Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de kwaliteitsdoorlichting van de kinderopvang
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, Kind en Gezin stelde op 19 april 2017 MeMoQ voor, wat staat voor Meten en Monitoren van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang. Het is het nieuwe meetinstrument voor kwaliteit in de kinderopvang. Daarbij wordt uitgegaan van de beleving van het kind zelf.
Resultaten van de kwaliteitsmeting met MeMoQ binnen vierhonderd kinderopvanginitiatieven tonen aan dat baby’s en peuters zich doorgaans goed voelen in de opvang. Ze worden er emotioneel goed ondersteund en ook de ouders zijn tevreden. Er is daarbij zo goed als geen onderscheid tussen gezinsopvang en groepsopvang.
Naast een economische en sociale functie heeft kinderopvang ook een educatieve functie. Die zijn expliciet opgenomen in het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters. Binnen het educatieve luik schiet de kinderopvang in het algemeen echter hier en daar nog te kort, zo blijkt. Kinderen in de kinderopvang zouden te weinig worden uitgedaagd. Kansen om educatief bezig te zijn laat men te vaak liggen. Vooral tijdens zorgmomenten en vrije spelmomenten kan er meer worden ingezet op het versterken en stimuleren van de kleintjes, zo klinkt het. Als voorbeelden worden de conversaties tijdens het eten of het helpen bij het dekken van de tafel aangehaald.
Ook blijkt dat veel baby’s en peuters maar matig tot laag geconcentreerd zijn en betrokken bij de activiteiten.
Een ander werkpunt binnen de kinderopvang is de omgeving. De indeling en de verscheidenheid van de ruimtes zouden vaak niet goed genoeg zijn, en het spelmateriaal soms te weinig gevarieerd.
Minister, kunt u meer toelichting geven bij het onderzoek met MeMoQ en de resultaten aangaande de kwaliteit binnen de kinderopvang, in het bijzonder wat betreft de tekortkomingen of de aandachtspunten op het vlak van pedagogische aanpak?
Hoe kan er worden ingezet op kwaliteitsverbetering op dit vlak?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, tweehonderd crèches en tweehonderd onthaalgezinnen werden doorgelicht met het nieuwe meetinstrument MeMoQ. Hierdoor hebben we vandaag een nulmeting.
Uit die meting blijkt dat de meerderheid van de baby’s en peuters zich goed tot zeer goed voelt in de crèche. Ze worden dan ook emotioneel goed tot zeer goed ondersteund met een knuffel, ze worden getroost als ze huilen. Ook ouders zijn tevreden en dat blijkt ook uit de evaluatie.
Er zijn ook werkpunten. De evaluatie toonde aan dat heel wat kansen onvoldoende benut worden om kinderen uit te dagen en te stimuleren.
Minister, wat is uw appreciatie van deze nulmeting? Hoe wilt u aan de slag met de resultaten die nu voorliggen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het project MeMoQ, Meten en Monitoren van de kwaliteit van de Vlaamse kinderopvang voor baby’s en peuters, werd uitgevoerd, in opdracht van Kind en Gezin, door de Vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek onder leiding van professor Michel Vandenbroeck van de Universiteit Gent in samenwerking met het Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs onder leiding van professor Ferre Laevers van de KU Leuven.
Het project MeMoQ bestond uit vier doelstellingen. Ten eerste, de ontwikkeling van een pedagogisch raamwerk; ten tweede, de ontwikkeling van een wetenschappelijk meetinstrument om een nulmeting uit te voeren bij een representatieve steekproef van de Vlaamse kinderopvang voor baby’s en peuters; ten derde, het ontwerpen van een monitoring-instrument voor Zorginspectie en ten vierde het ontwerpen van een zelfevaluatie-instrument dat ook kan worden gebruikt voor pedagogische coaching.
De nulmeting die werd uitgevoerd met het wetenschappelijke meetinstrument, biedt antwoord op de vraag: ‘Wat gebeurt er in de opvanglocatie zelf?’ In tweehonderd locaties groepsopvang en tweehonderd locaties gezinsopvang werden telkens gedurende een volledige voormiddag met het instrument zes dimensies van pedagogische proceskwaliteit gemeten: welbevinden, betrokkenheid, emotionele en educatieve ondersteuning, omgeving en omgaan met gezinnen.
Concreet gaat het om het observeren van de kinderen zelf, de interacties tussen de kinderbegeleiders en de kinderen, de interacties tussen de kinderen onderling, de mate waarin kinderbegeleiders de kinderen uitdagen, hun ontwikkeling bevorderen en taalondersteunend te werk gaan, de mate waarin het aanbod, meer bepaald de inrichting, de indeling, het materiaal, het gebruik van het materiaal, de kinderen uitdaagt en van de dagorganisatie.
Daarnaast werden ook de visie en ervaringen van de ouders bevraagd. Alle ouders van de kinderen aanwezig in de geobserveerde leefgroep kregen een vragenlijst. Verder werd ook nagegaan welke structurele contextfactoren de proceskwaliteit beïnvloeden via bevraging van de verantwoordelijke van de opvanglocatie, meer bepaald het aantal kinderen in de opvanglocatie, de achtergrondkenmerken van deze kinderen, de mate waarin gecommuniceerd wordt met ouders en waarover, enzovoort.
Het wetenschappelijk instrument werd vooraf uitgebreid getest op het vlak van haalbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid.
400 opvanglocaties en 3172 ouders hebben hun medewerking aan de nulmeting verleend. In totaal werden meer dan 6500 kinderen geobserveerd. De meting is dus gebeurd op een zeer grondige basis en heeft een veelheid aan data opgeleverd.
De resultaten tonen vooral de vele sterke kanten van de kinderopvang, evenals enkele werkpunten.
Ouders zijn over het algemeen zeer positief over hun opvang. Opvanglocaties kunnen hierbij nog meer aandacht besteden aan het kennen van en rekening houden met de verwachtingen en ervaringen van ouders.
Meer dan 90 procent van de geobserveerde leefgroepen krijgt een score van drie op vijf of meer voor het welbevinden van het kind. Dat betekent dat kinderen zich matig tot goed in hun vel voelen in de Vlaamse kinderopvang.
Zowel bij baby’s als bij peuters zit het op het vlak van emotionele ondersteuning relatief goed in de Vlaamse kinderopvang. Het overgrote deel van de leefgroepen, meer dan 80 procent, heeft hier een matig hoge tot hoge score. Dat betekent dat de kinderbegeleiders nabij zijn, signalen van kinderen niet alleen oppikken, maar er ook op reageren met aandacht voor het perspectief van het kind zelf.
Variatie aan ervaringsgebieden is belangrijk en de diversiteit aan ervaringsgebieden scoort goed. Er zijn wel verschillen op te merken tussen leefgroepen.
Dat zijn dus aanzienlijk wat positieve punten die leiden tot een hoge waardering van de ouders voor de kinderopvang. Er zijn daarnaast ook enkele werkpunten die baby’s en peuters meer ten goede kunnen komen dan al het geval is. Belangrijk is dat dit gemiddeld gezien het geval is en er dus zeker kinderopvanginitiatieven zijn die ook hier al goed mee aan de slag gaan. We spreken dus over gemiddelden.
Op het vlak van betrokkenheid van het kind blijkt veelal dat baby’s en peuters in de kinderopvang matig tot laag geconcentreerd bezig zijn. De mate waarin kinderen worden uitgedaagd, kan beter. Op het vlak van educatieve ondersteuning van het kind blijkt dat op bepaalde momenten kansen blijven liggen om kinderen uit te dagen en hun ontwikkeling te bevorderen, voornamelijk inzake taal. Dit is een internationale trend: de emotionele ondersteuning van kinderen scoort beter dan de educatieve ondersteuning, waarbij Vlaanderen vergelijkbaar met andere EU-landen scoort. Dat betekent natuurlijk niet dat we hier geen werkpunt in zien, maar ook niet dat de opvang schoolser moet worden of dat er meer geleide activiteiten moeten zijn, maar wel dat bijvoorbeeld ook tijdens vrije spel- of eetmomenten kinderen meer begeleid of uitgedaagd zouden moeten kunnen worden onder andere door het uitlokken van taal enzovoort.
Het betekent ook dat er blijvend aandacht nodig is voor die educatieve aspecten in opleiding op permanente vormingen of bij de ondersteuning van pedagogische processen in de opvanglocatie zodat men er zich blijvend bewust van is.
De scores voor de omgeving, onder andere infrastructuurmaterialen en speelgoed, kunnen beter, maar er zijn goede scores voor het onderdeel doeltreffendheid van de organisatie in de leefgroep en de dagorganisatie.
Voor het eerst hebben we dus een realistisch en omvattend beeld van de pedagogische kwaliteit van de Vlaamse opvang voor baby’s en peuters. Dat is een goede basis om de pedagogische functie onder de aandacht te brengen, te bespreken en te versterken. Die aandacht voor de pedagogische kwaliteit is niet nieuw, maar in het versnipperde landschap van voor het decreet Kinderopvang was er geen algemeen gedeeld pedagogisch referentiekader en waren er geen uniforme en omvattende instrumenten.
Deze nulmeting is dan ook te beschouwen als een startpunt. De meting is immers gebeurd nog voor iemand de kans kreeg om aan de slag te gaan binnen het nieuwe pedagogische referentiekader en nog voor de initiatieven ter verbetering werden gelanceerd. De nulmeting biedt met andere woorden een basis om evoluties over meerdere jaren in kaart te kunnen brengen.
Tegelijkertijd biedt dit project ook het kader, de inzichten en de instrumenten aan om samen concreet aan de slag te gaan. Zowel de sector, als Kind en Gezin en Zorginspectie kunnen nu gerichte stappen vooruit zetten dankzij dit project.
Er is het monitoringinstrument als tool voor Zorginspectie. Het is ontwikkeld in zeer nauwe samenwerking met en uitvoerig getest door Zorginspectie. Het vertrekt van het wetenschappelijk meetinstrument en laat Zorginspectie toe om in individuele opvanglocaties naar dezelfde zes dimensies van pedagogische kwaliteit te kijken. Elk van de zes dimensies wordt afzonderlijk beoordeeld en daarom is er de mogelijkheid om een genuanceerde en rijke feedback te geven met het oog op het bevorderen van de kwaliteit. Door elke dimensie apart te beoordelen, is het mogelijk om niet alleen te benoemen wat minder goed gaat, maar zeker ook te waarderen wat wel goed gaat.
Bovendien zal Zorginspectie ook het gebruik van het zelfevaluatie-instrument stimuleren. Vanaf juni 2017 start Zorginspectie met het gebruik van het monitoringsinstrument bij toezichtbezoeken als aanvulling op de huidige aanpak.
Er is het zelfevaluatie-instrument waarmee elke opvanglocatie aan de slag kan gaan om de pedagogische kwaliteit in de eigen context te bekijken en te verbeteren. Het instrument wordt aangeboden als een hulpmiddel. Het is afgestemd op het monitoring-instrument van Zorginspectie.
Op die manier kijken organisatoren van kinderopvang en Zorginspectie, maar ook pedagogische ondersteuners in de kinderopvang, op dezelfde manier naar de pedagogische kwaliteit van de opvang en hebben ze een gemeenschappelijke taal om in dialoog te gaan.
De regelgeving rond de pedagogische norm wordt nog uitgewerkt en wordt verwacht begin 2018. Tot dan ligt de nadruk op het leren kennen en gebruiken van het monitoring-instrument door alle betrokkenen. Pas als de pedagogische norm regelgevend vastligt, kan Zorginspectie nagaan of aan de pedagogische norm wordt voldaan. Samen met Zorginspectie zal Kind en Gezin vorm geven aan de vernieuwde opvolging.
Tot slot is het een groeiproces waarbij Kind en Gezin samen met de partners de nodige ondersteuning zal geven. Er zal werk van worden gemaakt om alle organisatoren van kinderopvang uitgebreid te informeren. Om opvanglocaties aan de slag te helpen gaan met het zelfevaluatie-instrument, zullen er inspiratie- en workshopsessies worden georganiseerd met zeer concrete tips, best practices en getuigenissen. Zo zullen de organisatoren en kinderbegeleiders aan de slag kunnen gaan om de pedagogische kwaliteit in hun locatie op meerdere dimensies te evalueren en waar nodig te versterken. Alvorens dit alles vorm te geven, zullen de sector en alle andere betrokken partners worden bevraagd omtrent hun noden op dit vlak.
We beschouwen de afronding van dit project als een nieuwe, belangrijke mijlpaal. Naast de economische en de sociale functie, is immers ook de pedagogische functie van de kinderopvang erg belangrijk, in de eerste plaats voor de kinderen zelf, maar uiteraard ook voor de ouders en voor de samenleving in haar geheel. We hebben er immers alle belang bij dat kinderen zich veilig kunnen ontplooien in een warme en boeiende omgeving.
Het decreet van 2014 ademde al heel wat ambitie uit qua pedagogische kwaliteit. Dit project heeft die ambities in concrete instrumenten, principes en werkwijzen omgezet. Wat ons tevredenstelt, is dat de sector actief heeft geparticipeerd in dit project. Niet alleen door feedback te geven in de klankbordgroep, maar ook door zich te engageren om de instrumenten te testen en om zich in het kader van de nulmeting te laten beoordelen. Dit toont ook aan dat de sector van de kinderopvang geïnteresseerd en gemotiveerd is om de pedagogische kwaliteit verder te versterken.
Wat we in dit gehele project als een bijzonder sterke en een vernieuwende meerwaarde moeten aanduiden, is bovendien ook de multidimensionele benadering van pedagogische kwaliteit in de kinderopvang. Het laat een genuanceerde en diverse kijk en aanpak toe. Het geeft ook plaats en recht aan het effectief benoemen van deze aspecten die al erg goed en kwaliteitsvol aanwezig zijn in een opvanglocatie, en tegelijk ook welke dimensies nog voor verbetering vatbaar zijn.
We willen onze grote dankbaarheid uitspreken voor alle actoren die hier zeer breed bij werden betrokken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. We hebben meer zicht gekregen op hoe het wetenschappelijk instrument tot stand is gekomen. Het is een heel belangrijk instrument. U verwijst naar de gemiddelden. Dat is heel terecht, want we zouden snel een afleiding kunnen maken. Niet minder dan vierhonderd initiatieven hebben meegewerkt. Die resultaten werden gebundeld. Als u zegt ‘Doorgaans is het zo of zo’, dan gaat het over gemiddelden. Er zijn ongetwijfeld, zelfs met betrekking tot die werkpunten, heel wat initiatieven die het ook op die terreinen al heel goed doen.
Het is goed dat we een nulmeting kennen. U onderstreept heel terecht dat alle betrokkenen daar nu mee aan de slag moeten. We zullen hen ook bevragen. Waar hebben ze ondersteuning nodig? Hoe kunnen de Zorginspectie en Kind en Gezin de handen in elkaar slaan om deze nulmeting nu ook echt te gebruiken? Minister, ik begrijp uit uw uiteenzetting dat dit dan ook individueel, per opvanginitiatief, zal gebeuren. Zij kunnen opgevolgd worden. Zij zullen vanuit de Zorginspectie aandachtspunten aangereikt krijgen. U hebt een tijdspad uitgezet voor een aantal zaken. Is het de bedoeling dat de oefening over enkele jaren grootschalig wordt gemaakt, zodat we dan alle gemiddelden krijgen en die weging in globo over de sector van de kinderopvang in Vlaanderen kunnen maken?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord. We hebben een gedetailleerd overzicht gekregen van hoe dit tot stand is gekomen. Het is belangrijk dat er een observatie-interactie met kinderen is geweest, maar het is ook belangrijk dat daarin rekening werd gehouden met de ouders. Onze kinderopvang heeft inderdaad heel wat sterktes. Er is het welbevinden van de kinderen, en de ouders zijn ook tevreden. Maar er zijn natuurlijk ook werkpunten. U had het over het educatieve uitdagen van kinderen, vooral op het vlak van taal. Dat is een werkpunt waar we zeker op moeten blijven inzetten. We willen ook veel meer mensen uit de kansarmoede de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van kinderopvang. Inzetten op de pedagogische functie is en blijft zeer belangrijk. We moeten inderdaad niet schoolser worden, maar de educatieve uitdaging is toch wel essentieel.
Mevrouw Schryvers had het ook over de nulmeting. Is het de bedoeling om dit nog eens te herhalen? Wanneer zou dat dan gebeuren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is de logica van een nulmeting dat ze op een bepaald moment moet worden herhaald om de progressie te zien. Ik bekijk de timing. In 2018 moeten we normerend optreden. Dan moet je daarmee aan de slag. Dat zal dus zeker niet de eerste jaren gebeuren. Ik verwacht zelfs dat u uw vraag in de volgende legislatuur opnieuw zult moeten stellen, want het zal niet kunnen voor 2019. Dat is niet realistisch. Maar het is wel belangrijk dat het gebeurt omdat daaruit kan worden afgeleid of we een progressie in het algemeen hebben. Dat is logisch. Maar de sequentie is nu: geleidelijk starten, veel vorming geven, een normering maken en dan, zoals we dat met de kwaliteitsindicatoren doen, bottom-up en met grote aandacht voor het draagvlak daarmee omgaan en niet onmiddellijk alle repressieve arsenalen daarvoor benutten.
Er is nu een timing afgesproken. Er komt inderdaad een tweede meting, maar dan wel allicht pas binnen een aantal jaren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
In dat laatste kan ik mij volledig vinden. Minister, het is logisch dat die tweede meting er komt. Maar ondertussen moet je natuurlijk alles tijd geven, zeker ook om op die werkpunten een bijsturing uit te voeren. Als je dat op korte termijn doet, zal dat ontzettend veel werk met zich meebrengen. Dat zou de sector bezwaren, zonder veel resultaat. Geef dat dus tijd, maar het lijkt me niet meer dan logisch dat dat over een aantal jaren moet gebeuren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.