Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Vraag om uitleg over de uitspraken van de minister inzake het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia en het advies van de sociale partners over het gelijkekansen- en diversiteitsbeleid bij de Vlaamse overheid
Vraag om uitleg over de uitspraken van de minister over het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia en initiatieven die in dat verband genomen zullen worden
Vraag om uitleg over de uitspraken van de minister over Unia
Vraag om uitleg over de werking van Unia
Vraag om uitleg over de werking en stijl van het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, ik ben de eerste vraagsteller in een lange rij vandaag. Zo veel mensen die over één punt de minister willen ondervragen, dat is uitzonderlijk. In die zin was een actualiteitsdebat een gepast instrument geweest om met deze materie in een parlement om te gaan. Maar goed, het is anders gelopen, en we gaan vandaag het item in de commissie verder afhandelen.
Het Gelijkekansencentrum Unia ontstond een tijd geleden uit het oude Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (CGKR), oud in de zin van oud en vertrouwd, al van vorige politieke beslissingen. De opdracht van Unia, gebaseerd op de doelstellingen opgenomen in een samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013 tussen de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen, zijn samen te vatten in drie grote lijnen. Ten eerste is dat het bevorderen van gelijke kansen en participatie voor iedereen, ongeacht afkomst, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid, religie of levensbeschouwing, en dit in alle maatschappelijke domeinen: arbeidsmarkt, huisvesting, onderwijs, welzijn, vrijetijdbesteding, cultuur en burgerschap. Het voordeel van een interfederaal centrum is dat burgers zich niet de vraag hoeven te stellen wie waarvoor bevoegd is in een land als België: Vlaanderen of de federale overheid. Men heeft één adres om zich naar te wenden voor de verschillende domeinen.
Een volgende grote lijn is het samenwerken met de verschillende spelers binnen de samenleving: politieke en openbare overheden, burgers, middenveld, beroepssector, sociale partners, academische wereld en de internationale organisaties. Ten slotte is een grote lijn het bevorderen van de kennis van en het respect voor de grondrechten, en meer in het bijzonder de antidiscriminatiewetgeving, zodat die rechten in het hele land zouden worden toegepast en gerespecteerd.
België was, overeenkomstig de Principes van Parijs van 1993, trouwens verplicht om een dergelijk centrum op te richten. De vraag of we dat nodig hebben en of je dat zomaar kunt afschaffen, is een bijzonder merkwaardige vraag, die af en toe wel eens opduikt. Ik denk dat ons internationaal engagement heel duidelijk zegt dat we dat moeten hebben. Diezelfde principes bepalen overigens onder meer dat de onafhankelijke en pluralistische werking van een dergelijk centrum gegarandeerd moet zijn. De onafhankelijkheid ten opzichte van de regeringen in dit land is een heel belangrijk punt in de discussie.
De voorbije weken is Unia evenwel in stormachtig weer terechtgekomen. In een goed gelezen interview van de minister met De Zondag van 26 februari konden we lezen dat de minister serieuze vragen stelde bij de werking van Unia en dat zij een intern onderzoek zou laten uitvoeren naar die instelling. De minister liet optekenen dat Unia de belangen van elke burger zou moeten verdedigen – dat zit ook in de opdracht verweven, ik denk dat niemand dat in vraag stelt – maar dat ze vaststelde dat de instelling die opdracht niet uitvoert. Ze omschreef Unia verder als ‘niet neutraal’ en ‘niet objectief’ en als de verdediger van maar één doelgroep. Die uitlatingen komen toch wel eigenaardig over, te meer omdat Unia nog op 27 januari laatstleden in een hoorzitting in de commissie Gelijke Kansen van het Vlaams Parlement nadere uitleg gaf bij het jaarverslag van 2015 en er toen nog brede waardering weerklonk voor hun werk. Dat hoeft ook niet te verwonderen, want instellingen zoals Unia, die het beleid uitdagen en bij de les houden en die discriminatie in al zijn vormen bestrijden, blijven broodnodig, ook in onze samenleving van 2017.
Mijn eerste vraag is: in welke mate heeft de minister het functioneren van Unia zelf al met de instelling aangekaart? Welk gevolg werd daaraan gegeven?
Er is dan, zo bleek in de media, getweet over wie nu wie moest uitnodigen en wie wanneer, waar en bij wie uitleg moest gaan geven. Ik denk dat het belangrijk is dat een minister met een dergelijke instelling af en toe overleg kan hebben. Als er zaken zijn die niet zo goed zouden lopen, of wanneer een minister vragen heeft, want dat mag en moet uiteraard, kan dat op een informele manier worden besproken. Als men er niet uit geraakt, zijn er heel wat politieke instrumenten om daar een gevolg aan te geven.
Minister, bent u de mening toegedaan dat Unia in onvoldoende mate bijdraagt aan het Vlaamse gelijkekansenbeleid? Welke initiatieven zou Unia moeten nemen om naar de mening van de minister dat wel in voldoende mate te doen? Er is heel wat materiaal van Unia waaruit blijkt dat ze zich met heel veel materies bezighouden, gaande van leeftijdsdiscriminatie tot personen met een beperking, school, werk enzovoort. Dat komt er allemaal in aan bod. Ook in het jaarverslag zie je dat ze op heel veel domeinen actief zijn, zoals leeftijdsdiscriminatie en dergelijke. Als dat niet genoeg gebeurt in de methodes die gehanteerd worden, in de brochures en de punten in de verschillende centrumsteden, wat moet er dan bijkomend gebeuren om iets te doen aan die beeldvorming of aan het effectieve feit dat ze te weinig ten dienste zouden staan van iedereen?
Hebt u over het functioneren van Unia al contact opgenomen met uw collega-ministers van de federale overheid en de andere deelstaten bevoegd voor gelijke kansen? We zitten natuurlijk met een interfederale instelling. Dan is het natuurlijk belangrijk dat ook die kanalen worden gevolgd om Unia een goed kader te geven. Als dat gebeurd is, wat zijn dan de bevindingen van uw collega’s over deze instelling?
Het regeerakkoord voorziet in een evaluatie van Unia, waarover het Vlaams Parlement zich moet uitspreken. Wat is de stand van zaken van die evaluatie? Is die opgestart? Tegen wanneer kan die worden verwacht? Ik denk dat het nuttig is die evaluatie te doen. We stellen immers nog te veel vast, niet dat Unia te eenzijdig werkt, maar dat in de beeldvorming van heel veel mensen, in mijn ogen ten onrechte, Unia nog te veel wordt geassocieerd met één doelgroep, wat iets anders is dan een instelling te verwijten dat ze alleen met die doelgroep zou bezig zijn. Ik denk dat er een probleem is van beeldvorming. Dat kunnen we zeker verder uitklaren, en een dergelijke evaluatie kan ons daarbij helpen.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik had een vraag ingediend over de uitspraken van de minister over Unia en ook over het advies van de sociale partners. Wat het advies van de sociale partners betreft, hebben we heel de discussie al gehad in de commissie Bestuurszaken en Inburgering. Daar ga ik vandaag niet meer verder op in. Ik zal me beperken tot de vragen die betrekking hebben op de uitspraken van de minister over Unia.
Minister, u was de afgelopen weken bijzonder kritisch over Unia. Is dat op zich een probleem? Uiteraard niet. Geen enkele instelling staat boven kritiek, dat heb ik al herhaaldelijk benadrukt. Ik vind kritiek zelfs goed, want het houdt iedereen scherp en helpt de werking te verbeteren. Maar wat ik wel problematisch vind, is dat uw kritiek gebaseerd was op manifeste onwaarheden. Ik geef twee voorbeelden.
U gaf aan dat Unia zijn onderzoek over de houding van zogenaamde autochtonen en allochtonen ten aanzien van gemengde relaties achterhoudt omdat de conclusies ervan niet in de kraam van Unia zouden passen. Bovendien beweert u dat allochtonen meer problemen hebben met gemengde relaties dan autochtonen.
Die uitspraak is twee keer manifest fout. Het onderzoek waar u naar verwees, is beschikbaar op de website van Unia. Uit die studie blijkt dat allochtonen niet meer maar net minder moeite hebben met gemengde relaties dan autochtonen.
Maar nog belangrijker zelfs is dat uit het onderzoek blijkt dat meer dan 80 procent geen probleem heeft met het feit dat zoon of dochter met een partner met een andere huidskleur naar huis zou komen. Voor u is dat misschien een veel te positieve boodschap over de samenleving die niet in uw kraam past, dus u zei daar niets over.
U beweerde ook dat Unia eenzijdig optreedt en zich enkel focust op één doelgroep en zich dus vooral bezighoudt met allochtonen en racisme. Ook op dat vlak doet u de waarheid geweld aan. Dat de perceptie onder de bevolking leeft dat Unia uitsluitend met racisme bezig is, wil nog niet zeggen dat die perceptie juist is. Het is trouwens Unia zelf die haar werking heeft doorgelicht en dat onderzoek heeft gevoerd over hoe ze overkomt. Ze heeft ook uitdrukkelijk gecommuniceerd dat ze ook heel veel zaken doen die niet beperkt zijn tot racisme maar over alle vormen van discriminatie gaan, over leeftijdsdiscriminatie, discriminatie op basis van seksuele geaardheid, discriminatie op basis van functiebeperking of levensbeschouwing. Maar de bevolking denkt daar anders over en net daarom dat ze er in hun werking extra aandacht aan hebben besteed. Ze doen ook veel meer dan klachtenbehandeling. Ze doen onderzoek, sensibilisering, vorming en bemiddeling bij discriminatie. De perceptie klopt dus niet met de realiteit.
Minister, wat u hebt gedaan, is vooral die perceptie bevestigen terwijl het toch wel belangrijk is om de feiten juist te communiceren. U hebt bijvoorbeeld ook niet verwezen naar het feit dat Unia vorig jaar al een campagne heeft gelanceerd rond leeftijdsdiscriminatie en zelfs de overheden heeft opgeroepen meer aandacht te besteden aan leeftijdsdiscriminatie. Wij hebben u daar niet over gehoord de afgelopen maanden. U hebt met de terechte oproep van Unia ook niets concreet gedaan. Ik vind het verwijt naar Unia onterecht.
Minister, uw uitspraken hebben vragen doen rijzen over uw functioneren, niet alleen bij de oppositie maar ook bij de coalitiepartners. Het ging dan niet alleen over die uitspraken over Unia, maar u hebt in het interview bijvoorbeeld ook over een aantal belangrijke maatschappelijke thema’s, onder andere over inburgering en integratie, ook foute feiten de wereld ingestuurd zonder ze nadien te corrigeren. Zo beweerde u bijvoorbeeld dat van de erkende vluchtelingen 47 procent niet kan lezen of schrijven, terwijl u in principe zou moeten weten dat het niet 47 procent is, maar 17 procent van de asielzoekers, erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden niet of zwak gealfabetiseerd is. Opnieuw stuurt u dus een fout beeld de wereld in en bevestigt u op die manier de negatieve perceptie die er rond een toch kwetsbare groep hangt. Het is niet de taak van ministers om percepties te versterken, maar vooral om problemen op te lossen en de samenhang in de samenleving te versterken.
Minister, of u nu bewust deze onwaarheden verkondigde, dat wil ik in alle eerlijkheid in het midden laten. Maar u had en u kon wel beter weten. Bovendien was uw kritiek op Unia toch bijzonder ongeloofwaardig omdat in december vorig jaar in antwoord op een vraag van collega Els Robeyns u zei dat ‘de samenwerking met Unia vlot en constructief verliep’. Het samenwerkingsakkoord met Unia werd zonder enige kritiek verlengd tot 2019. Daar hebt u niets over gezegd, ook niet toen de commotie rees, wellicht omdat het niet in uw plaatje paste. Het enige wat u zei, was dat uw kritiek gebaseerd was op de incidenten van de laatste weken. Maar dat klopt niet met de communicatie. U verwees naar het onderzoek over de houding ten aanzien van gemengde relaties, maar dat onderzoek dateert al van 2016. Dat is dus niet van de laatste weken. Mocht u opmerkingen hebben over de functie en de perceptie van Unia, dan had u het moment moeten aangrijpen om daarover een debat te voeren, maar u zweeg daarover.
Minister, wat het pijnlijkst is, is dat er een hele hetze wordt ontketend ten aanzien van Unia, terwijl het de taak is van een minister van Gelijke Kansen om samen met alle partners van het middenveld en met de administratie werk te maken van gelijke kansen, vind ik. Op dat vlak staat u – figuurlijk gesproken – toch wel in uw blootje.
We hebben de afgelopen weken een balans opgemaakt van het beleid voor gelijke kansen en het diversiteitsbeleid. Lees bijvoorbeeld het advies van de sociale partners dat bijzonder kritisch is. Ik denk dat er heel veel werk aan de winkel is en dat we ons daar beter op focussen in plaats van hetzes te ontketenen in de media.
Ik heb twee concrete vragen. Het is belangrijk dat, als we een debat voeren over gevoelige en belangrijke thema's, we dat doen op basis van correcte feiten. Zult u, om de samenwerking met Unia opnieuw op een goed spoor te brengen, de onwaarheden die u over Unia hebt gezegd – bewust of onbewust – helpen rechtzetten? Ik denk dat het belangrijk is dat er een organisatie is die opkomt voor gelijke kansen. Professor Van Goethem heeft ook heel duidelijk gezegd dat de taak van Unia er een is om op te komen voor iedereen, ook voor minderheden, en dat ze daarvoor ook vaak onder vuur worden genomen. Die taak is niet gemakkelijk, en het is dus belangrijk om in de minister van Gelijke Kansen een bondgenoot te vinden in plaats van een minister die die organisatie probeert onderuit te halen. Er zijn natuurlijk andere partijen die niet liever hebben dan dat Unia wordt afgeschaft.
U bent niet tevreden over de werking van Unia. U gaf een paar maanden geleden aan dat er geen vuiltje aan de lucht was, maar nu denkt u daar anders over. Hoe komt u, op basis van een aantal halve waarheden en hele leugens zal ik maar zeggen, tot die conclusie, terwijl intussen is gebleken dat de realiteit toch anders is? Hoe gaat u de komende maanden de samenwerking met Unia voortzetten? Hoe staat het met de evaluatie die initieel goed bleek maar nu kan Unia blijkbaar niets goeds meer doen?
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, Unia is wat mij betreft veel te weinig een centrum dat zich bezighoudt met gelijke kansen. Unia is veel te veel, net zoals haar voorganger het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding (CGKR), een soort van inquisitie-instantie in handen van links – extreem-links vaak – om alles wat immigratie-kritisch is het zwijgen op te leggen. We stellen ook vast dat de leiding van die centra, zowel het CGKR als nu Unia, er zich blijkbaar niet aan stoort dat zij in feite ambtenaren zijn met een soort van plicht tot terughoudendheid en politieke neutraliteit. Zowel Johan Leman als Jozef De Witte, de voorgangers van mevrouw Keytsman, hebben zich in het verleden herhaaldelijk in de media gewerkt met controversiële en altijd linkse standpunten. Mevrouw Keytsman is daar nu inderdaad alweer geen uitzondering op.
Minister, u hebt de voorbije weken inderdaad een aantal kritische noten laten optekenen over de werking van Unia en over mevrouw Keytsman persoonlijk. U hebt de organisatie onder vuur genomen. U hebt een doorlichting van de organisatie geëist enzovoort. Het was enigszins verrassend omdat zowel u als vele parlementsleden van uw partij de N-VA zich in het verleden vaak positief hebben uitgelaten over Unia en de werking ervan. U hebt zelf nog de samenwerking met Unia ‘vlot en constructief’ genoemd. Andere parlementsleden van de N-VA waren vaak heel lovend over de werking. Ook binnen de meerderheid werd u blijkbaar niet gesteund in uw standpuntwijziging en in uw plotse kritische houding tegenover Unia.
We hebben dan ook vernomen dat een aantal bestuursleden van Unia zelf intussen de interfederale structuur van de organisatie problematisch vinden en daar graag verandering in zouden willen.
Minister, u hebt een analyse gemaakt die ik zelfs voor een stuk kan volgen, maar nu is het wel tijd om concrete acties te ondernemen. Ik denk dat het steeds meer mensen begint te dagen dat de N-VA heel vaak loze woorden de wereld in stuurt, heel vaak ballonnetjes oplaat waar je nadien nooit nog iets over hoort of waar geen enkel krachtdadig beleid tegenover staat.
Minister, ik vraag u vandaag om dat niet te doen en om niet alweer loze woorden de wereld in te sturen. Laat zien wat u daadwerkelijk wilt veranderen en dat u ook een krachtdadig beleid kunt voeren. Laat het niet bij woorden, maar kondig ook concrete daden aan. Ik heb stilaan de buik vol van alle doorlichtingen die u al hebt aangekondigd. Er was al het gesprek met het minderhedenforum, waar u een doorlichting van eiste. Er zijn de Turkse Diyanetmoskeeën die u hebt laten doorlichten, en nu is er dus de aankondiging over Unia. Al die voorgaande aangekondigde doorlichtingen zijn zonder enig gevolg gebleven. Daar hebben we nooit meer iets van gehoord. Nu zou ik willen weten wat u concreet met Unia van plan bent.
Welke initiatieven zult u nemen om een halt toe te roepen aan het politieke activisme en de eenzijdige belangenbehartiging van allochtonen door Unia en binnen welke termijn? Wanneer komt er een doorlichting, en wie zal ze op zich nemen? Zullen er ook initiatieven genomen worden om een einde te maken aan de interfederale structuur van Unia, zoals gevraagd door een aantal bestuursleden? Op welke wijze zal de politieke neutraliteit van Unia in de toekomst gegarandeerd worden?
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik had hierover ook liever een actualiteitsdebat gevoerd in de plenaire vergadering. Een minister die straffe uitspraken doet, is één zaak, en dat kan dan een debat opwekken, maar een minister die, bewust of onbewust, foute cijfers gebruikt, vind ik bijzonder zwaarwegend. Daar steekt u een grens mee over.
Iedereen die Unia en zijn voorlopers volgt, weet dat uw partij altijd een koele minnaar is geweest van Unia en zijn voorlopers. Er zijn uitspraken genoeg te vinden om dat te staven. Ik kan mij voorstellen dat uw partij een strategie heeft ontwikkeld. Vrijdag lazen we een column van de woordvoerder van uw voorzitter. Dan volgde een weekend waarbij uzelf en uw nieuwe federale collega met een soort van drietrapsraket Unia onder vuur namen. De reacties die gekomen zijn, zowel van fractieleiders als van parlementsleden uit de meerderheid, doen vermoeden dat u niet sprak namens de Vlaamse Regering, maar dat u vooral, als volleerde partijstrateeg, de N-VA nog eens wou positioneren ten opzichte van het o zo verguisde Unia.
U beweerde dat Unia onderzoek naar de reactie van ouders, mocht hun kind trouwen met iemand met een andere huidskleur, bewust manipuleert: “Wat publiceren ze? Dat de meerderheid van de autochtone ouders dat niet graag zou hebben. Wat publiceren ze niet? Dat een nog grotere meerderheid van de allochtone ouders dat niet graag zou hebben. Unia neemt het op voor één groep.”
Ik weet niet hoe het zit met uw digitale geletterdheid, maar het onderzoek daarover is na twee klikken beschikbaar. Daaruit blijkt dat een minderheid in elke generatie er problemen mee zou hebben, en niet een meerderheid, zoals u zegt. Bovendien blijken ouders zonder migratieachtergrond het er over het algemeen iets moeilijker mee te hebben dan ouders met een migratieachtergrond: 18 procent is volgens mij nog altijd meer dan 12 procent.
In hetzelfde interview in De Zondag van 26 februari 2017 goochelde u nog met andere cijfers: “Je moet niet blind zijn voor de realiteit. Als je armoede importeert, heeft dat effect op de cijfers. Van de erkende vluchtelingen kan 47 procent niet lezen of schrijven.”
Nochtans legt elke nieuwkomer bij het Agentschap Integratie en Inburgering een test af om zijn graad van alfabetisering te meten. Wat blijkt uit een analyse uit februari 2016? Daaruit blijkt dat 17 procent van de asielzoekers, erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden niet of zwak gealfabetiseerd is, en dus niet of slecht kan lezen en schrijven. Dat is meer dan bij de gemiddelde inburgeraar, namelijk 8 procent, maar veel minder dan uw 47 procent.
U hebt dus tot tweemaal toe de waarheid zwaar geweld aangedaan.
Wat uw uitspraken verzwaart, is dat u als minister spreekt namens de Vlaamse Regering. U hebt in de dagen na het interview op geen enkele manier afstand genomen van uw foute cijfers en u bent blijven volharden in de boosheid, in een manipulatie van de waarheid. U hebt een framing neergezet, die uw partij ten goede komt, maar de samenleving veel minder. Ik vind dat in een open parlementaire democratie onaanvaardbaar.
Daarmee hebt u – in de ogen van mijn fractie ten onrechte – onnodig gepolariseerd, beledigd en gestigmatiseerd, en dat voor een minister die zelf beleidsverantwoordelijkheid draagt op de betrokken domeinen. Ik vond en vind nog steeds dat het parlement hierover de regering, inclusief de minister-president en de viceministers-presidenten, had moeten kunnen interpelleren. Uit de reacties op uw uitspraken, kreeg ik immers de indruk dat uw coalitiepartners niet op uw lijn zaten.
Minister, erkent u dat u cijfers uit Uniaonderzoek en van uw eigen administratie fout hebt gebruikt? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit? Zo neen, waarom erkent u niet dat u cijfers verkeerd hebt gebruikt?
Sprak u namens de hele Vlaamse Regering?
Vindt u het aangewezen dat een minister, onder meer verantwoordelijk voor gelijke kansen, bewust of onbewust een foute framing opzet in voor de samenleving gevoelige dossiers?
Zult u vandaag uw excuses aanbieden aan de door u geviseerde doelgroepen en aan dit parlement, en dus de samenleving, voor de foute informatie die u bewust of onbewust hebt verspreid?
De heer De Bruyn heeft het woord.
Ik wil kort ingaan op de vraag of we al dan niet een actualiteitsdebat hadden moeten voeren, zoals de heren Kennes en Rzoska hier aangeven. Minister Homans is nog nooit een actualiteitsdebat uit de weg gegaan. Vorige week hebben we kennisgenomen van de afwezigheid van de minister wegens ziekte. Ik mag aannemen dat niemand dat in twijfel trekt. Zo niet, moet hij dat nu zeggen. Het is dus een beetje klein om te insinueren dat dit een poging zou geweest zijn van de minister of van onze partij om aan het debat te ontsnappen. De heer Rzoska heeft toegegeven dat hij deze week de enige was op het Uitgebreid Bureau die nog aandrong op een actualiteitsdebat.
Het debat van de voorbije dagen en weken is zonder enige twijfel een belangrijk debat. De strijd die we moeten voeren tegen gebrek aan gelijke kansen, tegen racisme, tegen discriminatie, staat voor iedereen buiten kijf. We beseffen allemaal dat we het erover eens zijn dat dit een gif is in onze samenleving, dat we zo radicaal mogelijk, zo overtuigend mogelijk en zo doortastend mogelijk moeten aanpakken. Je doet dat niet alleen als individu, als partij, als overheid. Je hebt daar instellingen, organen, mechanismen voor, en dat is een goede zaak.
Ook niemand van ons, van mijn partij, betwijfelt de noodzaak van een mechanisme, een organisatie, een instelling, hoe we het ook noemen, die daar prioritair en in samenwerking met de overheid werk van maakt. In dat opzicht is Unia op het ogenblik de partner van de Vlaamse overheid voor het promoten van gelijke kansen en het bestrijden van racisme en discriminatie. Mij stoort het een beetje – en dat beetje is een understatement – dat collega’s hun uiterste best hebben gedaan om te wijzen op datgene wat Unia goed doet. Het zou er nog aan ontbreken dat een instelling die onder meer in opdracht van en in samenwerking met een overheid die taak op zich neemt, niet een hele hoop dingen goed doet. In de uiteenzettingen tot nu toe heb ik echter de kritische bedenkingen gemist die we mogen en zelfs moeten maken als het ons ernst is met, zoals ik daarnet zei, het bestrijden van racisme, discriminatie en het beknotten van gelijke kansen. Ik zal proberen de balans een beetje te herstellen. Ik zie dat Unia niet altijd de loyale partner is, de neutrale partner, de partner die verantwoordelijkheid opneemt, die het mijns inziens wel moet zijn. Ik geef drie voorbeelden, maar ik kan er meer geven.
We mogen met recht en reden vragen stellen als een interne mail – interne mails zijn misschien bedoeld om intern te blijven, maar in dit geval is dat niet gebeurd – na een rechterlijke uitspraak in verband met antisemitisme spreekt van ‘kromspraak’ in de plaats van rechtspraak. Dat vind ik problematisch.
Een voorstel lanceren, vrij provocatief, dat indruist tegen wat wij als regelgeving hebben aanvaard, precies om discriminatie en uitsluiting tegen te gaan, namelijk om advertenties voor bepaalde doelgroepen op te stellen en uit te schrijven, advertenties enkel voor vrouwen, enkel voor allochtonen, enkel voor personen met een bepaalde leeftijd, vind ik problematisch.
Als een Brusselse schepen van Burgerlijke Stand duidelijk maakt dat hij het moeilijk heeft wanneer vrouwen hem weigeren de hand te geven en daarbij de terechte gelijkheid tussen mannen en vrouwen inroept, en Unia noemt dat een etnocentrische reactie, dan vind ik dat problematisch. Dan is het de verdomde plicht van de minister voor Gelijke Kansen om daarop te reageren, en dat is dan ook gebeurd.
Dit zijn een aantal elementen, maar verder in de discussie zullen er zonder enige twijfel nog opduiken. Ik vond het raadzame die nu al even aan te stippen. Kwestie van het debat toch een beetje in balans te brengen.
Mijn vragen blijven de vragen zoals ik ze heb ingediend, minister. Onderschrijft u de noodzaak van een onafhankelijke – elk woord is hier belangrijk, collega’s – instelling die toekijkt op het bevorderen van gelijke kansen en participatie en de strijd tegen racisme en discriminatie? Welke elementen hebben bijgedragen tot de beslissing die u hebt genomen, namelijk een onafhankelijk onderzoek van Unia te laten opmaken? Welke initiatieven zult u verder zelf nemen om het bevorderen van gelijke kansen en de strijd tegen racisme en discriminatie in Vlaanderen vorm te geven?
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, voor alle duidelijkheid: ik zit hier eigenlijk heel erg onbevangen. Ik heb niet de intentie om u te verdedigen, ik heb ook niet de intentie om u politiek te raken. U hebt het debat over Unia zelf een beetje gekaderd als een politiek steekspel tussen enerzijds de rechtse meerderheid, of althans een deel ervan, en anderzijds de linkse oppositie.
Kritiek op Unia mag, dat is duidelijk. Persoonlijk ben ik ook heel kritisch geweest over Unia, rond een kwestie die u misschien niet zal verbazen, het onverdoofd slachten. Toen, enkele maanden geleden, maakte Unia een juridische analyse van het verbod op onverdoofd slachten. Dat ging over de vraag of andersgelovigen en vrijzinnigen worden gediscrimineerd door de bestaande wet. De analyse van Unia was dat onverdoofd slachten kon bij elke overtuiging. Eigenlijk hield dat een versoepeling in van het toepassen van de bestaande wet. U kunt zich wel indenken dat ik daar bijzonder, bijzonder ongelukkig over was.
Maar ik ben ook een grote voorstander van een onafhankelijke, gerespecteerde waakhond voor de mensenrechten. Dat is precies wat Unia is: een mensenrechteninstituut. Ik vind ook dat politiek waarheidsgetrouw, helder en samenhangend moet zijn. Waarheidsgetrouw is daarnet voldoende aan bod gekomen. Het moet me echter van het hart dat ik de aanval op Unia niet precies en consistent vind. Wat is volgens u, als minister van Gelijke Kansen, precies het probleem? Wat moet er veranderen? Dat is eigenlijk helemaal niet duidelijk. Aan de ene kant bent u als bevoegd minister ongemeen scherp, maar aan de andere kant ook heel vaag. Niemand weet goed wat er moet gebeuren en wat er zal gebeuren.
Ik ga meteen over naar mijn vragen, want er moet inderdaad voldoende ruimte zijn voor antwoorden en debat.
Wat moet Unia volgens u, minister, precies anders doen? Wat moet Unia doen dat het vandaag nog niet doet of wat doet Unia beter niet meer dat het vandaag wel doet? Ik krijg daar graag een duidelijk antwoord op.
U hebt gesproken over een ‘doorlichting’ van Unia. Dat vond ik een eigenaardige uitspraak. Unia ressorteert in principe onder de parlementen en de opdracht tot een evaluatie moet dan ook vanuit het parlement komen, denk ik. Wat betekent de ‘doorlichting’ dan concreet? Bovendien klinkt de term een beetje alsof het over fraudebestrijding gaat. Ik veronderstel dat u een iets zachtere term bedoelde, eerder een evaluatie. Vraagt u dus aan het parlement dat wij een evaluatie van Unia vragen?
In 2019 loopt het samenwerkingsakkoord rond Unia af en is er inderdaad ruimte voor structurele verandering. Wat wilt u dan precies? Wilt u een Vlaamse versie van Unia opstarten? Wilt u af van de interfederale structuur? Daar mag ook duidelijkheid over komen.
Hebt u als minister contact opgenomen met de raad van bestuur van Unia? Unia werkt inderdaad onafhankelijk en als er een probleem is, neem ik aan dat u als minister contact neemt met de raad van bestuur. Stelt de raad van bestuur ook vast dat er een probleem is? De naam van de directeur van Unia is hier al een paar keer gevallen. Is er ook een probleem met het functioneren van de directeur? Er is inderdaad heel veel rechtstreekse kritiek op haar persoon geuit.
Bent u voorstander van het tegengaan van een versnippering van instellingen, de reden dat een interfederale structuur werd opgestart? Bent u dan ook voorstander van de oprichting van een overkoepelend mensenrechteninstituut?
Minister Homans heeft het woord.
Collega’s, er zijn heel veel vragen gesteld en ik zal proberen, zoals ik dat altijd doe, een gestructureerd antwoord te geven.
Mijnheer Rzoska, over het actualiteitsdebat wordt beslist in het Uitgebreid Bureau van het parlement. Ik zit daar niet in. Ik was er absoluut geen tegenstander van om gisteren een actualiteitsdebat over deze kwestie te houden. Het is een beslissing geweest van het Uitgebreid Bureau. Dat is mijn verantwoordelijkheid niet.
Ik begin met een reeks kernboodschappen, als een soort inleiding. Daarin ga ik al een beetje in op concrete vragen die werden gesteld. Daarna zal ik de aparte vragen, die ik gebundeld heb, beantwoorden.
Mijn opmerkingen over Unia vinden hun oorsprong in mijn bevoegdheid voor de gelijke kansen en mijn bezorgdheid of Unia wel volledig past in het gelijkekansenbeleid dat wij in Vlaanderen willen voeren. Iedereen heeft het nu over het artikel in De Zondag. Het maakt niet zoveel uit, maar misschien is het iedereen ontgaan dat de concrete aanleiding de voorpagina van Gazet van Antwerpen van vrijdag 24 februari was. Er zijn nog massa’s voorbeelden, maar die geef ik straks. Ik vind het belangrijk dat we iedereen in Vlaanderen op een gelijkwaardige manier behandelen en dat elke groep die met discriminatie te maken krijgt, evenveel aandacht krijgt, ongeacht of het gaat om handicap, leeftijd, geaardheid, ras of geloofsovertuiging. Ik ben absoluut niet tegen een centrum voor gelijke kansen en erken ook de noodzaak ervan. Dat wil ik duidelijk zeggen. Ik ben wel absoluut tegen een centrum dat werkt met twee maten en twee gewichten. Daar ben ik heel formeel in.
Ik kan ook bevestigen dat we vandaag behoefte hebben aan een centrum voor iedereen, en dat is er volgens mij nu niet. Daar ben ik in mijn communicatie redelijk duidelijk over geweest en daar blijf ik achter staan.
Ik geef u enkele voorbeelden. Wanneer blijkt dat in boekhandels salafistische boeken als De Grote Zonden worden verkocht, waarin geweld tegen homo’s wordt aangemoedigd, met uitspraken zoals “verbrand hen, duw hen van het hoogste punt van het dorp”, dan blijven publieke reacties van Unia uit. Ook daarover verscheen een artikel in Gazet van Antwerpen. Geïnteresseerden kunnen het van mij krijgen, geen probleem. Zijn dit gelijke kansen voor iedereen? Neen, niet voor mensen met een andere seksuele geaardheid. Dat is heel duidelijk.
De heer De Bruyn heeft verwezen naar het recente incident over de veroordeling wegens antisemitische uitspraken en ik vind het heel opvallend dat hij hier de enige is die dat heeft gedaan. Blijkbaar vinden jullie dat allemaal niet zo erg. Het gaat om een gelekte interne mail en de voorpagina van Gazet van Antwerpen van 24 februari ging ook concreet over dit voorval. Het doet er niet toe of het al dan niet over een gelekte mail gaat, de mail is in de openbaarheid gekomen en ik vind het absoluut niet kunnen dat een huisjurist van Unia zich verzet tegen een correctionele veroordeling van iemand die woorden gebruikte in de zin van ‘dood aan alle joden’. Ik ken niet de letterlijke vertaling van zijn woorden, maar ze waren zeker antisemitisch, dat staat buiten kijf. Unia is ook nog eens tussengekomen in de rechtsprocedure, niet zozeer omdat het zich benadeelde partij voelde, wel omdat het op de hoogte wilde blijven van de uitspraak. U kunt zeggen dat het niet om het volledige Unia gaat en ook niet om de directeur ervan. Ik heb trouwens nooit de directrice van Unia geviseerd. Ik heb in mijn hele communicatie niet op de vrouw of de man gespeeld en ga dat ook niet doen. Maar als iemand die in dienst is van Unia, zegt dat de veroordeling geen rechtspraak is, maar kromspraak, dan komen al mijn haren overeind en stel ik opnieuw de vraag: zijn dit gelijke kansen voor iedereen? Neen, niet voor mensen met een andere geloofsovertuiging, in casu de joodse.
Een ander voorbeeld werd ook door de heer De Bruyn aangehaald. Wanneer een bruid weigert een Brusselse schepen de hand te geven en het huwelijk dan maar door een ambtenaar laat sluiten – want dat huwelijk is wel degelijk doorgegaan, al heb ik in bepaalde krantenartikels gelezen dat het huwelijk dan maar werd afgeblazen – was Unia er als de kippen bij om schepen Courtois zeer publiekelijk als een etnocentrisch iemand te bestempelen.
Verschillende sprekers hebben naar het volgende verwezen. Uit een onderzoek blijkt dat 12 procent van de ondervraagden met een migratieachtergrond het moeilijk zou hebben met een schoonzoon of schoondochter met een andere huidskleur, tegenover 18 procent van de autochtone bevolking. Ik heb nooit gezegd, mijnheer Rzoska, dat Unia die studie niet heeft gepubliceerd. Die is inderdaad onmiddellijk, als ik me niet vergis in maart 2016, op de webstek van Unia gepubliceerd. Ik heb nooit gezegd dat dat niet het geval was. In De Zondag staat: “Wat publiceren ze niet?” Dat gaat over de perscommunicatie en de campagne die eraan verbonden waren. Daar heb ik heel veel problemen mee. De campagne naar aanleiding van het onderzoek is gevoerd via Facebook, maar ook met allerlei filmpjes en dergelijke meer. Ik kan hier geen filmpje tonen, maar beschrijf een voorbeeld. De campagne zelf concentreert zich enkel en alleen op de 18 procent autochtonen. Ik gebruik niet graag de woorden ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’, maar in deze context is het nogal moeilijk om dat niet te doen. De 12 procent laat Unia links liggen, het gaat enkel en alleen over de 18 procent autochtonen die problemen zouden hebben met een schoonzoon of schoondochter van een andere etnische origine. Het concept van het campagnefilmpje van Unia tegen dit soort van toch wel racisme en discriminatie is autochtone Belgen te confronteren met de stereotypen die ze zelf gebruiken. Zo worden bijvoorbeeld drie jongemannen aan het woord gelaten, een Marokkaan, een Aziaat en een zwarte Afrikaan. De Marokkaanse jongeman zegt: “Die Belgen zijn allemaal profiteurs. Het enige wat ze doen is zoveel mogelijk kinderen maken voor het kindergeld.” En zo kan ik nog even doorgaan. U moet de filmpjes misschien zelf eens bekijken.
Ik vind het niet kunnen dat als uit een onderzoek blijkt dat ook 12 procent van de allochtone inwoners van Vlaanderen problemen zou hebben met een schoonkind van een andere geloofsovertuiging of huidskleur, enkel op de autochtonen wordt gefocust. Dat vind ik absoluut geen goede zaak. Dat is ook het punt dat ik wilde maken. Ofwel is Unia een centrum dat opkomt voor het verkrijgen van gelijke kansen en het wegwerken van discriminatie en racisme voor iedereen. Ofwel focust het eenzijdig op de allochtonen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen… Ik nodig iedereen hier uit zelf eens de campagnefilmpjes te bekijken. Mevrouw Kherbache, u hebt gezegd dat 80 procent geen probleem heeft, en dat is positief. Dat is inderdaad waar. Maar waarom is zo’n eenzijdige campagne dan nodig? Er wordt met geen woord gerept over de 12 procent allochtonen die ook een probleem hebben.
Nog een voorbeeld. Unia pleit plots voor vacatures enkel voor vrouwen, voor mensen met een vreemde herkomst of voor mensen met een beperking. Mevrouw Keytsman heeft dat intussen in haar eigen communicatie ook rechtgezet. Unia is niet bevoegd voor genderproblematiek. Vrouwen mochten er dus niet in staan en dat is intussen rechtgezet. Ik vind dat absoluut discriminerend en ik ben niet de enige die dat zegt. Op de webstek van Amnesty International kunt u daar een uitspraak over lezen. Daar wordt gezegd dat het effect van positieve acties wordt betwist. Op beperkte schaal kunnen ze leiden tot emancipatie van zwakkere groepen, maar ze kunnen ook aanleiding geven tot verzwakking van de positie van individuele leden van die groepen door stigmatisering.
Een ander voorbeeld. Een van de juristen van Unia ondertekent een petitie met zware kritiek op Israël. Ze doet dat weliswaar in eigen naam, maar als werknemer van een onafhankelijk instituut moet ze op haar tellen passen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor iemand van mijn eigen kabinet die een petitie ondertekent waarmee ik het niet eens ben. Maar in het geval van Unia is er geen probleem met de objectiviteit. Een werkgever die de onafhankelijkheid van een instituut moet kunnen waarborgen, kan zulke petities niet ondertekenen. Als mijn raadgever Gelijke Kansen, die toevallig hier aan mijn rechterzijde zit, een antiholebipetitie zou ondertekenen of zou deelnemen aan een antiholebibetoging, en jullie kregen daar lucht van, dan was het kot te klein. Dat geef ik u op een briefje. En terecht.
Ik geef nog voorbeelden. Ik heb er een hele reeks, ik ben niet limitatief. Ik vind het belangrijk een en ander te duiden, want ik vind dat hier heel snel wordt voorbijgegaan aan wat er de afgelopen maanden in de media is gebeurd, welke klachten er zijn binnengekomen, welke mensen, organisaties, groepen duidelijk hebben gemaakt dat ze niet gehoord worden. Ik vind het dus belangrijk zoveel mogelijk voorbeelden te geven.
Maandag of dinsdag heeft het Europees Hof van Justitie een arrest geveld over de hoofddoek. Het Europees Hof zegt daarin dat een werkgever zelf mag beslissen of een werknemer al dan niet een hoofddoek mag dragen. Opnieuw was Unia er als de kippen bij om commentaar te geven. Unia lijkt dus problemen te hebben met uitspraken van het Europees Hof. Ik citeer letterlijk: “Door dit arrest kan de werkgever religieuze, filosofische en politieke kentekenen alleen verbieden als er direct contact is met de klanten. Een algemeen verbod kan dus niet, concludeert directeur Els Keytsman.” Ik vervolg: “Een visie die volgens Stefaan van der Jeught, persrechter bij het Europees Hof, absoluut niet strookt met het arrest. Het Hof zegt dat een verbod altijd kan als er direct contact is met de klanten, maar een algemeen verbod binnen het hele bedrijf kan ook.”
Collega’s, ik wil met die voorbeelden vooral aantonen dat de acties of reacties die Unia geeft, dikwijls eenzijdig kunnen worden genoemd. Ik zou het heel goed vinden mocht Unia een instituut zijn dat er is voor gelijke kansen voor iedereen. Ik heb dat in mijn inleiding ook gezegd, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het zich meer en meer, constant, eenzijdig richt tot één kansengroep. Is die focus gewettigd? Ja natuurlijk. Is die nodig? Ja, want discriminatie en racisme bestaan absoluut. Maar Unia is een onafhankelijk instituut dat zich moet richten tot iedereen en moet werken aan gelijke kansen voor iedereen, en zich niet constant moet focussen op één kansengroep.
Mijn conclusie wat mijn inleiding betreft, is dat Unia wel degelijk met een groot perceptieprobleem kampt. Ik zeg dat niet alleen, dat zegt Unia zelf. Ik ben hier met allerlei documenten aan het zwaaien. Ik wil die best overmaken, geen enkel probleem.
Unia erkent dat zelf en heeft zelf een onderzoek besteld waarin een aantal aanbevelingen staan, die u online ook wel kunt vinden. Erin staat: ”Het Interfederaal Gelijkekansencentrum wordt in eerste instantie gezien als een instelling die zich bezighoudt met het spanningsveld ‘autochtoon/allochtoon’ en daarin niet altijd even neutraal, onpartijdig of onafhankelijk optreedt. Dit straalt negatief af op het imago van het centrum en maakt dat de andere taken van het centrum (cf. vorige punt) op de achtergrond verdwijnen en dat de autochtone bevolking minder het gevoel heeft dat ook zij terecht kunnen bij het centrum.”
Dat zijn niet mijn conclusies, dat zijn de conclusies uit een studie die door Unia zelf is besteld. Dit gaat al zo ver dat sommige minderheden, waaronder de Joodse gemeenschap – er zijn er nog andere, maar dit is een minderheid die de laatste weken prominent in de media aanwezig is geweest – zich openlijk de vraag stelt of het nog wel zin heeft zich tot Unia te wenden.
U weet dat op basis van recente krantenartikelen de Joodse gemeenschap al langer in onmin leeft met Unia. Bijvoorbeeld Raphael Werner, de voorzitter van het ‘FORUM der Joodse Organisaties’ heeft letterlijk gezegd: “We zullen overwegen of het nog wel zin heeft om voorvallen van antisemitisme bij Unia te melden.” Michael Freilich, van Joods Actueel, heeft gezegd: “Er werken veel mensen met een uitgesproken anti-Israëlisch profiel. Een juriste van Unia heeft al verschillende petities tegen Israël ondertekend. Als zo iemand moet oordelen of er een daad van antisemitisme is gesteld, dan kan je die beoordeling niet neutraal noemen.”
Dan gaan bij mij als minister van Gelijke Kansen alle alarmbellen af. Met alle voorbeelden die ik heb gegeven – ik kan zo nog twee uur doorgaan – gaan alle alarmbellen bij mij af. Daarom wil ik het initiatief nemen om een evaluatie van Unia te doen. Dus geen audit, mijnheer Sanctorum, geen strafonderzoek, maar gewoon een doorlichting, of een evaluatie of hoe u het ook wil noemen. Ik vind audit een veel te hard woord en ik heb dat ook nooit gebruikt, maar wel doorlichting of evaluatie. Ik wil dat niet om van Unia af te geraken, want ten eerste zijn we verplicht om dat te hebben en ten tweede hebben we dat ook nodig. Ik wil dus niet van Unia af. Ik hoop dat die boodschap heel duidelijk is. Ik wil wel van Unia een centrum maken dat staat voor gelijke kansen voor iedereen in deze samenleving.
Er zijn een aantal vragen over cijfers en uitspraken die niet kloppen, collega’s. Bij elk cijfer dat wordt gegeven, kan er een ander cijfer tegenover worden geplaatst. Ik heb gisteren zelfs gelezen in Knack, mevrouw Kherbache, dat er op de studiedienst van uw partij iemand voltijds aanwezig is, terwijl hij de papfles aan zijn zoontje geeft, om te kijken welke uitspraken Homans en Francken hebben gedaan, om dan een factcheck te kunnen opzetten. Dat is uw volste recht natuurlijk. U mag dat doen.
Wat betreft de uitspraak dat 47 procent van de vluchtelingen niet kan lezen of schrijven: mijnheer Rzoska, u hebt het in een juist kader geplaatst, die uitspraak ging niet over de werking van Unia, maar ze had te maken met armoede. U hebt dat ook zo gezegd in uw vraagstelling. Het was inderdaad beter is geweest wanneer er had gestaan: ‘kan nauwelijks lezen of schrijven’.
U verwijst naar de tabellen over de alfabetiseringsgraad. Ik heb deze ene tabel zien opduiken in de media, maar deze andere tabel bestaat ook. (Minister Liesbeth Homans toont twee tabellen)
U bent daar intellectueel eerlijk over geweest. Deze tabel is de volgende pagina van de webstek van het Agentschap Integratie en Inburgering, waarin wel degelijk staat dat 47 procent van de recente vluchtelingen, die sinds de nieuwe vluchtelingencrisis naar Vlaanderen zijn gekomen, geen enkel diploma heeft of enkel een diploma lager onderwijs. Dan zegt u mij dat ik de waarheid geweld aandoe, halve waarheden en hele leugens. Mijnheer Rzoska, ik wil u herinneren aan de uitspraken van uw voorzitter, mevrouw Almaci, ik denk in een uitzending van Terzake, waarin zij heeft gezegd dat het allemaal hoogopgeleide mensen zijn, dat die mensen allemaal onmiddellijk een economische meerwaarde zouden betekenen voor ons land en dat ze onmiddellijk aan de slag kunnen. Uit het cijfer van 47 procent, mijnheer Rzoska, blijkt dat dat niet zo is.
Doen wij er iets aan? Gaan wij daarmee aan de slag vanuit Vlaanderen? Ja. Wij zijn een deelstaat waar andere deelstaten een voorbeeld aan kunnen nemen inzake inburgeringsprojecten, -trajecten en dergelijke meer, niet alleen in het algemeen maar ook met maatwerk. Wij doen dat, wij gaan daarmee aan de slag. Maar nu komen zeggen dat ik de waarheid geweld aandoe, terwijl het uw voorzitter was die in eerste instantie heeft gezegd: ‘Hiep, hiep, hoera, al die mensen zijn hoog opgeleid en gaan onmiddellijk een economische meerwaarde betekenen!’ Dat is ook de waarheid geweld aandoen, als u het mij permitteert om dat te zeggen.
Wat ik ook betreur, collega’s, is dat wanneer ik eens met optimistische cijfers kom – maar ik ben dat ondertussen al gewoon na tweeënhalf jaar, ik kan er wel mee leven –, ik dan dagenlang voor leugenaar wordt uitgemaakt. Ik vind echt wel dat we in de politiek in het algemeen moeten oppassen om iemand gewoon te beschuldigen, gratuit, van leugenaar. Ik ga geen namen noemen, want ik wil niet meedoen aan het opbod, maar ik heb in de krokusvakantie allerlei artikelen zien verschijnen, waar dan geen factcheck op wordt gedaan, waarin bijvoorbeeld collega’s, die hier al dan niet aanwezig zijn, beweren dat in het kader van de erkenning van de moskeeën mijn voorgangers, zowel minister Bourgeois als minister Keulen, nooit een dossier van de Staatsveiligheid hebben gekregen, wat niet klopt. Ik heb het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) in de archieven laten duiken. Wij hebben een hoge stapel gevonden. Die dossiers zijn wel degelijk altijd afgeleverd.
Wat ik ook zeer erg vind, is dat er in de media is gezegd dat het Agentschap Integratie en Inburgering een duiventil is. Beseft u eigenlijk wel welke impact die uitspraken hebben op mensen die zich dag in dag uit inzetten voor het begeleiden van mensen met een zeer zwak profiel, zich dag in dag uit, meer dan acht uur per dag, inzetten om die mensen kansen te bieden in Vlaanderen? Beseft u dat? Dergelijke uitspraken mogen gewoon geponeerd worden. Die worden niet gecheckt, terwijl die zogenaamde duiventil bij het agentschap, die het voor alle duidelijkheid niet is, perfect kan worden bekeken volgens de gegevens van Securex. Wat blijkt uit de gegevens van Securex? Dat het agentschap zelfs een minder groot verloop heeft van personeel dan de privésector. In 2016 kende het agentschap een verloop van 6 procent, wat helemaal niet veel is, terwijl dit op basis van de gegevens van dezelfde Securex voor de privésector 9,24 procent was. Ik ben er mij van bewust dat de krokusvakantie misschien het moment was om eens in de media te komen, na alle heisa, maar dan worden er uitspraken gedaan als ‘Homans liegt’, ‘Francken liegt’. Het is altijd wel iemand van de N-VA die liegt. Ik denk dat we daar toch omzichtig mee moeten omspringen, collega’s. Als men mij uitmaakt voor leugenaar, dan wens ik dat men met concrete voorbeelden afkomt en wens ik dat men heel het verhaal in kaart brengt en zich niet selectief richt tot een cijfer dat zelfs niets met Unia te maken heeft.
Dan zijn er nog vragen gesteld, op basis van een schriftelijke vraag van mevrouw Robeyns, als ik me niet vergis. Er werd gezegd dat ik in november 2016 nog positief was. Ja, ik was positief in de zin dat de operationele samenwerking met mijn diensten, onder andere mijn administratie maar ook mijn kabinet, vlot verloopt. Maar dat gaat over zeer operationele zaken. Ze houden elkaar bijvoorbeeld op de hoogte van elkaars campagnes, niet zozeer over de inhoud, maar wel wat men gaat doen, gewoon om te vermijden dat beiden dezelfde campagne zouden voeren. Dat bijvoorbeeld de cel Gelijke Kansen binnen het ABB en Unia dezelfde campagne zouden doen, zou dubbelop zijn en dat is niet goed. Als er bijvoorbeeld klachten komen bij ons of onze dienst Gelijke Kansen, verwijzen wij systematisch door naar Unia of naar de ombudsman als het over gender gaat, waar die klachten ook thuishoren. Die samenwerking verloopt inderdaad correct.
Dat was een antwoord van november 2016. Ik heb nu een aantal zeer recente voorbeelden aangehaald, en ik heb er nog, ik kan nog doorgaan tot... Om 14 uur moet ik in een andere commissie zijn, maar we kunnen misschien uitstel vragen van die commissie? Ik kan nog doorgaan met voorbeelden te geven, dat is geen enkel probleem. Sinds november is er toch wel heel wat gebeurd dat de onafhankelijke werking van Unia in vraag kan stellen. Ik ga die voorbeelden niet allemaal herhalen, want dat zou ons te ver leiden.
Dan zijn er vragen over de evaluatie, de doorlichting, in ieder geval geen audit. Wanneer kunnen we dat verwachten? Het is inderdaad zo dat de samenwerkingsovereenkomst eind vorig jaar stilzwijgend werd verlengd voor een periode van drie jaar. Toen was het weinig zinvol een evaluatie uit te voeren in het kader van een al dan niet verlenging van Unia omdat de raad van bestuur pas officieel in dienst is getreden op 3 februari 2015 en het duo van directieleden op 1 februari 2016. Dat is natuurlijk heel kort dag om een grondige evaluatie te kunnen doen. Nu ligt dat natuurlijk wel anders, zeker met het oog op de eventuele nieuwe stilzwijgende verlenging en het feit dat er nu wel degelijk vragen rijzen over de perceptie en de werking van Unia. De werking lijkt in te druisen tegen het Vlaams gelijkekansenbeleid en maakt haar rol in het beleid in mijn ogen momenteel niet waar. Een evaluatie is dus zeker relevant.
Ga ik die zelf doen? Neen. Gaat mijn kabinet die doen? Gaat mijn administratie die doen? Neen. Het zal een onafhankelijke onderzoeksinstantie zijn die dat zal doen, waarbij onder andere volgende vragen zullen worden gesteld, die ik nu niet limitatief ga voorleggen. Wat is de perceptie over Unia? Ik heb al verwezen naar het onderzoek van 2015. Dit is er een korte samenvatting van, maar u vindt er een integrale versie van op de webstek. Bijvoorbeeld: is het voldoende om van naam en logo te veranderen om dit te kunnen aanpakken? Neen, ik denk het niet. Ik ben zeer benieuwd hoe dit zal worden aangepakt en wat het resultaat ervan zal zijn.
Een tweede vraag die we aan de onafhankelijke onderzoeksinstantie willen stellen is: vervult Unia haar rol als sensibiliserende instantie op de meest effectieve manier? Is er geen spanningsveld tussen de sensibiliserende opdracht, die op gespannen voet kan staan met gekleurd activisme, en een neutrale, objectieve klachtenbehandeling? Een andere vraag die we gaan voorleggen is: vinden alle doelgroepen voldoende hun weg richting Unia? De meeste meldingen zijn meldingen op basis van raciale gronden, maar het aantal ingediende klachten zegt niet noodzakelijk iets over de effectieve gevallen van discriminaties op basis van de grond. Ik geef een concreet voorbeeld: het is niet omdat er honderd klachten over rassendiscriminatie worden ingediend en slechts tien over leeftijd, dat leeftijdsdiscriminatie niet voorkomt. Wij willen ook laten onderzoeken of iedereen wel voldoende zijn weg vindt naar Unia om een klacht neer te leggen.
Dan is er de vraag of ik al dan niet voorstander ben van een Vlaamse structuur. Niemand heeft dat gezegd, denk ik. Dat zijn geen woorden van mij geweest. Dat zijn woorden geweest van mensen die lid zijn van mijn partij, maar ik heb dat nooit gezegd, noch als partijlid, noch als minister van Gelijke Kansen. Ik heb daar niet voor gepleit. Daar gaat het volgens mij nu ook niet over. Ik denk dat de oefening rond het overkoepelende mensenrechtenmechanisme trouwens eerst op federaal niveau gemaakt wordt. Daar zijn we volop mee bezig. Dus ja, ik heb wel degelijk contacten met mijn federale collega. Mijn bezorgdheid gaat eerder uit, zoals ik al in de inleiding heb gezegd, naar de vraag hoe we Unia kunnen laten inpassen in ons Vlaams gelijkekansenbeleid. De manier waarop dit vandaag gebeurt, lijkt me geen goede manier. Daar stel ik me als minister van Gelijke Kansen grote vragen bij.
Ik heb u ook al verwezen naar de uitspraken van de voorzitter van het FORUM der Joodse Organisaties, die zich ook vragen stelt en zich afvraagt of het eigenlijk nog wel zinvol is om zich te wenden tot Unia. Ik wil u ook nog meegeven dat Unia vanuit mijn budget van Gelijke Kansen, wat een redelijk beperkt budget is, toch wel een grote brok krijgt, namelijk afgerond 740.000 euro per jaar. In totaal krijgen ze ongeveer 7,7 miljoen euro aan overheidssubsidies. Van dergelijke belangrijke partners in de strijd tegen discriminatie verwacht ik dan ook dat iedereen, maar dan ook iedereen, er terechtkan en dat ze objectief en neutraal zijn, wat de laatste weken niet is gebleken.
Mijnheer Rzoska en andere leden, u zegt dat ik polariseer door altijd opnieuw te spreken over klagende allochtonen en relatief racisme. Mijn uitspraak dat racisme relatief is, dateert van de zomer van 2013, denk ik, in ieder geval van al lang geleden (Opmerkingen van Bjorn Rzoska)
Neen, de zomer van 2013, ik was op dat ogenblik nog schepen in Antwerpen, mijnheer Rzoska. Het is in ieder geval een tijdje geleden, maar ik neem daar geen woord van terug. Het is duidelijk wat ik toen heb willen zeggen, en ik zal die uitspraak blijven herhalen. Ik vind dat vooral Unia polariseert. Ik wil gewoon aantonen en de mensen van Unia er attent op maken dat Unia een onafhankelijk centrum moet zijn voor iedereen. Als ze er natuurlijk elke keer als de kippen bij zijn wanneer het gaat over een klacht of voorval op basis van raciale gronden, maar op basis van andere gronden, geloofsovertuigingen of seksuele geaardheid, vaak zeggen dat het misschien niet echt raadzaam is om tussenbeide te komen, dan kan ik me echt niet van de indruk ontdoen dat ze momenteel niet objectief zijn en er niet zijn voor iedereen in onze samenleving.
Mijnheer De Bruyn, wat onderneem ik nu precies om discriminatie tegen te gaan vanuit mijn bevoegdheid Gelijke Kansen? Ik kan u meegeven dat we vanuit de Vlaamse overheid al zeker het goede voorbeeld geven. Mevrouw Kherbache heeft er daarnet al op gewezen dat we dinsdag in de commissie Binnenlands Bestuur al een heel uitgebreid debat hebben gehad over het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de voorbeeldfunctie van de Vlaamse overheid wat betreft de tewerkstelling van de kansengroepen en dergelijke meer. Wij doen dat dus wel degelijk. Wij hebben ambitieuze streefcijfers. Ik weet dat ze ambitieus zijn, maar beter ambitieus dan niet ambitieus.
Ook in samenwerking met het Minderhedenforum wordt nu volop ingezet op het integratiepact. Ik heb ergens gelezen dat ik niet om zou kunnen met kritiek van organisaties die niet altijd even optimistisch en positief zijn over mij. Dan is het toch wel vreemd dat ik een akkoord heb gesloten met het Minderhedenforum, waar u alles van kunt zeggen, behalve dat ze jubelend aan de zijlijn staan telkens wanneer ik een uitspraak heb gedaan. Ik vind het ook hun taak. Dat mag en dat moet ook. Maar dan zeggen dat ik niet om kan met kritiek, staat haaks op het feit dat ik net het Minderhedenforum heb aangeduid om het integratiepact vorm te geven.
Collega De Bruyn, ik kan u ook meegeven dat we vanuit Gelijke Kansen momenteel ook bezig zijn met een zeer brede antidiscriminatiecampagne, zoals het hoort, niet gericht op één groep, die oog zal hebben voor de verschillende discriminatiegronden. Ook Unia zal hierbij worden betrokken. Misschien kunnen we nog iets van elkaar leren wat dit betreft. Dat is wederzijds, mijnheer Rzoska, vooraleer u daar lachend over doet.
Ik financier bovendien een breed middenveld dat samen met mij de strijd aangaat tegen alle vormen van discriminatie en het bevorderen van gelijke kansen, zoals de Vrouwenraad, Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP), çavaria en dergelijke meer.
Waarom niet constructief rond de tafel gaan zitten in plaats van de strijd in de media te voeren? Het is mijn taak als minister van Gelijke Kansen, collega’s, om wat er is gebeurd en wat de aanleiding is geweest, namelijk het artikel in Gazet Van Antwerpen, niet voorbij te laten gaan.
Dit kon ik niet laten passeren. Dit zal ik in de toekomst ook niet meer laten passeren. Ik zal iedere keer reageren. Nu gaat het concreet over antisemitisme. Als het gaat over een andere klacht, bijvoorbeeld op basis van seksuele geaardheid, op basis van leeftijd, dan zal ik net hetzelfde doen. Dit pik ik niet. Dit kan echt niet. Zeker de bijkomende uitspraak van ‘dit is kromspraak en geen rechtspraak’ kan echt niet. Ik zal dat blijven doen.
Als een politiek mandataris, een schepen – ik heb het voorbeeld gegeven van dat handen schudden – weigert om dit te volgen, en dan door Unia, dat een onafhankelijke instelling moet zijn, openlijk wordt beschuldigd van etnocentrisme, dan kan ik als minister van Gelijke Kansen niet anders dan te reageren. Ik zal dat ook blijven doen. Ik zal het ook blijven doen, en u mag dan zoveel vragen stellen als u wilt – en ik vind dat goed, want er is nog nooit zoveel volk in deze commissie geweest als vandaag.
Ik wil ook graag in debat gaan – iedereen die mij kent, weet dat ook –, maar ik zal het blijven doen. Als u mij vraagt om mij een beetje in te houden als minister van Gelijke Kansen, dan is het antwoord daarop ‘neen’. Ik ga dat niet doen. Ik ben een minister van Gelijke Kansen voor alle kansengroepen en geen minister van Gelijke Kansen voor slechts een beperkte doelgroep.
We zitten uiteraard met de federale overheid op dezelfde golflengte. Ik heb geen contacten met de andere bevoegde ministers. Ik heb wel contact gehad met de federale staatssecretaris, niet omdat ze van dezelfde partij is, maar omdat het vooral de federale overheid is die de grootste hap heeft in het budget van Unia.
De heer Sanctorum vroeg of ik contact had opgenomen met de raad van bestuur van Unia en de kwestie daar had aangekaart. De raad van bestuur van Unia telt 21 bestuursleden die allemaal onafhankelijk zijn. Ik heb natuurlijk wel contact gehad met een aantal leden van de raad van bestuur die zich ook kritisch hebben uitgelaten over de werking van Unia in de media. Ze zeggen bijvoorbeeld dat de zaken van binnenuit veranderen, geen evidentie blijkt te zijn. Unia heeft nog altijd niet de omslag gemaakt naar een objectief onafhankelijk centrum. Vandaag wordt antisemitisme anders benaderd dan islamofobie enzovoort. De zaken van binnenuit veranderen, is geen evidentie. De zaken intern aankaarten, is een andere zaak. Ik denk dat dit moet, en als meerdere bestuurders daar een probleem mee hebben, moet het kunnen worden besproken op de raad van bestuur. Pas als wij ingrijpen en als wij een duidelijk signaal geven dat we zaken willen aanpassen, kan er iets veranderen.
Ben ik overtuigd van de noodzaak van een centrum zoals Unia? Ja. Ben ik overtuigd dat Unia op deze manier het doet zoals de Vlaamse Regering het verwacht? Neen. Denk ik dat er verbeteringen moeten komen? Ja, absoluut en ik heb een aantal voorbeelden gegeven.
Collega’s, ik wil absoluut met de evaluatie en met de doorlichting die we door een onafhankelijke onderzoeksinstantie zullen laten uitvoeren, verkrijgen dat geen enkele Vlaming op geen enkele grond nog kan worden gediscrimineerd of racisme moet ondergaan. En als dat dan jammer genoeg toch nog gebeurt, moet men zich ten minste kunnen wenden tot een onafhankelijk instituut waar men met zijn of haar klacht terecht kan.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister, ik stel vast dat u eigenlijk kiest voor de aanval, omdat dat wellicht in uw ogen de beste verdediging is. Ik heb eigenlijk niet gehoord wat ik had gehoopt te horen. Ik was in mijn vraag niet op een aantal foute uitspraken ingegaan. Ik heb dat bewust niet gedaan omdat ik u daarop niet wou vastpinnen, maar ik had wel verwacht dat u zich daarvan duidelijk zou distantiëren en niet zou proberen om met die 47 en 17 procent weg te geraken. Ik had daarover een korte en duidelijke afstandneming verwacht.
Minister, ik stel ook vast dat u er oude dossiers bij haalt. Niemand heeft hier verwezen naar de vroegere uitspraak over de relativiteit van racisme, maar u haalt die er zelf bij, en dat is in mijn ogen onnodig verder de polemiek opjagen.
Ik stel vast dat er op een aantal punten onduidelijke antwoorden zijn gekomen. Ik heb gevraagd waarom er niet via andere kanalen is gewerkt om ongenoegen dat dan plots zou ontstaan zijn tussen november en februari, op een andere manier te ventileren; om in overleg te gaan met de raad van bestuur samen met andere besturen en de federale overheid om na te gaan wat men kan doen en om als grote mensen rond tafel te gaan zitten. Ik heb daar geen antwoord op gekregen. Ik stel vast dat het niet zou hebben gepast in de drietrapsraket waar ook naar verwezen is en die wel heel opvallend werd afgeschoten op enkele dagen tijd. Ik vind het heel jammer dat op die manier met toch wel heel belangrijke zaken wordt omgegaan.
Ik stel ook vast dat de N-VA zeer sterke mensen heeft in de raad van bestuur van Unia, mensen die ik persoonlijk ook erg waardeer. Ik denk aan Matthias Storme en Boudewijn Bouckaert, echt wel kleppers als het gaat over het intellectuele debat in Vlaanderen, sterke juristen, mensen met een politieke feeling. Ik denk dat zij ook een rol kunnen spelen als er zaken niet goed lopen en dat zij zeer goed geplaatst zijn om binnen de raad van bestuur hun rol op te nemen. Ik denk ook dat we er vertrouwen in moeten hebben dat de raad van bestuur, als het nodig is, kan bijsturen.
Minister, u hebt een aantal zaken naar voren geschoven. U stoorde zich aan die ‘kromspraak’. Die kromspraak is voor mij van hetzelfde niveau als de wereldvreemde rechters: ik heb met allebei evenveel problemen. Het is een beetje van hetzelfde niveau.
Er is verwezen naar rechtspraak van het Europees Hof. Ik denk dat de minister een punt heeft. Ik heb die ook grondig gelezen en ik kom tot dezelfde vaststellingen als u, minister. Maar goed, daar moeten we niet te veel op doorgaan.
Ik had eigenlijk verwacht dat het debat anders zou kunnen worden gevoerd en dat u stappen zou hebben gezet over hoe u dat zou kunnen aanpakken. Er is verwezen naar een onafhankelijke onderzoeksinstantie. Ik heb gevraagd hoe dit verder zal verlopen en wat de timing is. Ik heb daar nog geen antwoord op, maar het zal een onafhankelijke instantie zijn en dat is goed.
Ik had ook gevraagd welke initiatieven Unia diende te nemen, naar de mening van de minister, om bij te dragen tot een beter beleid. Ik heb alleen wat aanvallen gehoord en wat ze verkeerd zouden doen, maar ik heb eigenlijk weinig gehoord rond de beeldvorming en de perceptie. Ik heb ook in mijn inleiding gezegd dat er een probleem is. Unia erkent dit en vele mensen erkennen dit. We weten al heel lang dat die toch wel eenzijdige beeldvorming rond Unia bestaat. Minister, misschien had u concrete voorbeelden kunnen geven van hoe Unia dan zelf die beeldvorming zou kunnen bijstellen. Ik had liever een positief verhaal gehoord en ik heb eigenlijk vastgesteld dat er vooral gepolariseerd wordt.
Ik heb die uitspraak over die moskeeën gedaan, en ik blijf daarbij na nauw contact met de federale minister van Justitie en ook met Marino Keulen, uw voorganger. Ik heb hem persoonlijk gevraagd hoe het zit, en hij heeft mijn versie bevestigd.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, ik ben het helaas van u gewoon, maar in een belangrijk debat als dat van vandaag, bent u niet ingegaan op het belangrijkste punt van kritiek. Waar heel wat van de collega's u op hebben aangesproken, is niet zozeer dat u kritiek hebt – daar ben ik mijn betoog mee begonnen –, maar dat u zich als minister baseert op manifest onjuiste feiten. Minister, we hebben inderdaad een schitterende studiedienst. Onze partij vindt het belangrijk dat wij onze standpunten verdedigen op basis van correcte feiten. Ik vind dat in een democratie een minister dat ook moet doen.
We hebben inderdaad Theo Francken ook al aangesproken over onjuistheden. Wat was zijn reactie? Hij gaf bijna onmiddellijk een rechtzetting en excuses: ‘Inderdaad, ik heb foute cijfers gebruikt.’ Dat verwacht je van een regeringslid. Minister, wat u doet, is vooral niet ingaan op die punten van kritiek en er absoluut geen enkel antwoord op geven, maar de hetze blijven ontketenen ten aanzien van Unia. Ik wil heel graag discussiëren over verschillende thema's die u aanhaalde, maar dan op een serene manier en op een correcte manier.
U zegt dat de aanleiding van uw kritiek het artikel in de Gazet van Antwerpen was over het vonnis over die betoging in Antwerpen en de uitspraak over de kromspraak. Waarom hebt u niet gezegd dat ook de oppositie heeft aangegeven dat de discussie daarover legitiem is en dat zelfs een doorlichting van Unia op zich geen probleem is? Waarom hebt u niet gezegd dat Unia zelf al heeft gezegd dat ze absoluut geen probleem hebben met een doorlichting? Waarom hebt u dat niet gezegd? Waarom hebt u niet aangegeven dat wij ook vinden dat een uitdrukking als ‘kromspraak’ niet hoort? Waarom hebt u dat niet gezegd? Waarom hebt u niet aangegeven dat de raad van bestuur heeft bevestigd dat Unia juridische analyses doet, maar dat er daarnaast ook een perceptie is en dat men daaraan moet werken? Dat hebt u allemaal niet gezegd. U hebt vooral de waarheden en onjuistheden continu herhaald. Ik vind dat echt wel een minister onwaardig.
De Joodse gemeenschap heeft intussen samengezeten met Unia. Dat getuigt van een constructieve houding. Wil dat zeggen dat ze het met alles eens zijn? Neen, minister, men gaat over die thema's altijd blijven discussiëren. De essentie van een democratie is een georganiseerd meningsverschil op basis van feiten. Ik vind dat u op dat vlak het verkeerde voorbeeld geeft en vandaag ook in uw manier van antwoorden.
Minister, u hebt niet op mijn vraag geantwoord en u hebt trouwens opnieuw een onwaarheid verkondigd. U zegt dat de vraag van collega Robeyns over de samenwerking met Unia die vlot en constructief verliep, over operationele zaken ging. De vraag van collega Robeyns ging helemaal niet over het operationele, en het antwoord beperkte zich daar ook niet toe. In de discussie over het jaarverslag van Unia hadden uw partijgenoten allemaal de kans om kritiek te geven op Unia, en dat hebben ze niet gedaan. U zegt nu dat Unia eenzijdig is, maar de feiten die u aanhaalt, dateren van voor december 2016. Minister, probeer in de antwoorden tenminste een beetje in de buurt van de feiten te blijven.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, u had het een tijdje terug in uw communicatie over het feit dat Unia een centrum is voor klagende allochtonen en nog een aantal andere kritische bedenkingen. Wie dan had gehoopt dat u na uw zeer kritische analyse nu ook forse actie zou ondernemen, is er alweer aan voor de moeite. Mij verbaast het niet echt. U bent immers in 2013 al kritiekloos meegestapt in de interfederalisering van het CGKR, nadien omgedoopt tot Unia, waarbij de bevoegdheden al fors werden uitgebreid.
U hebt ook andere kansen gemist om de scheve situatie recht te trekken. Zo had u bijvoorbeeld in 2015 een politiek neutraal iemand kunnen aanstellen als hoofd van Unia. Maar neen, men koos voor mevrouw Els Keytsman, een bekend lid van Groen, opengrenzenactiviste van Vluchtelingenwerk Vlaanderen. Toen al, minister, hebt u de kans gemist om er een neutraal en apolitiek orgaan van te maken.
Ook nu blijkt dat u uw les nog altijd niet hebt geleerd. Ik hoor u niets zeggen over het feit dat u aan de subsidies zou raken die de instelling krijgt. Ik hoor niets over het eventueel in vraag stellen zelfs van het voortbestaan van een dergelijke ongeloofwaardige instelling als Unia. U maakt ook op geen enkele manier een einde aan het politiek activisme van Unia of van haar leidinggevende. Eens te meer, veel woorden, veel media-aandacht, maar geen actie. Eens te meer, veel geblaat maar weinig wol.
Misschien moeten we eens terugdenken aan de timing waarin de kritiek van u en van een aantal van uw partijgenoten op Unia werd gelanceerd. U herinnert het zich wel dat het toen de periode was van de debatten over de graaicultuur. Het was inderdaad op een moment, minister, dat mandatarissen van uw partij op de betere graaitechnieken werden betrapt, dat u en een aantal collega's ook de betere afleidingstechnieken hebben gehanteerd. En dat zien we vandaag alweer: de blaffende N-VA-honden bijten niet, want de gedachtepolitie van Unia kan, als het aan u ligt, op haar beide oren blijven slapen.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik vind het onvoorstelbaar wat u eigenlijk vandaag hebt gedaan. In plaats van u te gedragen als een minister van de Vlaamse Regering, bent u nog een stap verder gegaan en hebt u de aanval die u hebt ingezet, gewoon doorgezet. Als ik de heer Kennes goed beluister, spreekt u niet namens de hele Vlaamse Regering.
U hebt zelfs geantwoord op vragen die ik niet heb gesteld en u antwoordt niet op vragen die ik wel heb gesteld. Veel gekker moet het inderdaad niet worden. U hebt mij zelfs verweten dat ik ergens een uitspraak heb gedaan over uw eerdere uitspraak – en dat zijn de ‘kort door de bochtuitspraken’ die feitelijk onjuist zijn – over dat ‘relatieve racisme’. Ik daag u uit: waar staat dat vandaag in mijn tekst? Minister, ik stel vast dat u alle kanten op schiet en dat u niet doet wat u als minister moet doen en dat is – wat ik u ook heb gevraagd – afstand te nemen over uw uitspraken over die cijfers. Wat is uw antwoord daarop? Het was communicatie en het filmpje, de communicatie van Unia, zat niet oké. Die communicatie wordt goedgekeurd door de raad van bestuur waarin uw partij ook is vertegenwoordigd.
Unia heeft wel degelijk in voorbereiding van het actualiteitsdebat, dat er uiteindelijk niet is gekomen – en ik heb nergens gesuggereerd dat ik twijfel aan de reden van uw afwezigheid –, een document ingediend waarin zeer duidelijke cijfers staan die aantonen dat ze niet opkomen voor één doelgroep. Dat zijn feiten. De heer Diependaele mag dan gezegd hebben: “De realiteit laat zich niet altijd vatten in duidelijke cijfers en is vaak onderhevig aan interpretatie.” Maar dit is geen interpretatie, dit zijn cijfers.
Wat betreft het agentschap Inburgering: denkt u nu echt dat ik niet verder gekeken heb naar heel de analyse van het agentschap Inburgering en die cijfers van 47 procent? Ik dacht dat als het gaat over inburgering en integratie, er een essentieel onderscheid bestaat tussen een analfabeet en een laaggeschoolde. Het is niet omdat je laaggeschoold bent, dat je niet kunt lezen of schrijven. U blijft volharden in de boosheid. U neemt geen afstand en u gooit alles op een hoop. U haalt voorbeelden aan die we al lang in de pers hebben gelezen en die je gemakkelijk kunt terugvinden. Het artikel in Gazet van Antwerpen had ik wel degelijk gelezen. U polariseert gewoon verder.
Minister, ik heb geen antwoord gekregen op de vraag of u erkent dat u cijfers fout hebt gebruikt en dat u aan een framing hebt meegewerkt. Spreekt u namens de hele Vlaamse Regering?
Het stoort mij mateloos dat hier, in het kader van een campagnestrategie van een partij, de N-VA, een dergelijke framing wordt opgezet. In deze commissie heeft mijn collega Van den Brandt op 10 november bij de regeling van de werkzaamheden gevraagd om een hoorzitting te houden met Unia naar aanleiding van het jaarverslag. Dat is hier geweigerd: men vond dat niet relevant om dat er te veel federale thema’s in zaten. Andere collega’s hebben verwezen naar eerdere uitspraken van andere parlementsleden. U zegt dat Unia niets doet aan ouderendiscriminatie. We hebben nog maar een aantal weken geleden op basis van cijfers van Unia …
Mijnheer Rzoska, u hebt al drie keer uw spreektijd opgebruikt. Ik vraag u om af te ronden.
… gediscussieerd over het feit dat ouderen te weinig participeren aan de arbeidsmarkt.
Kortom, minister, u volhardt in de boosheid. U blijft polariseren. U gedraagt zich niet als een minister van de Vlaamse Regering, maar als een N-VA-partijstrateeg. Ik denk dat dit probleem niet beperkt zal blijven tot deze commissie.
De heer de Bruyn heeft het woord.
Mijnheer Rzoska, over die regeling van de werkzaamheden geeft u een partiële voorstelling van de feiten. Heel vaak zijn partiële voorstellingen van feiten leugenachtig. Die vraag is inderdaad voorgelegd. De minister heeft daar niets mee te maken en was daarbij niet aanwezig. We vonden dat toen met zijn allen, met uitzondering van de collega van Groen, niet opportuun, misschien met foute argumenten, dat kan best zijn. Nadien zijn we daarop teruggekomen, noem het voortschrijdend inzicht, dat misschien te laat is gekomen, maar ook wij hebben ingestemd met een hoorzitting met Unia in deze commissie. U moet minstens de intellectuele eerlijkheid aan de dag leggen om dat toe te geven. Als dat aanvankelijk niet gebeurd is, was dat met de steun van alle aanwezige collega’s. Nadien heeft die hoorzitting wel – en terecht – plaatsgevonden. Het was een inschattingsfout om aanvankelijk te oordelen dat het niet noodzakelijk, niet verstandig of niet wenselijk was om die hoorzitting te houden.
Als u aandringt, wil ik mij daar zelfs voor verontschuldigen. Maar ik neem het niet dat u doet alsof we op dat standpunt zijn gebleven en daar uiteindelijk niet mee hebben ingestemd en onze verantwoordelijkheid niet zouden hebben genomen.
De minister wordt hier verweten dat ze niet de woordvoerder is van de oppositie. Mevrouw Kherbache, dat vind ik nogal vreemd. U bent meer dan intelligent, mondig en welbespraakt genoeg om dat zelf te doen en u hebt dat ook met verve gedaan. Met de voorstelling van feiten alsof de minister hier opnieuw voor de aanval heeft gekozen, ben ik het niet eens. Ik heb de minister omstandig uitleg horen geven bij alle beschuldigingen die haar richting waren uitgegaan. De appreciatie of u die uitleg al dan niet bevredigend of voldoende sterk vindt, laat ik aan u over. Maar zeggen dat een minister, die zich verdedigt nadat de aanval op haar werd gericht, zelf voor de aanval kiest, vind ik een vreemde voorstelling van de feiten.
Ik blijf zitten met de vraag op welke manier Unia bijdraagt tot de invulling en de uitvoering van het Vlaamse gelijkekansenbeleid. Ik denk dat daar terecht een aantal vragen bij gesteld kunnen worden. Wordt door Unia niet vaker gepolariseerd dan dat er bruggen worden gebouwd? Volgens mij is dat wel degelijk het geval. Het is niet de minister die culpabiliseert, maar regelmatig is het helaas vaak Unia die dat doet. Dan denk ik dat het gerechtigd is om over te gaan tot een onderzoek, een analyse of een doorlichting, waar we in alle ernst en in rust en kalmte en met alle tijd graag verder op in zullen gaan.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, ik had dit niet verwacht: u verklaart Unia de oorlog. Ik vond wat u zei, een echte oorlogsverklaring. U bent nog veel harder gegaan dan wat u in de media hebt gezegd. Ik had veeleer verwacht dat u iets terughoudender zou zijn, wat kan worden verwacht van een minister van gelijke kansen, zeker ten aanzien van een onafhankelijke instelling. Er zijn maar twee opties. Ofwel gaat u heel ver in uw kritiek, maar zegt u ook meteen wat er moet veranderen. Ofwel bent u meer terughoudend en respecteert u de autonomie van de instelling. Als het iets tussenin is, moeten we daar inderdaad andere motieven achter zoeken. Dan kunt u ons niet verwijten dat we u ervan verdenken een strategie uit te voeren die veeleer partijpolitiek gericht dan een strategie als minister van gelijke kansen.
Ik kom nog even terug op enkele elementen uit mijn vragen. Wat betreft de doorlichting zou ik het logisch vinden dat we als parlement aan het Rekenhof een analyse vragen. Dat zal een objectiever beeld geven. U hebt Unia zwaar aangepakt en dan vraagt u een analyse van Unia. Laten we gewoon, zoals het onze taak is, aan het Rekenhof een analyse van Unia vragen. Ik denk dat Unia daar ook voor open staat.
De vraag over de Vlaamse versie van Unia in de toekomst vind ik een belangrijke vraag. U bent daar snel over gegaan. Het is belangrijk omdat er ondertussen wel opnieuw een federale structuur wordt opgezet. Als het de intentie is om binnen pakweg twee jaar die structuur weer af te schaffen, vraag ik me af waar we mee bezig zijn. Ook de collega’s van de N-VA hebben daar toch wellicht een probleem mee. Eerst een interfederaal mensenrechteninstituut oprichten en dat dan weer afbreken, dat is geen manier van werken. Ik wil daar graag meer duidelijkheid over: moet het allemaal Vlaams worden of mag het interfederaal blijven?
Minister, op de vraag over de raad van bestuur kreeg ik een vreemd antwoord. Ik begrijp dat u contact hebt gehad met de N-VA-vertegenwoordigers in de raad van bestuur. Ook dat is eenzijdig. Ik verwacht dat u een officieel contact zou hebben met die raad van bestuur over het functioneren van Unia en eventueel zelfs over het functioneren van personeelsleden. Dat is er evenwel niet geweest.
In België en in Vlaanderen hebben we internationaal gezien nog altijd geen volwaardig mensenrechteninstituut. Ik heb begrepen dat Unia de B-status heeft verloren, niet vanwege de werking, maar vanwege de structuur, omdat het aanspreekpunt voor discriminatie in ons land niet altijd even duidelijk is. We zijn het enige West-Europese land dat geen mensenrechteninstituut met een A-status heeft. Wilt u daarvoor gaan?
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, dat u vindt dat Unia zich moet inpassen in het gelijkekansenbeleid van de Vlaamse Regering is maar normaal. Ik vind ook dat die Vlaamse Regering en u, die bevoegd bent voor gelijke kansen, die gelijke kansen moeten waarborgen. Het is uw taak om discriminatie en racisme te bestrijden in Vlaanderen. Het was voorspelbaar, maar ik betreur dat u vandaag opnieuw kiest voor de polarisatie. Dat is geen oplossing. Als liberaal word ik daar zenuwachtig van. Ik vind dat u moet ophouden om op deze manier die bevoegdheden uit te oefenen. Op deze manier kunt u daar geen succesverhaal van maken. Ik kan leven met het feit dat u niet akkoord gaat met bepaalde uitspraken van Unia. Ook Unia moet objectief zijn. Maar zeggen dat ze alleen maar een centrum zijn dat de rechten van allochtonen verdedigt, is niet juist. We hebben gezien in het jaarverslag dat ook discriminatie op grond van een handicap wordt aangepakt en zelfs een meerderheid van de behandelde klachten uitmaakt, zowel op school als op het werk.
Minister, wat mij nog meer ontgoochelt, is dat u hier een commissie van het parlement herhaalt dat racisme relatief is. U zei dat u niets van uw uitspraken terugnam en ze zou blijven herhalen. Als minister bevoegd voor racisme en discriminatiebestrijding kunt u zoiets volgens mij niet zeggen. Misschien nog wel als OCMW-voorzitter of in het kader van uw partijpolitiek, maar niet als minister bevoegd voor racismebestrijding. Dat ontgoochelt mij.
Er is heel wat werk in Vlaanderen op dit stuk. Volgens de OESO zijn de cijfers over racisme in Vlaanderen bij de hoogste van Europa, aangezien 48 procent van de autochtonen een vreemdeling als negatief percipieert, en dan denk ik dat u daar werk van moet maken. U moet in dialoog gaan met iedereen die in deze sectoren bevoegd is. Om tot oplossingen te komen in deze materies is de meeste nuance nodig.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Kherbache, wat die schriftelijke vraag betreft van 3 november 2016, wil ik u aanraden om ze nog eens na te lezen voor u mij er openlijk van beschuldigt te liegen.
Voorzitter, de discussies over de cijfers hebben we gehad. Ik heb die cijfers ook geduid. Als we blijven discussiëren over cijfers in plaats van over de werkelijke problematiek, is er een probleem. Ik heb mijn kernboodschap bij de inleiding van mijn antwoorden heel duidelijk gesteld en ik blijf die herhalen.
We hebben nood aan een zeer onafhankelijk instituut of gelijkekansencentrum waar iedereen terechtkan die zich benadeeld voelt in zijn of haar gelijke kansen, dat zich bovendien inpast in het Vlaamse gelijkekansenbeleid. Dat is toch niet te veel gevraagd.
Wat mij wel verbaast, is dat iedereen behalve mijn partijgenoot Piet De Bruyn, het debat eenzijdig heeft benaderd. Ik wil evenwicht brengen in het debat. U kunt dat een oorlogsverklaring noemen, maar als hier elke partij behalve N-VA zwijgt over alle zaken die ik heb aangehaald en alle voorvallen die zich in het verleden met Unia hebben voorgedaan, vind ik dat schuldig verzuim.
We moeten hier een evenwichtig debat kunnen voeren. Mevrouw Kherbache, u vraagt dat ik in mijn interviews ook het standpunt van sp.a meeneem, maar ik ben toch geen sp.a-woordvoerder. Dat kunt u zelf wel doen. Ik wil evenwicht brengen in de situatie waar we momenteel in verzeild geraakt zijn. We moeten dit doen in dit parlement. We moeten die doorlichting doen en zoals ik al zei, moeten we dat doen in samenspraak met Unia. Die doorlichting zal er komen. We moeten evolueren naar een gelijkekansencentrum, waar elke Vlaming terechtkan, van welk ras, seksuele geaardheid of geloofsovertuiging dan ook en waar zijn of haar klachten serieus genomen worden.
Mijnheer Sanctorum, wat betreft het mensenrechtenmechanisme, daar is men op het federale niveau mee bezig.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister, ik stel vast dat u de doelstellingen wel vooruitschuift, maar dat de toon en de instrumenten die u gebruikt op dit moment daar niet goed bij aansluiten. Een anekdotisch overzicht is voor mij niet gelijk aan concrete stappen. Ik had gevraagd hoe het beter kan. Hopelijk zal die evaluatie mee de aanzet kunnen geven tot een betere coördinatie en aansturing en tot beter overleg.
Wat het interfederale karakter betreft, denk ik dat het een voordeel heeft, omdat we zo zowel de kennis als de expertise intern bundelen en het extern handig is dat mensen zich niet moeten afvragen tot welk instituut ze zich moeten wenden. Een interfederale instelling is in mijn ogen ook een, weliswaar niet-exclusieve, maar wel een volwaardige Vlaamse instelling.
Er is al gezegd dat bruggen bouwen erg belangrijk is in deze sector. Juiste, correcte informatie is essentieel in deze heel gevoelige sector. Met die boodschap moeten we vandaag vertrekken: een oproep om bruggen te bouwen en, als er problemen zijn, met elkaar aan de tafel te gaan zitten en alleen juiste gegevens en cijfers te hanteren. Zo niet geven we een vrijgeleide voor verdere polarisering en voor verrotting van belangrijke problemen die we samen moeten aanpakken.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, een minister die een loopje neemt met de waarheid en dat blijft doen, doet dat omdat ze daar zelf een politiek belang aan hecht. U hebt dat vandaag goed geïllustreerd. Op geen enkel moment corrigeert u de feiten en u blijft hardnekkig vasthouden aan de onwaarheden die u hebt verkondigd. Ik ben blij met het debat van vandaag. Het is niet de eerste keer dat we dit meemaken. U blijft op die manier verder aan politiek doen. Als parlementsleden vind ik het onze verdomde plicht om u daarop te wijzen.
Wanneer wij feiten aankaarten, gaan we ervan uit dat elke democraat minstens uitgaat van die feiten. Ik verwacht van u niet dat u in de media standpunten van mijn partij gaat verkondigen. Het zou de gelijke kansen en de verbondenheid in de samenleving wel bevorderen, maar daar verschillen wij inderdaad grondig van mening.
Minister, u kunt daar nu mee lachen en u vindt het ook allemaal vervelend dat we u daarop aanspreken. Mevrouw Robeyns heeft u gevraagd naar de samenwerking met Unia, waarop u antwoordt dat het samenwerkingsakkoord correct wordt uitgevoerd en dat de samenwerking met de diensten goed verloopt. U zegt ook dat dit niet betekent dat u daar als minister geen kritiek op hebt. Minister, u krijgt de vraag van een parlementslid over het verloop van de samenwerking en u zegt dat er geen vuiltje aan de lucht is. U bent totaal ongeloofwaardig in uw verweer vandaag. U blijft vasthouden aan leugens. Ik ben zeer bezorgd over het verdere verloop van het gelijkekansenbeleid. Op dat vlak hebt u ervoor gekozen dat het beter is om al wie daarvoor opkomt, op een valse manier te tackelen in plaats van op een constructieve manier samen te werken.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, de collega’s kunnen zich misschien druk maken over de dingen die u zegt of over de manier waarop u die zegt, maar ze moeten zich in elk geval geen zorgen maken over de dingen die u doet, want u doet helemaal niets na de kritiek die u hebt geuit op Unia. U gaat een doorlichting organiseren, en dat is de essentie van uw antwoord, dat is het enige dat zal gebeuren. Verder hebt u een aantal van uw kritische bedenkingen, van uw kritische analyse, die ik voor een stuk kan volgen, herhaald, maar verder doet u helemaal niets, en dat vind ik jammer. Ik betreur dat, want een dergelijke ongeloofwaardige instelling die wel altijd klaar staat om in de bres te springen voor moslims maar tegelijk antisemitisme normaliseert, een dergelijk centrum voor klagende allochtonen, zoals u dat noemt, maakt zich ongeloofwaardig en behoeft dan ook geen belastinggeld. Het enige wat voor mij en voor mijn partij nodig is voor een dergelijke ongeloofwaardige instelling, is de afschaffing ervan. Dat is niet alleen wat ik van u zou vragen, maar ook een heel groot deel van uw achterban.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik schuif in mijn conclusie een drietal punten naar voren. Unia werkt binnen een wettelijk kader en met een raad van bestuur. Alleen al het feit dat u het niet nodig acht om de voorzitter van die raad van bestuur of de directeur te contacteren, maar liever gaat via de twee of de meerdere N-VA-vertegenwoordigers in die raad van bestuur, bewijst dat u vooral als N-VA-strateeg op dat terrein staat en niet als minister van de Vlaamse Regering.
U hebt vandaag gekozen voor opnieuw een oorlogsverklaring in plaats van als minister afstand te nemen en te spreken namens de Vlaamse Regering. U hebt trouwens niet geantwoord op die vraag, maar het is me helemaal duidelijk, want ik heb een antwoord gekregen van de collega’s van de meerderheid. U spreekt hier enkel nog namens de N-VA en niet namens de meerderheid. Mijn vraag, en ik denk dat dit de essentiële vraag is vandaag, is hoe lang CD&V en Open Vld dit nog zullen verdragen, want dit wordt relatief onverdraaglijk.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Mijnheer Rzoska, wat partijstrategie betreft, bekijkt u de werkelijkheid zeer eng door uw eigen partijstrategie. Het is u gegund, maar ik zou daar toch iets voorzichtiger mee zijn, zeker wanneer u probeert om op een zo goedkope manier een wig te drijven binnen een meerderheid, die er wat mij betreft helemaal niet is.
Ik heb een minister gehoord die haar gelijkekansenbeleid verdedigt, die dat met argumenten en met overtuiging doet en er daarbij van uitgaat dat Unia daarin een belangrijke partner kan zijn, juist omdat het onafhankelijk is. Zij vraagt daarvoor echter een loyauteit ten opzichte van het gevoerde gelijkekansenbeleid en de strijd tegen discriminatie en racisme. Ik denk dat dit de juiste uitgangpunten zijn en dat die niet uitsluiten dat er zeer kritisch kan worden gekeken naar de dagelijkse werking daarvan. Er zal ook samengezeten worden, ook dat heeft de minister aangekondigd, maar het lijkt me evident dat we kijken wat die doorlichting zal opleveren en op basis daarvan verder gaan met het opvolgen van dit zeer belangrijke dossier.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, u deed daarnet een beetje alsof de leden van deze commissie zouden vinden dat kritiek niet kan. Dat is allesbehalve het geval. Wat mij betreft, mag kritiek zelfs heel ver gaan. Ik heb daarnet een voorbeeld gegeven van een juridische analyse waar ik nog altijd niet van bekomen ben, dus kritiek mag zeker en vast.
Als een politicus bijvoorbeeld zegt dat hij geen traan zou laten om het verdwijnen van Unia, dan kan dat. Het is dan wel vreemd dat die uitspraak komt van een staatssecretaris die een bevoegdheid heeft die met kansen te maken heeft.
Minister, u bent natuurlijk minister van Gelijke Kansen en dan mogen we toch iets strenger zijn wanneer het gaat over uw uitspraken. Nogmaals, daarnet bent u heel hard gegaan. U hebt ook een eenzijdige voorstelling gegeven van de feiten. U had eigenlijk geen goed woord over voor Unia, en dat lijkt me bijzonder problematisch. Wat u vandaag hebt gezegd, is volgens mij echt een oorlogsverklaring. Het laatste woord daarover is nog niet gezegd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.