moeten zijn. Voor mij zijn het dus dingen die elkaar niet tegenspreken. Om het met een karikatuur te zeggen: ik wil de cultuurcentra niet overleveren aan de willekeur van het publiek, en zeker niet aan de willekeur van de markt. Laat dat duidelijk zijn. Maar we kennen allemaal de cijfers van de laatste vijftien jaar van wie in Vlaanderen actief deelneemt aan cultuur, wie een klein beetje en wie helemaal niet. We moeten naar manieren blijven zoeken om dat glazen plafond van die 30 procent ‘usual suspects’ die geregeld aan cultuur deelnemen, te doorbreken en dat percentage te vergroten. Ik geloof dus wel degelijk in een aantal methodieken, zoals het burgerbudget cultuur.
Ik wil even kort een aantal lijnen delen die de mensen van Zinnema in Anderlecht eergisteren nog met mij hebben gedeeld. Zij hebben, zonder dat ze met mij op dezelfde lijn zaten, een heel gelijkaardig project gerealiseerd. Op een gegeven moment merkten ze dat in het bijzonder – maar het kon ook een andere invalshoek zijn – de zwart-Afrikaanse gemeenschap in Brussel, en dan ten aanzien van Zinnema in het bijzonder, zich niet aangesproken voelde door de werking en de programmatie. Men is dan aan de slag gegaan met het actief zoeken naar een aantal mensen uit die gemeenschap, zowel kunstenaars als gewone mensen. Het heeft op zichzelf dus niets met een burgerkabinet te maken. Het is geen panel. Het zijn mensen die naar het podium van het centrum toewerken.
Men heeft die een aantal maanden laten werken aan programmatie, waarbij de artistieke leiding bewust een stap opzij of terug zet, en zegt: ‘Wij willen jullie technisch ondersteunen, maar jullie bepalen in die maanden even de programmatie.’ En dat heeft toch tot interessante resultaten geleid. Ze zijn ook een aantal keren uit de bocht gegaan. Dat kan, maar dat kunnen professionele programmatoren soms ook, dus in die zin is er daar geen verschil. Het recht op falen bestaat in de maatschappij. Dat mag zeker ook in cultuur. Maar men heeft wel een nieuwe band tussen het centrum en een nieuw soort publiek gecreëerd. Nu is het natuurlijk kwestie om die duurzaam te maken. Men kan dat niet één jaar als gimmick doen en daarna weer als vanouds programmeren. Je laat daarmee dus eigenlijk een stuk van je comfortzone, van je veiligheid, van je autonomie los.
Ik wil graag, naast vele andere discussiepunten, met Stijn Devillé ook eens hierover praten: hij zegt dat zo’n participatief project gemakkelijk drie tot vijf keer meer kost dan een productie. Ik wil dat toch eens met hem uitbenen of dat zo is, want dat is niet wat ik gehoord heb van de mensen van Zinnema. De discussie over meer middelen moeten we en kunnen we altijd voeren, maar daar gaat het mij niet over. Voor creativiteit heb je niet meer middelen nodig. Het is meer een principe en een andere manier van werken.
Ik geloof dus in die beide modellen. Ik wil de sector er ook op aanspreken. Sommigen zeggen dat dat soft is en dat ik dat moet opleggen, maar ik ben niet zo van opleggen. Ik wil gewoon met de ‘coalition of the willing’ in de sector, beginnend in Brussel, kijken wat zij doen, hoe zij bepaalde dingen doen en hoe we daar modellen voor de sector kunnen uitwerken. Dit als achtergrond bij wat dat dan kan of moet zijn, en hoeveel varianten daar ook op kunnen zijn. Ik vind misschien ook een beetje het warm water uit van dingen waar cultuurcentra dertig jaar geleden ook al mee bezig waren, maar waar ze nu, onder druk van heel het debat waar we het vandaag over hebben, toch meer de steven naar moeten en kunnen wenden. Ik zou zeggen: laat dit debat gerust verder lopen.
Mevrouw Segers, het lijkt mij zeker nuttig om, nadat ik u de cijfers van onze administratie en de bevindingen gegeven heb, daar nog eens een dieper gesprek over te hebben in deze commissie, vanuit de mensen die de cijfers opstellen en interpreteren – van alle kanten: zowel Kunstenpunt als mijn administratie. Ik denk dat dit debat zeker nog niet afgelopen is. Misschien kunnen we dan op het ogenblik dat het bovenlokaal of regionaal decreet hier besproken wordt, die discussie nog eens opnemen, omdat het ene natuurlijk heel nauw verbonden is met het andere.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik ben oprecht blij dat mijn vraag aanleiding heeft gegeven tot een heel boeiende en diepgaande gedachtewisseling tussen de minister en alle fracties hier vertegenwoordigd. Ik denk dat ze echt belangrijk is.
U zou het geen systeemcrisis noemen, maar als u zelf de schets maakt van de grote verandering waar de sector mee te maken gekregen heeft sinds 2014, is het toch wel een hele boterham. Het is eigenlijk een totale verschuiving. De manier waarop dat veld decretaal verankerd was, is helemaal verschoven.
Essentieel gaat het over twee zaken: het structurele deel en het financiële. De afschaffing van het lokaal cultuurbeleid heeft gewoon de koppeling tussen het Kunstendecreet en de rol van de culturele centra, die de spreiding van de kunsten als kernopdracht hadden, losgekoppeld. Daar moet, zij het via het regionaal Cultuurdecreet, een oplossing voor komen. Er moet iets anders voor in de plaats komen.
Dat heeft vooral een impact op het gesubsidieerde aanbod. Ik ben blij dat u het departement de cijfers er nog eens bij laat halen. Ik ga zeker niet betwijfelen dat het aanbod in het totaal misschien niet zo gedaald is, maar het probleem doet zich met name voor bij het gesubsidieerde aanbod, dat ongelooflijk onder druk komt te staan, mede door wat Stijn Devillé de vermarkting van de cultuurcentra noemt. En die begrijpen we ook. De heer Caron wees er al op dat zij ook in dat spanningsveld zitten tussen ‘ik wil mijn zaal vol hebben’ en ‘ik wil mijn budget kunnen waarmaken’ en vooral ook ‘ik wil de mensen toeleiden naar participatie aan de kunsten’.
Dan komen we inderdaad tot het financiële. Het is zeer goed dat het commerciële circuit bloeit. We hebben een uitstekend kwalitatief aanbod, ook in dat commerciële circuit, maar door het hele partagesysteem lopen de cultuurcentra het risico inderdaad alleen nog de kruimels te hebben. Er is ook de hertekening van het Kunstendecreet. U hebt er zelf naar verwezen. Daarbij ligt er nu een grotere focus op de grote cultuurhuizen. De heer Caron verwees er ook naar: die zijn niet haalbaar voor kleinere gemeenten. Mijnheer Caron, ik ben er niet van overtuigd dat we er te veel hebben in Vlaanderen, zeker niet gesubsidieerd, want die focus ligt op die grotere instellingen. Ik weet ook niet of ze te duur zijn. Ik zou graag wel eens willen uitspitten of die uitkoopsommen van de gesubsidieerden de jongste jaren zijn gestegen. Ik denk dat niet, hoor.
Fundamenteel gaat het hierover: wat is de rol van een overheid bij spreiding van cultuur? Minister, de markt faalt immers als het over cultuur gaat. U hebt dat ook aangegeven. Zelfs u als liberaal zult het daarmee eens moeten zijn. De markt gaat niet zorgen voor experimenten. De markt gaat niet zorgen voor kleinschaligheid. De markt gaat niet zorgen voor kansen op participatie voor alle mensen. Cultuurparticipatie blijft het meest ongelijk gespreide goed. Dit is al te veel voorbehouden voor een hoogopgeleid en iets ouder publiek. Als een overheid dus moet bijsturen, is het daarop. Ze moet ervoor zorgen dat er qua aanbod en participatie een grote diversiteit bestaat, dat die participatiemogelijkheid blijft voor iedereen. Het onderwijs speelt daar absoluut de eerste belangrijke rol in. De media spelen een belangrijke rol. Daarom is het goed dat voor de VRT nu veel specifieker die cultuuropdracht is gegeven. Ook het kleinschalige is echter cruciaal. U zoekt de oplossing voor heel lokaal, kleinschalig werken bij het idee van die burgerbudgetten, maar wat dat betreft, volg ik collega Meremans, die zegt dat je er dan ook wel voor moet zorgen dat je de meest kwetsbare groepen daar ook in kunt betrekken. Daarom blijven voor mij ook sociaal-artistiek werk en sociaal-cultureel werk ter zake een heel belangrijke rol spelen.
Tussen nu en 2019 hebben we dus nog heel veel werk op de plank.
We kunnen straks bij de regeling van de werkzaamheden afspreken of we daar al dan niet op doorgaan. We hebben een stevig debat gehad.
De vraag om uitleg is afgehandeld.