Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
Mevrouw Remen heeft het woord.
Voorzitter, ruim driekwart van de Limburgse bedrijven, maar ook van de Vlaamse bedrijven, zijn familiebedrijven. Veel van deze bedrijfsleiders hebben nog nooit over hun opvolging nagedacht. Nochtans slaat de vergrijzing ook bij deze zelfstandigen toe. Maar liefst 38 procent maakt deel uit van een risicogroep.
Uit een zeer recente studie van de Limburgse Hogeschool PXL, van UNIZO Limburg en van VKW Limburg blijkt dat ze de overdracht voor zich uitschuiven. De boodschap luidt dat niemand vroeg genoeg kan beginnen aan de voorbereiding van de overdracht van de zaak naar een volgende generatie. Ondernemers zijn vooral bezig met het runnen van hun zaak. Ze denken pas aan een overname wanneer ze zelf een stap terug willen zetten. Meestal is het dan te laat. Een overname is een proces van zeer lange duur. Heel veel factoren spelen een rol.
In de Limburgse familiebedrijven werken ongeveer 200.000 mensen. Het voortbestaan van onze kmo’s is van levensbelang voor onze Vlaamse economie en voor het behoud van de duurzame tewerkstelling. Blijkbaar wil 40 procent van de zelfstandigen hun bedrijf aan hun kinderen overlaten en wil 30 procent het liever aan derden verkopen. Ze verkiezen duidelijk de lokale verbondenheid boven de eventuele omvorming tot een buitenlands filiaal. Dat is een goede zaak.
In 2012 heeft de Vlaamse Regering een schenkbelasting van 0 procent ingevoerd voor bedrijven die aan de kinderen of de familie worden geschonken. Het merendeel van de bedrijfsleiders heeft echter nog nooit gehoord van deze fiscaal vriendelijke en stimulerende maatregel. Hoewel dit gunsttarief bestaat en hoewel de overdracht aan de kinderen vaak in overweging wordt genomen, kent 80 procent van de bedrijfsleiders van de microbedrijven de maatregel niet. Wat de verankering van onze familiebedrijven betreft, blijkt er nog veel werk aan de winkel te zijn.
Dit geldt ook voor de versoepeling van de activiteitvoorwaarde. Om bij een schenking van het tarief van 0 procent te kunnen genieten, moet er een reële economische activiteit zijn. Holdingvennootschappen kunnen hier ook van genieten, mits ze hier zelf aan voldoen of minstens 30 procent aandelen behouden van minstens een dochtervennootschap die aan deze voorwaarde voldoet. In de realiteit werkt dit erg belemmerend. Bij de overdracht aan meerdere kinderen wordt uit praktische overwegingen immers meestal voor tussenliggende vennootschappen gekozen.
Minister, ziet u een mogelijkheid om de activiteitvoorwaarde, die belemmerend werkt voor de toepassing van de schenkbelasting, naar de onderliggende dochtervennootschappen uit te breiden?
Minister Tommelein heeft het woord.
Mevrouw Remen, ik ben zeer tevreden dat u me op de valreep van dit zittingsjaar nog een vraag om uitleg stelt. Het is een primeur. Dat mag ook eens worden gezegd.
Zoals u weet, heeft de vorige Vlaamse Regering, waar mijn partij geen deel van uitmaakte, beslist het Vlaams fiscaal gunstregime bij de overdracht van een bedrijf te hervormen. Die hervorming was een omwenteling van onze overdrachtsfiscaliteit.
Sindsdien is de schenking van een familiebedrijf vrijgesteld van schenkbelasting. Voordien gold een vlak tarief van 2 procent. Voor de overdracht bij overlijden geldt in de successierechten niet langer het nultarief, maar een vlak tarief van 3 tot 7 procent. Samen met de tarieven zijn ook de toepassingsvoorwaarden voor het Vlaams gunstregime in de nieuwe stijl grondig gewijzigd.
U wilt dat ik een specifieke modaliteit in die regeling eens zou herbekijken. U zou die vraag om uitleg ook tot minister Muyters kunnen richten. Ere wie ere toekomt. Hij heeft die regeling destijds mee vormgegeven. Hij weet dan ook beter dan wie ook waarom welke keuzes zijn gemaakt en waarom welke beperkingen zijn ingelast.
Mevrouw Remen, u hebt in het bijzonder verwezen naar de activiteitvoorwaarde. Het gunstregime heeft tot doel de continuïteit van onze ondernemingen en van de bijbehorende tewerkstelling te waarborgen. In die logica zijn de voorwaarden erop gericht enkel te voorzien op fiscale voordelen voor de werkende bedrijven die effectief een economische meerwaarde genereren.
In de memorie van toelichting bij het decreet staat te lezen dat de patrimoniumvennootschappen en zuivere managementvennootschappen uit het gunstregime worden geweerd. Holdings worden niet ab initio uitgesloten. Ze komen in aanmerking indien ze aan de participatievoorwaarde voldoen en indien ze minstens 30 procent aandelen in het bezit hebben van minstens een directe dochtervennootschap die een exploitatievennootschap en geen management- of patrimoniumvennootschap is.
In de omzendbrief van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) wordt het onderscheid gemaakt tussen holdings die zelf een activiteit uitoefenen en vanwege die activiteit zelf als familiale vennootschappen kunnen worden gekwalificeerd, want de voorwaarden voor het gunstregime worden in hoofde van de holding beoordeeld, en passieve holdings die zelf geen activiteit uitoefenen. Die holdings kunnen voor hun gunstregime in aanmerking komen indien ze minstens 30 procent van de aandelen in volle eigendom houden van minstens een dochtervennootschap die wel een activiteit of een vrij beroep uitoefent. Voor de gekwalificeerde passieve holdings wordt het gunsttarief toegepast ten bedrage van de waarde van de aandelen van de dochtervennootschap en de daaronder gelegen vennootschappen die aan de activiteitvoorwaarde voldoen.
Ik ga niet verder in op de omschrijving van wat nu een reële economische activiteit vormt. Om die voorwaarde tastbaar te maken, voorziet de regelgeving in een bijzondere bewijsvoering met weerlegbare wettelijke vermoedens van afwezigheid van reële economische activiteit. Dit is in feite een negatieve bewijsvoering.
Mevrouw Remen, ik neem aan dat uw vraag om uitleg hier niet specifiek over gaat. U mag echter niet vergeten dat deze voorwaarde op geconsolideerde basis evenzeer geldt voor holdings met een participatie in een directe dochtervennootschap. De voorwaarde van de reële economische activiteit en de vermoedens van de afwezigheid ervan worden voor gekwalificeerde participatieve holdingvennootschappen op groepsniveau getoetst.
Ik veronderstel dat uw vraag om uitleg betrekking heeft op de nu geldende uitsluiting voor een holding die zelf geen activiteiten heeft of geen vrij beroep uitoefent en die al evenmin een participatie van 30 procent heeft in minstens een actieve dochtervennootschap omdat zich tussen de holding en de actieve dochtervennootschap nog een passieve tussenholding bevindt. De participaties van dochtervennootschappen in kleindochtervennootschappen zijn immers relevant. De kleindochtervennootschappen kunnen uiterst actief zijn. Ten gevolge van de passiviteit van de tussenliggende dochtervennootschappen wordt de holding van het gunstregime uitgesloten. Enkelvoudige holdingstructuren komen in aanmerking, maar dubbele holdingstructuren met kleindochterondernemingen komen niet in aanmerking.
U hebt me gevraagd of ik bereid ben deze uitsluiting te bekijken. Ik heb uw vraag om uitleg pas eind vorige week ontvangen. Vorige week was een drukke week. Ik kan op een dergelijke vraag niet onmiddellijk overtuigend of sluitend ja of neen antwoorden. Ik zal vragen moeten stellen en me moeten documenteren. Ik heb wat vakantiewerk gekregen, maar in de loop van de komende weken heb ik wel wat tijd. Ik zal daarvan gebruikmaken om dit te doen.
Ik heb de geschiedenis van deze regeling bekeken en gelezen dat in 2011 amendementen zijn ingediend om de kleindochtervennootschappen in dergelijke situaties onder de gunstregeling te laten vallen. Dat staat in het parlementair stuk 1326/18. De indiener, de heer Sabbe, heeft deze amendementen verantwoord tegenover de toenmalige Vlaamse Regering en in het bijzonder tegenover minister Muyters.
Ik citeer: “Als een holdingvennootschap een dochtervennootschap heeft, kan daar nog eens een kleindochter onder hangen. Je hebt, bijvoorbeeld, een holdingvennootschap waar kapitaal en aandelen in zitten en je hebt de exploitatievennootschap in België. Dan kan er wel nog een exploitatievennootschap in Frankrijk of Wallonië zitten. De regelgeving over de vermindering van de schenking- en successierechten hebt u voor die kleindochters niet toegepast. Ik begrijp dat er een einde moet komen. We moeten ons dan ook enten op de praktijk. Een structuur is vandaag complexer dan vroeger.” Zijn fractie, de inmiddels ontbonden LDD-fractie, wilde die kleindochtervennootschap hier mee in opnemen.
Minister Muyters heeft hierop het volgende geantwoord: “Dat is geen goed idee. Vanuit de sector wordt daar niet zwaar aan getild. De sector zegt zelf dat ze zich daaraan zullen aanpassen.”
Mevrouw Remen, volgens mij kunt u deze vraag om uitleg best nog eens aan minister Muyters stellen. Hij blijkt zeer goed op de hoogte te zijn van deze problematiek. Hij weet perfect wat er in de sector leeft.
Ik heb ondertussen mijn eigen administratie geraadpleegd. VLABEL wijst erop dat al te complexe structuren kunnen wijzen op een gebrek aan familiaal karakter of aan reële economische activiteit. VLABEL heeft me ook meegedeeld dat de controle op complexe structuren met holdings met rechtstreekse en onrechtstreekse participaties in dochter-, kleindochter- en achterkleindochtervennootschappen bijzonder moeilijk zou worden.
Mevrouw Remen, ik veronderstel dat u het met me eens bent dat die tweede bedenking geen doorslaggevend argument in de afweging mag zijn. We moeten echter wel de realiteit onder ogen zien. Als de realiteit inhoudt dat bepaalde zaken op die manier werken, moeten we dat bekijken.
Ik heb tevens eens naar de regeling in Wallonië en in Brussel gekeken. Het is niet mijn gewoonte hen als lichtende voorbeelden te nemen, maar ik doe wel de moeite om over het muurtje te kijken.
Naast een radicale hervorming van de woonfiscaliteit, heeft mijn zeer gewaarde, gerespecteerde en goede collega, minister Vanhengel, ook een hervorming van de overdrachtsfiscaliteit doorgevoerd. Onze Vlaamse regeling heeft blijkbaar inspirerend gewerkt.
Het Brusselse gunststelsel kan worden toegepast indien een vennootscha een participatie heeft van minstens 30 procent in een rechtstreekse actieve dochtervennootschap. Hierbij komt enkel de waarde van de participaties in actieve dochtervennootschappen pro rata in aanmerking voor de gunstregeling.
Ook Wallonië en andere buurlanden kennen eigen regelingen. Hieruit blijkt dat verschillende benaderingen van de holdingstructuren mogelijk zijn. Het is niet altijd rechtlijnig en eenduidig. Soepeler interpretaties van het economisch ondernemingsbegrip zijn mogelijk. We moeten echter wel een sluitend en beperkend criterium vinden dat de idee van de ondersteuning van de economisch actieve bedrijven overeind houdt.
Belangrijker nog dan het vergelijkend onderzoek lijkt me een onderzoek op het terrein. Ik heb in de literatuur gelezen dat de plaatsing van een tussenholding vaak om louter economische redenen plaatsvindt, maar ook in het verleden kan zijn gebeurd. Deze structuren zijn vaak het gevolg van historische overnames. Dit wordt tevens steeds meer toegepast om aan de familiale belangen van de diverse aandeelhouders tegemoet te komen. Bovendien heeft de huidige regeling volgens de literatuur ook een averechts effect. Het volstaat om een zuiver passieve vennootschap onder een actieve holding onder te brengen of om een passieve holding actief te maken om deze vennootschappen met toepassing van het gunstregime over te dragen. Op het terrein wijzigt deze operatie immers niets aan de uitgeoefende activiteit. In feite beantwoordt een dergelijke overdracht niet aan de ratio van de regeling.
Mevrouw Remen, ik ben dan ook van mening dat wat studiewerk op zijn plaats is. Indien u vanuit het terrein aanwijzingen hebt dat hier vraag naar is, zou ik dat graag vernemen. Ik ken zeer graag concrete voorbeelden en concrete dossiers. U hebt zeker praktijkervaring. Ik heb trouwens gemerkt dat u net een prijs hebt ontvangen, waarvoor mijn welgemeende felicitaties.
Ik zal uiteraard met minister Muyters overleggen. Ik ben steeds bereid om, samen met de andere leden van de Vlaamse Regering, de voorstellen die u in dit verband hebt, met een open geest te benaderen.
Mevrouw Remen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord. Ik heb nog een paar opmerkingen over de onderliggende dochtervennootschapen. Ik heb het dan over de onderliggende dochter- of kleindochtervennootschappen die een activiteit hebben en niet over slapende holdings of vennootschappen. Bij de schenking van een familiebedrijf wordt deze tactiek met onderliggende vennootschappen veel gebruikt indien het om meerdere kinderen gaat. Daar knelt het schoentje. Meestal heeft de bedrijfsleider meerdere kinderen en dan maakt hij van deze doorkijkbenadering gebruik om van het tarief van 0 procent aan schenkingsbelasting te kunnen genieten. Ik zou het echt appreciëren indien we dit goed zouden onderzoeken. Dit is een prangende vraag op het terrein. Dat is de reden waarom ik deze oproep doe.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Ik kan dit niet voldoende benadrukken. Ik sta met één been in mijn familiebedrijf en met één been in de politiek. Ik weet goed waarover ik spreek. We creëren een derde van de toegevoegde waarde en we zorgen voor 55 procent van de totale tewerkstelling in Vlaanderen, maar het probleem van de overdracht blijft prangend.
Zoals u zelf hebt vermeld, blijkt uit eerdere cijfers dat dit in het verleden slechts een bescheiden succes had. Dit is een cruciale uitdaging in ons maatschappelijk belang. Het aangepast fiscaal beleid is daarbij zeer belangrijk. Dat blijkt ook uit de cijfers in de studie. Ik weet niet of u de studie hebt gezien. Vooral de kleine bedrijven met minder dan tien werknemers gaan veeleer over tot verkoop in plaats van schenking, maar 30 procent wil de zaak wel binnen de familie houden. Dat is een blijvend aandachtspunt.
Wat de verkoop betreft, gaat het niet enkel om de financiering. Ook intermenselijke dynamieken spelen een rol. De financiering is er natuurlijk ook. We mogen niet vergeten dat onze lokale ondernemers een hoge belastingdruk en veel regels moeten ondergaan. Dit doet velen terugdeinzen om het ondernemerschap op zich te nemen. Verder denk ik ook aan de oneerlijke concurrentie en dergelijke. Zeer veel familiebedrijven gaan failliet. Het is vandaag nog in de media verschenen. Met 19 procent is dat aandeel verdubbeld. We mogen dit niet onderschatten.
Indien een Nederlands familiebedrijf dreigt te worden overgenomen, komt de overheid tussenbeide. Dat gaat dan weliswaar om grote bedrijven, maar de overheid komt echt tussenbeide.
Meer dan driekwart van onze familiebedrijven staat binnen jaar over te nemen, maar er wordt geen kandidaat gevonden. We moeten voorkomen dat die bedrijven verdwijnen of naar het buitenland worden versast. Dit is alarmerend. We moeten hierop anticiperen.
Minister, ik heb nog een korte vraag. Acht u het mogelijk een familietoets in te voeren? Dat betekent dat nieuwe fiscale wetgeving of richtlijnen van de administratie, zoals de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL), zouden worden afgetoetst op hun eventuele impact op de vlotheid van de overdracht van onze bedrijven binnen de familie.
De heer Schiltz heeft het woord.
Mevrouw Remen, ik wil u van harte danken voor uw boeiende vraag om uitleg, maar met uw laatste bijkomende vraag maakt u de scope wel zeer breed. Vandaag is opnieuw een landenrapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gepubliceerd. Daaruit blijkt dat er in België nog wat werk is met betrekking tot de verschuiving van de belastingen op arbeid naar andere elementen, zoals milieubelastingen. Een aantal wetten vormt voor kleine bedrijfjes nog steeds een drempel. Het gaat echter wel veel beter.
U hebt terecht naar minister Muyters verwezen. Met zijn economisch beleid zet hij net heel erg in op de ondersteuning van bedrijven om e-governance aan te grijpen en om hun weg in het Vlaams instrumentarium te vinden. Hij wil ze zo actief mogelijk bijstaan, maar als veel kleine familiebedrijven failliet gaan, ligt dat niet aan het gebrek aan een goede fiscale regeling bij overerving. Veel kinderen zijn niet meer bereid om in het familiebedrijf te stappen. We kunnen niet meer doen dan het aanbieden. Voor wie het wil, is er een voordelig tarief.
Eerlijk gezegd, ben ik zeer bezorgd om de invoering van een familietoets. Ik houd heel erg van Vlaanderen en van zijn economisch weefsel, maar dat betekent niet dat de overheid zich zo veel mogelijk actief op familiebedrijven moet richten. Ik weet niet of dat de toekomst is.
Wat mij betreft, lijkt de huidige fiscale regeling een goede en gunstige zaak. We moeten in de toekomst nagaan of die regeling nog moet worden verfijnd. Dat zal dan zeker in samenspraak met minister Muyters moeten gebeuren. Er zijn voorlopig geen echte aanleidingen om grote veranderingen aan te brengen.
Minister Tommelein heeft het woord.
Mevrouw Remen, ik blijf bij wat ik in het begin heb verklaard. Ik zal het in zijn totaliteit bekijken. Ik heb nu niet voldoende tijd om daar ja of neen op te antwoorden. Ik zal tevens rekening houden met de bijkomende vragen die u me hebt gesteld. Ik zal hierover overleg plegen met minister Muyters. Ik stel voor dat we elkaar in verband met dit onderwerp opnieuw zien na het reces. Dan kan ik u nog eens in deze commissie zien.
Mevrouw Remen heeft het woord.
Minister, u hebt de reputatie een echte familieman te zijn. Volgens mij hebt u het beste voor met de verankering van onze Vlaamse familiebedrijven. Ik dank u nogmaals voor uw antwoorden en ik zal dit zeker blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.