Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Tijdens Agriflanders organiseerde het Algemeen Boerensyndicaat (ABS) een studiedag over de vraag of er nog voldoende ruimte zal zijn in Vlaanderen om te boeren. De ruimtelijke concurrentie in het volgebouwde en versnipperende Vlaanderen baart de landbouwers duidelijk zorgen.
Onderzoekster Anna Verhoeve van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) rondde vorig jaar haar doctoraat af over de inname van hoeves en landbouwgronden door niet-agrarische economische activiteiten. Haar vooruitzichten voor het behoud van voldoende landbouwareaal voor landbouwdoeleinden zijn somber indien het beleid ongewijzigd blijft.
Algemeen wordt in landbouwkringen vaak gewezen op de inname van landbouwareaal voor natuurdoeleinden. Uit de cijfers blijkt dat nogal mee te vallen. Er zijn echter processen binnen de landbouw die zorgen voor de inname van landbouwareaal voor niet-landbouwactiviteiten. We denken dan aan verpaarding, vertuining, landbouwhoeves die omgebouwd worden tot autogarages, onder de radar weliswaar, en wellnesscentra. Het zijn minder zichtbare fenomenen die in de schaduw staan van de grote grondendossiers à la Antwerpse haven. Toch is de urgentie van de problematiek nauwelijks te overschatten. De onderzoekster van het ILVO wijst op het belang om de problematiek zo goed mogelijk in kaart te brengen.
Ook landbouwers of hun kinderen gaan niet altijd vrijuit, want ook zij ontwikkelen niet-agrarische activiteiten in agrarisch gebied om hun inkomen te verhogen of voor verbreding. Niet-landbouwers komen in agrarisch gebied terecht als starter op zoek naar een betaalbare vestigingsplaats, een kleine bedrijfsruimte of om activiteiten te ontwikkelen die gericht zijn op rurale karakteristieken zoals een wellnesscentrum. Anderzijds zijn er activiteiten die systematisch geweerd worden van bedrijventerreinen, zoals dat voor grondwerkers soms het geval is.
De conclusie is duidelijk: vele kleintjes maken een groot. Ook de stijgende grondprijzen zijn daarbij een indicator. Die prijzen zijn misschien gunstig voor de verkopende boer maar voor de boer van de toekomst zijn die dramatisch. De landbouwer zelf draagt met andere woorden ook een verantwoordelijkheid. Dat is belangrijk om weten als we zien dat de gemiddelde boer vandaag 55 jaar is. Velen zullen de komende 15 jaar op pensioen gaan, vaak zonder opvolger voor hun bedrijf waardoor heel wat landbouwgrond beschikbaar wordt. De landbouwsector zelf moet met andere woorden ook dringend aan zelfonderzoek doen om te bekijken welke rol de sector zelf kan spelen om open ruimte te vrijwaren.
Minister, hoe groot is de huidige en toekomstige sluipende inbeslagname van landbouwareaal in Vlaanderen voor niet-landbouwactiviteiten? Welke initiatieven neemt u om dit op te volgen en in kaart te brengen?
Welke opwaartse impact kan dit hebben op de ontwikkeling van de grondprijzen en bijgevolg op de financiële situatie van de landbouwbedrijven?
Welke rol spelen de landbouwers zelf, en in het bijzonder de vergrijzing van de landbouwerspopulatie, in deze evolutie? Welke initiatieven worden genomen om hen te sensibiliseren om de open ruimte voor landbouwdoeleinden te vrijwaren?
Zult u initiatieven nemen om de reconversie van landbouwbedrijven aantrekkelijker te maken en de verkoop van bedrijven en vervanging ervan door nieuwbouw te voorkomen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Het ILVO schat dat op vandaag gemiddeld 15 procent van het agrarisch bestemd gebied in Vlaanderen niet meer in gebruik is door landbouw. Er zijn verschillende oorzaken die zorgen voor het vrijkomen van agrarische gebouwen: enerzijds het dalend aantal bedrijven in de landbouw, en anderzijds de wijzigende gebouweisen bijvoorbeeld op het vlak van milieu- en dierenwelzijnsnormen die ertoe leiden dat bestaande gebouwen niet meer aangepast zijn aan de bedrijfsvoering.
Accurate monitoring van het feitelijk ruimtegebruik is dan ook opgenomen als operationele doelstelling in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). Nu gebeurt dat op basis van de inkleuring, maar dan weet men nog altijd niet wat daar precies gebeurt. Op termijn zal dat in samenwerking met het ILVO gebeuren op basis van wat er effectief op het terrein gebeurt.
In ons dichtbevolkt en verstedelijkt Vlaanderen is ruimte een schaars goed dat gegeerd is door vele partijen. Landbouwgebouwen en -gronden worden aanzien als interessante ruimtes om te wonen of te werken. De toegenomen interesse voor dit vastgoed zorgt natuurlijk voor een stijging van de prijzen. Dat heeft vooral een groot effect op de mogelijkheid tot overname van bestaande landbouwbedrijfszetels door startende of uitbreidende landbouwers.
Het hoeft niet noodzakelijk een even groot effect te hebben op de financiële situatie van de gevestigde landbouwbedrijven, aangezien gemiddeld 70 procent van het bedrijfsareaal niet in eigendom is van de landbouwer maar wordt gepacht. De pachtprijzen zijn bij wet geplafonneerd en worden driejaarlijks vastgesteld. De evolutie van de pachtprijs is juridisch gekoppeld aan de evolutie van de rentabiliteit van de landbouwbedrijvigheid, hoewel in de onderhandelingen ook de evolutie van de venale waarde een rol speelt. Hierdoor zal een stijging in de venale waarde wellicht ook leiden tot een stijging van de pachtprijzen, maar niet in dezelfde verhouding, gelet op de koppeling aan de rentabiliteit.
Zoals eerder aangegeven vindt deze dynamiek deels haar oorsprong in een veranderende landbouwsector op zich. Gebouwen en gronden worden functieloos voor één type landbouw, maar dit belet niet dat ze nog bruikbaar kunnen zijn voor een ander type landbouwactiviteit. Het is een beleidsaandachtspunt om de gebouwen en gronden maximaal te vrijwaren voor toekomstige landbouwactiviteiten en ruimte te geven aan toekomstige landbouwers. Maar de individuele landbouwer en zeker ook de gepensioneerde landbouwer, is niet anders dan de andere marktspelers. Het zijn vooral deze gepensioneerde landbouwers die de meeste landbouwgronden in eigendom hebben. Wij proberen dit thema, onder meer via studiedagen, in de sector voldoende aan bod te brengen. Een van die studiedagen, waar u ongetwijfeld uw inspiratie vond voor deze vraag, vond plaats op Agriflanders.
In het kader van de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zal ik het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en omkeerbaar agrarisch bouwen verder uitwerken.
In het agrarisch gebied is er ruimte voor het oprichten van landbouwbedrijfszetels en -gebouwen. Het aantal landbouwbedrijfszetels neemt netto systematisch af waardoor de landbouwsector een bebouwd patrimonium achterlaat in het agrarisch gebied van waaruit doorgaans nieuwe zonevreemde ontwikkelingen plaatsvinden.
Bij de vestiging van nieuwe of bij de uitbreiding van bestaande landbouwbedrijfszetels wordt in eerste instantie gestreefd naar het hergebruik van het bestaand ruimtebeslag via herstructurering of herontwikkeling van bestaande of recent verlaten bedrijfslocaties.
Om in de toekomst te voorkomen dat goede gebouwen worden gesloopt, onderzoeken we ook de optie waar men bij het opstellen van bouwplannen moet streven naar een bouw waarbij de technische en economische levensduur overeenkomt met de functionele levensduur. Vandaar de ontwikkeling van het principe van omkeerbaar agrarisch bouwen. Landbouwbedrijfsgebouwen zouden zo geconcipieerd moeten worden dat ze per definitie een tijdelijk karakter hebben. Dit kan door zowel het gebouw als de inrichting modulair te maken. Wanneer de landbouwactiviteit dan wordt stopgezet, kan de bebouwing op de site worden ontmanteld en kunnen de bouwmaterialen worden gerecupereerd. Op die manier is de vrijgekomen ruimte opnieuw inzetbaar voor de beroepslandbouw.
Er is een onderzoek opgestart om enerzijds een beleidstraject op te zetten voor het realiseren van een innovatie in de agrarische bouwcultuur waarbij het concept van omkeerbaar agrarisch bouwen vorm krijgt en anderzijds de nodige instrumenten uit te werken om de verhardings- en bebouwingsgraad in de open ruimte te laten afnemen.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er is heel wat te doen over die reconversie die is ingezet. We zullen daar op een goede manier mee moeten omgaan. Er zullen heel wat oefeningen moeten worden gemaakt waarbij men een afweging moet maken. Taakverbreding is een goede strategie om de land- en tuinbouwbedrijven een beetje winstgevend te maken, maar ze moet ook een meerwaarde blijven bieden voor de land- en tuinbouw.
In het BRV heeft het beleid een areaal vastgelegd van 750.000 hectare voor land- en tuinbouwers. Gisteren heeft mijn fractie samengezeten met de Vlaamse bouwmeester en is er gepraat over hoe alles zou kunnen verlopen. Daar kwamen heel wat interessante opties bij kijken. Dit biedt ook kansen aan de landbouwers, zeker wanneer we het hebben over multifunctioneel ruimtegebruik. Een risico is wel dat die andere functies een andere invulling en de bovenhand zouden krijgen. Vandaar mijn bijkomende vragen. Minister, in welke mate zult u er in het nieuwe BRV over waken dat die multifunctionaliteit ook een troef wordt voor onze landbouwers, en geen bedreiging?
De heer Engelbosch heeft het woord.
We hebben het vaak over ruimte-inname. In het BRV staat dat die landbouwgronden bij voorkeur voor landbouw worden gebruikt en pas in tweede orde een niet-agrarische invulling kunnen krijgen. Hoe zult u dat doen, minister? Een voor de hand liggend instrument is er vandaag niet. Zult u daarop inzetten of gaat het eerder om een wens? Als u zegt dat u wilt gaan naar een omkeerbaar agrarisch bouwen, dan lijkt me dat eerder de andere kant uit te gaan. Hoe zullen we erop toezien dat die landbouwgronden voornamelijk voor landbouwactiviteiten worden gebruikt? Hebt u tools om dat effectief te verwezenlijken?
Andere ruimtelijke principes in het BRV zoals de intensivering en het hergebruik kunnen ook op landbouw van toepassing zijn. Welke instrumenten zijn mogelijk om het hergebruik van die hoeves een agrarische bestemming te geven?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik sluit me graag aan bij deze vraag omdat eenieder erkent dat de ontwikkelingen binnen land- en tuinbouw cruciaal zijn om een sterke land- en tuinbouw op Vlaams niveau te kunnen behouden. Ontwikkelen in Vlaanderen is niet altijd evident. Zo is er de discussie over waar een nieuw bedrijf zich kan inplanten. Is landschappelijk waardevol agrarisch gebied nog agrarisch gebied? Vormt een bedrijf daar dan een onderdeel van het landschap? Daarover ontstaan steeds meer discussies, terwijl het beleid heel duidelijk aangeeft dat er agrarische gebieden zijn waar landbouwbedrijven een heel duidelijke plaats hebben of moeten krijgen. Grond en een bedrijfssite zijn belangrijk om in eerste instantie te kunnen ontwikkelen. Ik steun de vraag op welke manier we datgene wat we beleidsmatig uittekenen in de praktijk meer kunnen ondersteunen en sturen. We hebben zowel nieuwe bedrijfsvormen nodig als vernieuwing op bestaande sites.
Er is de vraag gesteld of u daarvoor over instrumenten beschikt. Minister, ik denk inderdaad dat u vandaag weinig instrumenten in handen hebt. Ik hoor hier wel dat iedereen daar achter staat. Ik kijk eigenlijk uit naar de ontwikkeling van een aantal instrumenten. Kunnen wij op een of andere manier ondersteuning geven aan bedrijfsleiders die ‘verlaten’ sites een nieuwe invulling willen geven? Er wordt hier gevraagd of we op een bepaalde manier nieuwbouw kunnen voorkomen. Ik ga ervan uit dat nieuwbouw voor bedrijvigheid net wel moet kunnen. We moeten bedrijfsleiders ondersteunen om op bestaande sites naar vernieuwing en modernisering over te gaan. Het gaat immers vaak over oudere bedrijven.
Grond is de belangrijkste productiefactor voor de land- en tuinbouw. U hebt daarnet gezegd dat gemiddeld 15 procent naar ander gebruik gaat. Persoonlijk vind ik dat veel. Ik ben nog meer achterovergevallen van de studie in de provincie Antwerpen waar het over 30 procent gaat. Daar wordt 9,8 procent door bos en natuur ingenomen, 6,8 procent door tuinen en 3,6 procent door weilanden en hobbydieren. Het ene gebruik is al makkelijker omkeerbaar dan het andere. Het ene is dus meer definitief dan het andere. Minister, hebt u een aantal instrumenten voor ogen, bijvoorbeeld fiscale, om het grondgebruik te stimuleren waarvoor het is bestemd, namelijk agrarisch gebruik? Wat zijn de mogelijkheden?
De heer Caron heeft het woord.
Minister, dit is een belangrijk thema. Ik heb in het kader van deze vraag de cijfers opgezocht. Er is in principe 786.000 hectare afgebakend landbouwgebied. Daarvan wordt 176.000 hectare ingezet voor andere doeleinden. Dat is meer dan 15 procent. Ik doe niets af aan uw cijfers, maar de manier waarop wordt geteld, speelt een grote rol. Er wordt dan wel 685.000 hectare gebruikt door landbouwers, maar daarvan wordt dan weer 75.000 hectare door de landbouwers niet voor landbouw gebruikt. In de realiteit is wellicht 176.000 hectare niet benut. Er is een probleem met meten omdat de aangiftes dit soort gronden niet meetellen. Minister, u zei het zelf al dat het gebruik van landbouwgrond op een andere manier moet worden gemeten. Ik sluit me aan bij uw antwoord.
Ik wil enkele bijkomende suggesties voorstellen in dit debat. Er moet immers zeker iets gebeuren. Er moet een inventaris worden gemaakt van alle niet-agrarische activiteiten en van alle ongebruikte percelen. Dat moet op een relatief permanente manier worden gemonitord. Op die manier krijgen we een zicht op wat er gebeurt op het terrein en kunnen we een evidencebased beleid voeren. Een van de punten is dat grondverkopen in de landbouw niet moeten worden aangemeld of bekendgemaakt. Zou het geen goeie zaak zijn voor jonge starters dat verkopers op zijn minst verplicht worden om verkoop van landbouwgronden publiek te melden? Dan is duidelijk dat die grond wordt verkocht en niet dreigt ontvreemd te worden. Moeten we niet uitdrukkelijk een voorkeurrecht bij de verkoop van landbouwgrond inschrijven voor de landbouwers? Zo zijn we zeker dat de opvolging en jonge starters kansen krijgen. Dat zet natuurlijk druk op vraagstukken zoals het eigendomsrecht. Dat besef ik wel. Hoe ver kun je en moet je daarin gaan? Je kunt echter niet zeggen dat je de landbouwers wilt beschermen en gronden beschikbaar wilt maken, zonder tegelijkertijd harde voorwaarden te stellen inzake het gebruik van die gronden. De modernisering van de Pachtwet is een belangrijk instrument om dat gebruik te garanderen. Ik denk ook dat we een instrument als een grondenbank moeten hebben die sterker en groter is en waarbij de overheid optreedt om op de prijs te wegen en gronden ter beschikking stelt van jonge starters. De prijs van die zeldzamere grond stijgt immers. Er moet dus een heel pluriform systeem aan maatregelen zijn en we moeten daarbij een aantal taboes durven doorbreken.
De heer De Croo heeft het woord.
Er is een soort van 'achterbenuttiging’ van landbouwgronden. Ik ken een aantal mensen die ‘herenpachters’ zijn. Jonge starters zijn onderpachters van hen. Bestaat daar een inventaris van?
U kent mijn bezorgdheid: 25 procent van de verpachte grond wordt verpacht door juridische personen en maatschappijen en gepacht door juridische personen. Het zou over een paar 100.000 hectaren gaan. We hebben hierover al van gedachten gewisseld, minister. Men moet hiermee ook rekening houden.
Deze twee elementen wou ik even aanhalen. Ze compliceren de zaak, maar ze maken ze ook boeiend.
Ik wil me aansluiten bij de collega's. Reconversie van de landbouwbedrijven is een belangrijk actueel thema. Er is een constante in de landbouwgeschiedenis, en dat is dat het aantal landbouwbedrijven hoe dan ook afneemt in Vlaanderen en West-Europa.
Om nieuwe startende bedrijven te stimuleren om zich te vestigen op verlaten landbouwbedrijven, zijn er voldoende instrumenten nodig. Ik wil even wijzen op de zeer hoge kostprijs die er soms is om oude landbouwbedrijven af te breken. Er zijn bijvoorbeeld de mestkelders die in de toekomst geen functie meer hebben voor sommige nieuwe bedrijven. In de stallen van enkele decennia geleden zijn er nog heel veel golfplaten met asbest waardoor de recyclage ongetwijfeld een hoge kostprijs heeft.
Minister, voor de vestiging van nieuwe bedrijven en het bouwen van nieuwe bedrijven zijn er uiteraard VLIF-middelen, maar voor de afbraak zou toch eens moeten worden nagegaan hoe we dit financieel kunnen ondersteunen.
Collega's, het is een interessant debat waarin zeker het laatste woord nog niet is gezegd. Ik voel een zeer ruime consensus, ook bij de oppositie, en dat vind ik heel positief. De richting die we inzetten met het BRV om niet alleen de bestemming te monitoren maar ook het effectieve gebruik, wordt heel breed gedragen. We zullen er heel zeker werk van maken.
Waar een beetje aan wordt voorbijgegaan in de discussie, vind ik, is het principe binnen de ruimtelijke ordening dat agrarisch gebied en ook landschappelijk waardevol agrarisch gebied nog altijd voorbehouden is voor agrarische activiteiten. Men kan niet zomaar voor van alles en nog wat een vergunning krijgen.
Wat ook helemaal niet aan bod is gekomen, is dat in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen een doelstelling is opgenomen om in 2040 te komen tot nul extra ruimte-inname. In het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen staat nog een andere belangrijke doelstelling die nooit wordt vermeld. Ze loopt tot 2050 en bepaalt dat in het buitengebied effectieve verharding tegen 2050 met 20 procent naar beneden moet. Als we praten over modulair bouwen, collega Engelbosch, is het niet de bedoeling om te zeggen dat er van alles anders kan gebeuren, maar dat de verharding in het buitengebied naar beneden moet en dat we die ruimte weer zullen moeten openmaken. Dit moeten we ook meenemen wanneer we de instrumenten ontwikkelen.
U weet dat we volop werken aan een Instrumentendecreet om het BRV ook in de praktijk uit te rollen, maar we wachten er ook niet op. We zijn al bezig met proefprojecten – ik heb er al naar verwezen – om een aantal instrumenten te ontwikkelen. Fiscale instrumenten zijn er natuurlijk ook een deel van. Ik kan dit niet vanuit mijn bevoegdheid alleen doen, ik zal daar uiteraard ook de bevoegde minister voor nodig hebben. Ik geloof wel heel sterk dat je via fiscale maatregelen kunt sturen. Dat is ook een van de redenen waarom in het kader van de herziening van de pachtwetgeving vaak wordt verwezen naar fiscale instrumenten.
Het voorkooprecht voor landbouwers bestaat al deels in de pachtregelgeving. Men vraagt hier of dat niet kan worden verruimd. In het kader van de instrumenten en het flankerend beleid moet dit zeker aan bod komen.
Collega Rombouts, u verwijst naar de cijfers in Antwerpen. Er zijn allerlei cijfers. Er wordt van alles onderzocht, maar ik denk dat we vooral een goed instrument moeten maken waarmee de monitoring correct gebeurt zodat we echt een duidelijk zicht hebben op wat er gebeurt.
De bekendmaking van de verkoop van gronden wordt ook onderzocht in het kader van de instrumenten.
Voor het verbouwen van stallen en de sanering van asbest, wil ik verwijzen naar het Asbestafbouwplan dat wij met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) opmaken. Een van de projecten gaat over agrarische gebouwen. Er wordt nagegaan welke middelen daarvoor worden ingezet. Het feit dat het VLIF daarvoor zou kunnen worden aangewend, komt in dat kader ook aan bod. De agrarische sector is een van de topprioriteiten omdat er heel veel asbest in de gebouwen zit.
Collega Vanderjeugd, de verweving en multifunctionaliteit zit ook heel uitdrukkelijk in het BRV. Het is geen gemakkelijke oefening. Aan de ene kant vindt iedereen, ook ik, dat je het agrarisch gebied moet voorbehouden aan landbouw. Dat willen we ook doen en we willen ook dat de ruimte die vrijkomt, kan worden gebruikt door de resterende ondernemers op het platteland.
Aan de andere kant zie je natuurlijk dat er ook wel vragen zijn om misschien nog iets meer te kunnen doen in die leegstaande hoeves dat dan niet in strijd is met die agrarische activiteit. Dat is een heel moeilijke afweging. Door die proefprojecten proberen we een duidelijk kader te hebben om dat goed te definiëren, zodat we niet in de problemen komen. Denken we bijvoorbeeld aan hoevetoerisme, dan is dat een bijkomende activiteit, maar dat kan op een bepaald moment wel eens uitgroeien tot iets meer toeristisch, waarbij er niet echt meer sprake is van agrarische activiteit. Het zijn die zaken waarover we goed moeten nadenken. Hoe kunnen we dat in een format gieten zodat er wel een en ander mogelijk is, zonder de hoofdbestemming van dat platteland, en vooral dan van dat agrarisch gebied, in het gedrang te brengen? Dat is geen gemakkelijke oefening. Dat is ook een heel dubbel verhaal in de landbouw zelf. Zolang men zelf een actieve boer is, vindt men dat het allemaal voor actieve landbouwers moet zijn, maar als men eenmaal geen landbouwer meer is en men wil een andere bestemming geven aan die hoeve, wat soms financieel interessanter is, dan krijgt men natuurlijk plotseling een heel andere mening, omdat het natuurlijk financieel veel interessanter is om daar een andere bestemming aan te geven.
Dat zijn dus allemaal elementen die we moeten meenemen. Ik vind het echter een heel boeiende oefening. Er is al schitterend werk gebeurd hierover, ook binnen het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO). Daar zijn twee onderzoekers die daar een heel mooie visie op hebben. Er was inderdaad die studiedag. Een suggestie aan de commissie is dat ze misschien die mensen eens zou uitnodigen, misschien ook samen met de commissie Ruimtelijke Ordening, want dat zit zo’n beetje op de wip tussen Landbouw en Ruimtelijke Ordening. Dat laat ik echter uiteraard over aan de wijsheid van deze commissie.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, ik ben in ieder geval tevreden dat zowel de oppositie als de meerderheid in dit debat op dezelfde lijn zit, dat we dezelfde bezorgdheden uiten, namelijk dat we hier in Vlaanderen voldoende landbouwareaal zouden kunnen blijven garanderen voor onze landbouwers. Het is goed dat u werkt maakt van diverse instrumenten. Dat zal ook nodig zijn. Zoals u zelf aanhaalt, is dit immers een dubbel verhaal. Het lijkt me ook belangrijk te gaan meten wat er in de praktijk gebeurt in bepaalde loodsen. De activiteiten die er soms gebeuren, zijn immers soms allesbehalve datgene waarvoor het werd ingekleurd. In mijn eigen gemeente al hebben we bijvoorbeeld activiteiten van busfirma’s gehad, schrijnwerkers, stalbewerking... (Opmerkingen van Bart Caron)
In serres in onze gemeente hebben we ook nog andere zaken meegemaakt. Het is dus belangrijk te meten wat er op het terrein gebeurt, om alles goed in kaart te brengen en de juiste beslissingen ten gunste van de toekomst van onze landbouwers te nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.