Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, dit is een opvolgvraag, in die zin dat we hierover op 16 mei jongstleden al een nuttig gesprek hebben gevoerd. Aangezien ik weet dat de Vlaamse Regering zich altijd strikt houdt aan timing en afspraken, wil ik hier net voor de vakantie graag nog een nieuwe vraag stellen. Minister-president, toen had u immers gezegd dat u opdracht zou geven aan uw diensten om in kaart te brengen wat het zou kunnen betekenen om de verkiezingsprogramma’s voor 2019 of later te laten doorrekenen, op hun financieel effect, maar eventueel ook op een aantal beleidseffecten. U was toen, net als de andere collega’s in deze commissie, vrij positief over het idee van het laten doorrekenen van de verkiezingsprogramma’s. U was alleen wat sceptisch over de haalbaarheid voor 2019. Ik denk dat we, aangezien het nog altijd maar 2017 is, er daadwerkelijk alles aan moeten doen om in 2019 de verkiezingsprogramma’s te laten doorrekenen. We moeten daar wel een aantal keuzes in maken. We moeten het haalbaar maken voor onze diensten.
U had dus beloofd om voor de zomer een eerste analyse klaar te hebben met betrekking tot de capaciteit die nodig is om dergelijke berekeningen te maken. We hopen dus, in deze tijden van politieke vernieuwing, dat u positief nieuws hebt. Hoever staat het met de analyse die u zou laten maken? Wat zijn de resultaten? Hebt u al een plan om een en ander te implementeren? Wat is er volgens u nodig om daadwerkelijk voor de verkiezingen van 2019 nog een doorrekening mogelijk te maken van de verkiezingsprogramma’s? Ik kijk uit naar uw antwoord.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Bothuyne, we hebben inderdaad gezegd dat we werk zouden maken van een eerste analyse tegen de zomer. Ik heb dat op 16 mei ook meegedeeld. Ik heb het Departement Kanselarij en Bestuur gevraagd om dat te doen. Die analyse bevat drie aspecten. Ten eerste, welke studiecapaciteit zit er in onze diverse beleidsdomeinen? Ten tweede, welke capaciteit zou er nodig zijn als je overgaat tot het doorrekenen van het macroaspect, dus de gevolgen voor koopkracht, budget enzovoort? Wat vergt het om een goed, sterk rekenmodel te ontwikkelen? Ten derde, welke beleidseffecten heb je met bepaalde maatregelen? Ik heb het daar de vorige keer ook over gehad. Dat zat niet in de opdracht van het Planbureau, denk ik. Er zijn immers twee aspecten. Er is de vraag wat de macro-economische, budgettaire aspecten van een verkiezingsprogramma zijn, maar ook de vraag wat de beleidseffecten zijn.
Ik heb momenteel nog geen definitieve analyse ontvangen. U weet – en het hoofd van de Vlaamse statistische autoriteit (VSA) zit mee aan tafel – dat die volop in opbouw is. De transitie is bezig om de Studiedienst van de Vlaamse Regering volop te integreren in onze onafhankelijke Vlaamse statistische autoriteit.
De analyse die ik vraag, is gestart met het opstellen van een inventaris van analytische capaciteit door middel van vragen die zijn gesteld aan de diverse beleidsdomeinen, via het Voorzitterscollege. Ze zijn ook aangevuld met vragen die zijn gesteld aan de contactpersonen die de VSA kent binnen de departementen en de agentschappen. Het merendeel van de entiteiten heeft zijn medewerking verleend aan het opmaken van die inventaris, maar helaas nog niet alle. We blijven aandringen. Onderwijs en Vorming heeft nog niet meegewerkt, Cultuur, Jeugd, Sport en Media evenmin, net als Mobiliteit en Openbare Werken en Omgeving.
Uit de voorlopige resultaten die we hebben van die bevraging, blijkt dat onze capaciteit zeer laag is, dat die analysecapaciteit versnipperd is en dat er op dit ogenblik weinig of geen coördinerende mechanismen op dat vlak bestaan bij de Vlaamse overheid.
In totaal toont deze voorlopige, onvolledige analyse aan dat er momenteel voor de volledige Vlaamse overheid een capaciteit is van ongeveer elf vte’s met effectieve kennis van statistische modellen. Dat zijn dus mensen die op regelmatige basis met zulke modellen werken. Ook is er een ondersteunende capaciteit van ongeveer dertig vte’s. Zij kunnen descriptieve analyses uitvoeren, maar hebben niet de kennis om wiskundige of statistische modellen uit te werken.
Zoals ik reeds zei, loopt de integratie van de Studiedienst van de Vlaamse Regering in de VSA volop. Daar zijn momenteel vier vte’s met kennis van modellen aanwezig, en ongeveer zeventien vte’s met ondersteunende capaciteit. Dat heeft alles te maken met het volgende. De Studiedienst van de Vlaamse Regering, zoals ik die heb aangetroffen, is eigenlijk in grote mate een erfenis van het vroegere Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies. U ziet dat ook aan de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND), die elk jaar als groot boekdeel worden gelanceerd. Daar zit veel capaciteit en deskundigheid, maar dat is een eenzijdige – excuses voor het woord – benadering. Dat is niet een omvattende analyse. Het is ook niet de omvattende capaciteit om dergelijke dingen te doen. Daar zal verandering in komen. Een aantal mensen daar zullen met pensioen gaan. Daar komt een mogelijkheid tot vervanging. Op zich is dat echter een proces dat een tijd zal duren.
In het najaar zal de taakverdeling tussen het Departement Kanselarij en Bestuur en de VSA verder worden afgelijnd. De VSA zal drie kerntaken uitvoeren. Ten eerste is er de coördinatie van het Vlaams statistisch systeem via één statistisch programma. Hoe gering de capaciteit ook is in de diverse domeinen, er is absoluut nood aan coördinatie. Ten tweede is er de productie van statistieken en daarbij horende analyses. Het derde is een ondersteunende datastrategie. Die taakstelling, die positionering sluit ook aan bij de conclusie van gesprekken die de VSA heeft gevoerd met het Nederlandse Centraal Planbureau en met professor André Decoster, die in het verleden een doorrekening heeft uitgevoerd in opdracht van diverse kranten, zoals u weet. Daarbij gaat de voorkeur uiteraard naar een organisatiemodel waarbij de doorrekenende instantie onafhankelijk opereert. De VSA zal die rol in de toekomst opbouwen. Daarbij zal een netwerkmodel worden gehanteerd, met coördinerende organen van enerzijds de gebruikers, namelijk de Raad voor Vlaamse Openbare Statistieken (RVOS), wat allemaal statistici zijn, en anderzijds de producenten, het ambtelijk Coördinatiecomité voor Vlaamse Openbare Statistieken (CVOS). U weet dat ook in het witboek ‘Open en wendbare overheid’, dat vorige week is goedgekeurd door de Vlaamse Regering, de Vlaamseoverheidsbrede analyse en nadien de coördinatie van de onderzoekscapaciteit binnen de Vlaamse overheid als beleidsactie zijn opgenomen.
Het is nog te vroeg om nu op basis van de beschikbare informatie uitspraken te doen over de timing van een eerste doorrekening van verkiezingsprogramma’s. Het is duidelijk dat er bijkomende capaciteitsopbouw nodig is. In eerste instantie zal werk worden gemaakt van ICT. Er moet ICT voorhanden zijn die die statistische data kan verzamelen, wat ook toelaat ze te analyseren. Dat is uiteraard de evidentie zelf. Voor 2019 is het dus in elk geval nog te vroeg om die doorrekening te kunnen doen. Ik ben, zoals ik heb gezegd, principieel een voorstander van de doorrekening van programma’s als een objectieve factcheck over de inzet van publieke middelen, maar we hebben onvoldoende mensen daarvoor. Het Nederlandse Centraal Planbureau beweert de enige instantie ter wereld te zijn ter zake. We hebben daar wat twijfels bij. Er zijn er misschien wel nog een paar, maar het is eigenlijk vrij uniek. Ik heb het al gezegd: dat Centraal Planbureau heeft ongeveer 125 medewerkers, waarvan 90 wetenschappelijke medewerkers. Voor de jongste verkiezingen die waren gepland, hadden ze drieënhalve maand tijd en hebben ze 60 mensen kunnen inzetten.
Stel dat die verkiezingen sneller op ons afkomen. We hebben natuurlijk een legislatuurparlement, maar stel u voor dat de federale kamers vroegtijdig ontbonden worden. Als ik mij niet vergis, moet de kiezer ten laatste veertig dagen na de ontbinding van de Kamer opgeroepen worden. Bij vervroegde verkiezingen moet het Centraal Planbureau ook massaal mensen kunnen inzetten uit andere domeinen. Wij hebben die capaciteit niet, zeker niet als je naar het doel gaat om de twee aspecten te berekenen. We hebben voor beide aspecten onvoldoende mensen. We hebben ook niet de ICT-capaciteit om dat te doen.
We moeten daar dus werk van maken, maar zoals ik al zei: geen haastwerk. Bij de integratie van de studiedienst bij de VSA zal er een transitie en een transformatie gebeuren. Er zullen ook een aantal mensen uitstromen, op een natuurlijke manier, die dan duidelijk moeten kunnen worden aangevuld met mensen die wel met die rekenkundige modellen aan de slag kunnen gaan. De verhouding bij ons is totaal anders: maximum vier mensen die statistische deskundigen zijn, tegenover mensen die ondersteunend werk kunnen doen, beschrijvend kunnen werken, maar niet die analyses kunnen maken. Daar moet dus een ombouw gebeuren. Ik zal daar een voorstel voor krijgen – in het najaar, neem ik aan – vanwege de Vlaamse statistische autoriteit.
Voor 2019 moeten we realistisch zijn: het is totaal onmogelijk om tot die factcheck te komen. Ik voeg er ook nog aan toe dat we ervoor moeten oppassen dat we discussies in verkiezingen niet verengen tot puur een calculatie van de effecten van de partijprogramma’s. Het is mijn aanvoelen dat dat in Nederland ontstaan is, in de periode van het poldermodel, waarbij er vrij grote eensgezindheid was over de doelstellingen. Er is dan op een rationele, Nederlandse manier gezegd: we gaan eens kijken wie het beste voorstel doet om tot dat pad te komen. Ik wil beklemtonen dat wij heel veel ideologische verschillen hebben, grote verschillende keuzes. Daar zal dus altijd discussie over blijven. De discussie verengen tot een puur statistische, mathematische discussie, is natuurlijk niet goed. Er zit ook een ziel in een democratie. Er zit ook een wervende kracht in een democratie, bepaalde voorstellen die je doet om bepaalde doelstellingen te bereiken, die misschien macro-economisch andere effecten hebben, maar dat behoort tot de keuzes die de kiezer ook moet kunnen maken.
Eén aspect daarvan, de budgettaire doorrekening, vind ik belangrijk, maar het andere aspect is voor mij minstens even belangrijk. Komt daarbij dat bij elke discussie over de effecten op de beleidsmaatregelen er onmiddellijk een zware discussie ontstaat. Ik verwijs naar de discussie die in de commissie gevoerd is op het moment dat de Europese Commissie met studies over de effecten van vrijhandelsverdragen kwam. Die werden onmiddellijk om ideologische redenen betwist. Ik verwijs naar de – in mijn ogen – enige beleidsmatige-effectenstudiedienst die wij hebben. Dat is bij MOW, over de impact op mobiliteit. Denk aan de grote, zware dossiers in Vlaanderen. Daar ontstaat onmiddellijk zware discussie over, met de actiegroepen die die beleidsmaatregelen gaan bediscussiëren.
Ik wil daar dus een relativerende voetnoot bij plaatsen. Het is belangrijk dat we die factcheck doen, maar er niet van uitgaan dat dat zaligmakend is. Er zal ook daarover maatschappelijke discussie zijn, zeker als je het aspect beleidseffecten gaat meerekenen, wat je overigens ook niet altijd kunt. Dat is een volgende voetnoot die ik wil plaatsen. Als je bepaalde beleidsmaatregelen meeneemt, is het zeer moeilijk om de gedragsaanpassing van de mensen te gaan bekijken. Als je aan de woonbonus sleutelt, welk effect zal dat hebben? Bij ons is dat zonder grote schokken gegaan, in Nederland heeft dat geleid tot een zeer grote vastgoedcrisis. Het is dus zeer moeilijk om het effect op het gedrag van mensen, van bedrijven en van allerlei actoren te gaan berekenen. Dat is een tweede grote voetnoot die ik plaats, naast de voetnoot dat democratie nog meer is dan een mathematisch model. Het gaat ook over keuzes die je maakt in de samenleving. Dat moet voor mij ook nog altijd de essentie zijn van de verkiezingsstrijd.
Los daarvan zou het goed zijn als we op termijn onze VSA kunnen uitbouwen. U ziet aan de hand van de cijfers dat we in Vlaanderen heel weinig capaciteit hebben op dat vlak, in de domeinen, zowel als bij de centrale studiedienst.
Het is dus een goede zaak om zo’n dienst uit te bouwen, ook omdat er tussen de verkiezingsperiodes door fantastisch nuttig, interessant en boeiend beleidsmatig werk kan gebeuren.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister-president. Ik zal beginnen met het positieve luik. Er is al wat werk verzet om de analyse van de huidige capaciteit op te maken. Ik vind die zelfs op basis van partiële gegevens – want ik begrijp dat er nog een aantal instanties zijn die hun informatie moeten doorgeven – toch al vrij indrukwekkend. U doet er misschien wat bescheiden over, maar als ik het goed samentel, hebben we dus 15 mensen met sterke statistische kennis en bijna 50 mensen die ondersteunend dergelijke studies kunnen gaan uitwerken. Dat zijn alles samen 65 mensen. Dat benadert de capaciteit van het volledige Planbureau op dit moment. Ik weet wel dat het een wat simpele rekenoefening is die ik hier nu maak, maar ik stel toch vast dat onze Vlaamse overheid, weliswaar versnipperd, heel wat kennis in huis heeft, zeker als we dan nog rekening houden met die instanties die in de buurt van onze Vlaamse overheid zitten. Ik heb u niet horen verwijzen naar de strategische onderzoekscentra (SOC’s ), bijvoorbeeld naar de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), waar we geregeld een beroep op doen bij het doorrekenen van beleidsmaatregelen, en waar dus ook wel heel wat capaciteit moet zitten. Dat is dus een eerste vraag om verduidelijking, minister-president. Is er ook een vraag gesteld aan VITO, maar bijvoorbeeld ook aan de universiteiten, om hun capaciteit in kaart te brengen om hieraan te werken? Ik hoorde u vermelden dat uw diensten contact hebben gehad met professor André Decoster. Dat is positief, want hij heeft ervaring bij het doorrekenen van verkiezingsprogramma’s. Hij heeft het toen alleen gedaan, misschien met de beperkingen die dat met zich meebrengt. Maar ik stel vast dat André Decoster in 2014 heeft bewezen dat het kan, een doorrekening van de verkiezingsprogramma’s, zij het met een aantal beperkingen.
Ik hoop dat we alsnog tot het inzicht kunnen komen – en dan kom ik bij het veeleer negatieve punt – om alsnog iets op te zetten tegen 2019. Er worden verwoede debatten gevoerd over politieke vernieuwing, en die gaan vaak over minder politici, minder mandaten of een mindere verloning voor politici. Dat zijn allemaal zeer waardevolle elementen in het debat over politieke vernieuwing, maar waar mensen echt naar snakken, is geloofwaardigheid: geloofwaardigheid van politici, geloofwaardigheid van verkiezingsprogramma’s. En een doorrekening door een onafhankelijke instantie, het liefst een netwerk van experten die zowel binnen als in de rand van de overheid daaromtrent kennis in huis hebben, zou die geloofwaardigheid van de politiek echt ten goede komen.
Ik vind het dan ook wat jammer dat u zich naar mijn gevoel vrij snel neerlegt bij de materiële onmogelijkheid om nog een en ander op een goede manier te organiseren tegen 2019. U hebt vorige week nog bewezen, met een andere studie die u hebt besteld, dat we vanuit de Vlaamse Regering wel degelijk kennis over macro-economische effecten en macro-economisch beleid kunnen verzamelen en in huis halen. Ik hoop dat we alsnog, met betrekking tot de doorrekening van de politieke programma’s, tot een oplossing komen voor 2019. Dat is dan ook mijn tweede vraag: welke volgende stappen plant u? U zegt dat u voorstander bent, maar dat u alleen niet weet of het haalbaar is tegen 2019. Als ik u goed begrijp, zult u het dus haalbaar maken tegen 2024, tegen de volgende Vlaamse verkiezingen. Dan hoop ik dat we hoe dan ook niet stil gaan zitten. Wat zijn uw volgende stappen? En hebt u of hebben uw diensten nood aan een decretale onderbouwing om die stappen te kunnen zetten? In de vorige commissievergadering hebben we dat wat in het midden gelaten. We zijn heel graag bereid om daaraan mee te werken. Eventueel kunnen we deze zomer nog het nodige wetgevende werk voorbereiden, om dat in september hier in de commissie te brengen. Ik kijk graag uit naar uw aanvullende antwoorden.
De heer Diependaele heeft het woord.
Ik wens me aan te sluiten bij de vraag van collega Bothuyne. Ik denk ook dat het principieel een goede zaak zou zijn om meer klaarheid te brengen in die programma’s. Er zijn wel al een paar relativerende opmerkingen gemaakt, die aangeven dat het iets moeilijker is dan het zomaar lijkt.
Ik wil er nog een aan toevoegen. We zitten met een zeer moeilijke staatsstructuur, die ervoor zorgt dat de beleidseffecten niet altijd even gemakkelijk door te rekenen zijn. Ook niet elk programma van de politieke partijen – en die zijn daar uiteraard vrij in – bevat een heel duidelijk onderscheid tussen een federale, een Vlaamse en eventueel zelfs een lokale maatregel. Daar zit dus een extra moeilijkheid om dat allemaal afzonderlijk te doen.
Ik sluit mij aan bij de vraag om daar effectief werk van te maken, maar ik denk ook dat we er goed over moeten nadenken. Het systeem moet goed in elkaar zitten. Het gaat hier over de essentie van de democratie: informatiedoorstroming, correcte informatie tot bij de kiezers brengen is de essentie van de democratie. Als daar een fout op zit, is er natuurlijk een zeer groot gevaar voor beïnvloeding. Dat mag je absoluut niet doen.
Ik wil er nog een oplossing aan toevoegen die ik de vorige keer ook ter sprake heb gebracht maar waar blijkbaar niet verder op wordt ingegaan: als het gaat om een capaciteitsprobleem, gaat het in se eigenlijk altijd over de problematiek van de betaling. Kun je daar al dan niet geld tegenover plaatsen? Is het een mogelijkheid om heel dat systeem te laten betalen door de politieke partijen zelf? Je kunt perfect uitkijken naar een externe partner. Dat kunnen ook consultancybureaus zijn. De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) is genoemd. De universiteiten zijn genoemd. Als je zo’n studie in de markt zet, kan iedereen daarop intekenen. Dan lijkt het mij een goede zaak om het capaciteitsprobleem bij het Planbureau en bij de eigen studiedienst te omzeilen en dat het, a rato van de grootte van de verschillende partijen, betaald wordt door de partijen zelf. Op die manier betalen diegenen die het effectief moeten betalen. De partijen staan er dan zelf voor in. En je kunt veel ruimer gaan om het capaciteitsprobleem op te lossen. Is dat een piste die zou kunnen worden onderzocht?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, we hebben op dit ogenblik elf analisten en dertig ondersteunenden. Dat is natuurlijk totaal onvoldoende. Die ondersteunenden zijn dan nog hoofdzakelijk mensen die gespecialiseerd zijn in gezins- en demografische studies. Zij kunnen dus niet de economische analyses maken die hiervoor nodig zijn. We hebben dus onvoldoende capaciteit. We hebben ook niet de ICT-modellen. De Vlaamse statistische autoriteit wordt op een verstandige manier uitgebouwd. Het hoofd van de VSA werd zeer recent aangeworven. Het is onze bedoeling om een zeer adequate, onafhankelijke, met sterke kwaliteitsnormen werkende VSA uit te bouwen, zoals die bestaat in het buitenland. Ons hoofd heeft trouwens op dat vlak ervaring in het buitenland opgedaan.
Dit was mijn plan. Het decreet is goedgekeurd, de uitvoering is bezig. En dan rees hier de vraag naar de berekening van de partijprogramma’s. Daartoe zullen middelen moeten worden gecreëerd. Er zal een deel uitstroom zijn bij de bestaande studiedienst. We zullen moeten bekijken welke capaciteit we kunnen coördineren binnen de Vlaamse overheid. Ik zei al dat een aantal beleidsdomeinen daarop nog geen antwoord hebben gegeven.
Mijnheer Diependaele, het spoor dat u opent om in die middelen te voorzien, is een mooi spoor. Maar dat is dan enkel toegespitst op het moment van de verkiezingen zelf. Het kan ook zijn dat alle politieke partijen zeggen dat ze hun dotatie voor een deel afstaan en teruggeven aan de Vlaamse overheid, die daarmee een permanente VSA kan uitbouwen, een die niet alleen om de vijf jaar programma’s berekent maar evenzeer ook de effecten van andere maatregelen en fiscale maatregelen. Dat klinkt als muziek in de oren. Als het parlement het daarmee eens zou zijn, zou dat een heel mooie bijdrage zijn tot het versterken van onze eigen statistische analysecapaciteit en tot de analyse van de beleidsmaatregelen. We zouden veel meer documentatie en analyse kunnen verstrekken dan we tot nu toe doen. In hoofdzaak zou het om demografische studies gaan. Het VRIND-boek betreft in hoofdzaak gezins- en demografische evolutie.
Ik sta open voor alle suggesties op dat vlak. Ik wil de VSA heel sterk uitbouwen. Het is onmogelijk om dat tegen 2019 te doen. Ik heb u gezegd welke capaciteit daarvoor in Nederland wordt ingezet, tegenover de capaciteit die wij maar hebben. Die is totaal onvoldoende. In Nederland is het geen verplichting. Daar zijn de partijen vrij om dat te laten doen. We hebben in Vlaanderen geen enkel decreet nodig om die VSA die opdracht te geven, tenzij er een meerderheid zou worden gevonden om te zeggen dat alle partijen dat verplicht moeten doen. Dan kom je inderdaad misschien bij de vraag van de contributie van de partijen, maar in Nederland is dat op vrijwillige basis.
In het witboek hebben we de opties geschetst, en ook het spoor om daartoe te komen. Maar wij hebben in elk geval op het vlak van de VSA geen bijkomende decreten nodig.
Mijnheer Bothuyne, geloofwaardigheid is veel meer dan een mathematisch model. Verkiezingen gaan over veel meer dan de doorrekening daarvan. Ik plaats de zeer grote voetnoot, de caveat, dat beleidseffecten berekenen altijd bijzonder moeilijk zal zijn omdat het zeer moeilijk is om in te schatten welke gedragseffecten je zult genereren met deze of gene maatregel. Je kunt fantastisch veel fietsfaciliteiten creëren, fietssnelwegen aanleggen, maatregelen treffen om openbaar vervoer te stimuleren en om wagenvervoer te beperken, maar dan nog moet je een gedragsverandering krijgen bij de mensen. Zij moeten bereid zijn om daarin mee te gaan. Dat heb je ook met andere maatregelen. Die kun je heel moeilijk voorspellen. Wie zegt dat hij daarmee 100 procent gaat berekenen wie met een geloofwaardig model komt en wie niet, moet daar een zeer grote voetnoot bij plaatsen.
Verkiezingen gaan over meer dan alleen maar mathematische berekeningen. Ik hoop dat we nooit in die situatie komen. We zitten met ideologische discussies en met klemtonen die je legt. Daar zijn natuurlijk budgettaire gevolgen aan verbonden.
Het is mogelijk dat een partij keuzes maakt die een bijkomende budgettaire last hebben die niet in het budgettair meerjarenplan past. Dat is het goed recht van een partij. De andere partijen hebben het recht dat te bevechten. Dat is nu eenmaal de ideologische discussie.
Wat mij betreft, kunnen die modellen nuttig zijn en hun waarde hebben, maar ze mogen, met alle respect voor de modellen, het democratisch debat niet van meet af aan verengen tot deze discussie. Het gaat veel breder dan dat.
Als het om de geloofwaardigheid gaat, komen veel andere aspecten aan bod. Ik heb mijn ideeën over politieke vernieuwing. In mijn ogen gaat alles wat onder politieke vernieuwing valt in de eerste plaats om de discussie die nu wordt gevoerd. Het gaat om integriteit, om deontologie en om de naleving van de wet. Daar hebben we geen nieuwe wetten voor nodig. De mensen zijn integer en hanteren een deontologie. Iedereen weet goed wat kan en wat niet kan. Ik denk niet dat we veel politieke vernieuwing nodig hebben om te weten dat het niet kan dat iemand zich laat betalen voor vergaderingen waaraan hij niet heeft deelgenomen. Dat is echter een ander aspect. Als het om geloofwaardigheid gaat, zal de kiezer hopelijk ook andere elementen onder ogen nemen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister-president, u hebt gelijk. Bij de beoordeling van programma’s en kandidaten zal de kiezer verschillende elementen, waaronder het ideologisch debat, in rekening brengen. Dat hoeft niet altijd helemaal te zijn berekend. Als we een aantal prioriteiten in de verkiezingsprogramma’s op een objectieve wijze zouden kunnen laten berekenen, zou dit wel in sterke mate helpen om de politiek opnieuw aan geloofwaardigheid te laten winnen. Dit zou de kiezer toelaten zich effectief goed te informeren en de zaken op een objectieve basis te vergelijken. Op die manier vermijden we misschien ook de boulevard van gebroken beloftes die legislatuur na legislatuur tot ontgoochelingen bij veel kiezers leidt. Volgens mij moeten we er alles aan doen om dit te vermijden. Dat is natuurlijk een verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf, maar volgens mij kunnen we al heel wat helpen met een objectief model voor de berekening van de verkiezingsprogramma’s.
Ik vind het jammer dat u een aantal redenen hebt vermeld om daar in 2019 geen werk van te maken. De uitbouw van de Vlaamse statistische autoriteit is uiteraard een werk dat wat tijd en inspanning vergt. Het een kan echter perfect van het ander worden losgekoppeld. We kunnen ook externe capaciteit inhuren. Dit kan eventueel deels met bijdragen van de politieke partijen worden gefinancierd. Volgens mij zijn onze universiteiten en andere instanties perfect in staat hiertoe een bijdrage te leveren. Hoe kunt u anders verklaren dat professor Decoster in 2014 met zijn mensen al een eerste poging namens de media heeft ondernomen? Die media werden trouwens voor een groot gedeelte door de Vlaamse overheid gefinancierd, want de bijdrage van de VRT aan de oefening was niet gering.
Minister-president, als het hierbij blijft, vind ik dat een gemiste kans. Ik hoop dat het hier niet bij blijft. U hebt nog niet geantwoord op mijn vraag naar uw verdere stappen. Ik hoop dat u hier nog een kleine toelichting bij kunt geven.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, dat is inderdaad een aspect van de zaak. U hebt het denkspoor geopend naar de universiteiten te stappen, maar van twee zaken één. We kunnen stellen dat het een totaal onafhankelijke instantie moet zijn die garanties biedt. Ik wil erop wijzen dat het hier goedgekeurd decreet over de Vlaamse statistische autoriteit de onafhankelijkheid van die autoriteit waarborgt. Het universitair onderzoek door professoren zal altijd op kritiek botsen vanwege en minstens aanwezige perceptie van een gebrek aan neutraliteit. Ik bedoel de perceptie. Ik beweer niet dat die mensen niet correct of niet objectief zijn. Het is zoals rechtspraak, die niet alleen moet worden gedaan. ‘Justice should not only be done, it should also be seen to be done.’ Dat geldt ook voor objectiviteit. Indien het om een onafhankelijke studie moet gaan, zal er altijd discussie over de objectiviteit zijn.
Indien u het voor 2019 een gemiste kans vindt, laat ik dat geheel voor uw rekening. De capaciteit is er niet. Ik heb een studiedienst geërfd die daar helemaal niet op georiënteerd is en die zich hoofdzakelijk toespitst op demografische studies en prognoses. We zullen, zoals ik vorige keer al heb verklaard, niet improviseren. We hebben die statistische capaciteit niet.
Het decreet is hier goedgekeurd. We zijn van plan dit uit te bouwen. Dat zal middelen vergen. Tijdens de regeringsvorming in 2019 zullen keuzes moeten worden gemaakt. Tijdens deze regeerperiode zullen we niet over alle middelen beschikken om een evenknie van het Nederlands Centraal Planbureau te creëren. Ik maak er echt werk van.
We zullen echter niet improviseren. Wetende dat we de capaciteit niet hebben, zal ik hier niet beweren dat we de studies zullen laten uitvoeren.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister-president, eigenlijk hebt u niet geantwoord op mijn vraag naar de verdere stappen.
Het witboek is goedgekeurd. Zoals ik in het begin van mijn antwoord heb vermeld, zal ik in het najaar van 2017 van de Vlaamse statistische autoriteit een plan van aanpak krijgen. Dit omvat de uitbouw van de capaciteit, wat nodig is aan IT enzovoort. Ik zal dat in het najaar van 2017 krijgen. Ik hoop ondertussen ook de ontbrekende antwoorden met betrekking tot de diverse beleidsdomeinen te krijgen. Ik heb die vraag al in het begin beantwoord.
Minister-president, ik kijk uit naar de verdere analyse in het najaar van 2017. Ik hoop dat we ondertussen met alle hier aanwezige partijen kunnen samenwerken om in 2019 toch tot een doorrekening te komen. Die berekeningen zullen misschien niet optimaal en perfect onafhankelijk zijn, zoals u lijkt te wensen, maar ik heb tijdens vorige commissievergaderingen wel genoteerd dat alle hier aanwezige partijen een doorrekening willen. Dit kan eventueel deels worden gefinancierd met bijdragen uit de partijfinanciering.
Onze universiteiten beschikken over capaciteit. U hebt daar zelf nog gebruik van gemaakt om de discussie over de transfers tussen de regio’s aan te zwengelen. Het lijkt me wat vreemd dat u weigert gebruik te maken van de capaciteit van onze universiteiten om de verkiezingsprogramma’s te laten doorrekenen. Ik zou daar niet min over doen. Volgens mij zit daar zeer veel capaciteit die het democratisch debat ten goede zou kunnen komen.
Minister-president, dit is een gemiste kans. Hopelijk wordt dit dan ook vervolgd in 2019.
De vraag om uitleg is afgehandeld.