Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Schiltz heeft het woord.
Minister, collega’s, mijn vraag dateert al van enige tijd geleden, maar was door omstandigheden uitgesteld. Maar niet getreurd, deze vraag is ook ondersteund met enkele schriftelijke vragen. Ik heb dus echt wel mijn werk gemaakt van het in kaart brengen van de situatie van de rol van de Vlaamse overheid in het Health & Care Fonds van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (Gimv). Ik probeer in mijn mondelinge vraag dan ook de antwoorden die ik schriftelijk heb gekregen, eruit te filteren, teneinde geen dubbel werk te doen.
Minister, het Health & Care Fonds werd begin 2014 juridisch opgericht door de Gimv, ten tijde van uw voorganger, minister Lieten. De fondsgrootte bedraagt 150 miljoen euro, waarvan 50 miljoen euro werd geïnvesteerd door de Vlaamse Participatiemaatschappij (VPM), niet te verwarren met de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV). Gimv bracht 72 miljoen euro in. In de resterende 28 miljoen euro werd voorzien door Ethias en twee andere financiële instellingen. Het fonds mikt op investeringen in innovatieve bedrijven in de gezondheids- en de zorgsector en wordt beheerd door de Gimv. De VPM heeft een vertegenwoordiger in de toezichtsraad van het fonds, die controle uitoefent op de uitoefening van het beheersmandaat. Dat is niet onbelangrijk. Het was bij de oprichting reeds duidelijk dat het niet enkel over Vlaamse investeringen of investeringen in Vlaamse bedrijven zou gaan, maar dat het ook mogelijk was om in het buitenland te investeren. Er werd geografisch vooral gemikt op de Benelux.
Het Health & Care Fonds heeft tot op heden reeds 54 miljoen euro geïnvesteerd in vijf bedrijven, waarvan een bedrijf in Vlaanderen en vier bedrijven in het buitenland. Op basis van de beschikbare informatie leeft de indruk dat die vier buitenlandse bedrijven geen noemenswaardige activiteiten hebben in Vlaanderen, op één Nederlands bedrijf na. Dat heb ik uit uw schriftelijk antwoord kunnen afleiden. De vraag rijst wat de economische en maatschappelijke meerwaarde is van dergelijke investeringen voor Vlaanderen. Dat is dus ook de vraag naar de wenselijkheid om vanuit het Vlaams economisch overheidsinstrumentarium te investeren in dit fonds of in dergelijke fondsen. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat Vlaamse publieke middelen worden gebruikt om de groei van buitenlandse bedrijven te ondersteunen. Minister, voor alle duidelijkheid wil ik nogmaals benadrukken dat dit fonds niet door u werd opgericht.
In uw antwoord op de schriftelijke vraag van 10 november jongstleden hebt u een overzicht gegeven van de investeringen in het buitenland en aangegeven dat er in een aantal gevallen een goede reden was of is of kan zijn voor investeringen in het buitenland. Daar ben ik het natuurlijk mee eens, maar wat de investeringen vanuit de VPM in het specifieke Health & Care Fonds betreft, ben ik minder overtuigd van de verantwoording die u hebt gegeven op mijn schriftelijke vraag.
Ik heb dus een aantal bijkomende vragen. Kunt u bijkomend toelichten welke economische en maatschappelijke meerwaarde voor Vlaanderen verbonden is aan de huidige investeringen van het Health & Care Fonds? Welke tewerkstelling en toegevoegde waarde zijn daar dan aan verbonden? Hoe evalueert u in het algemeen de participatie vanuit het Vlaams economisch overheidsinstrumentarium in dit Health & Care Fonds? Welke toekomstige rol ziet u voor de VPM binnen dit fonds? Is een eventuele verkoop van het belang voor u bespreekbaar indien zich daarvoor geschikte opportuniteiten zouden aanbieden? Ik weet wel dat we al discussies hebben gehad over de verkoop van participaties in beursgenoteerde fondsen. Dit moet met de nodige behoedzaamheid worden aangevat. Ik denk niet dat het de bedoeling is om daarin vandaag met de fanfare voorop te lopen en grote aankondigingen te doen, maar het gaat natuurlijk over het principe: houden we mordicus vast aan die participaties of is er een openheid, indien die onder gunstige voorwaarden kunnen worden verkocht, om dat te doen?
Mijn volgende vraag is meer algemeen: onder welke voorwaarden en omstandigheden is er volgens u voor de Vlaamse economie een maatschappelijke meerwaarde verbonden aan investeringen vanuit ons overheidsinstrumentarium in bedrijven in het buitenland?
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Schiltz, aangezien zichtbaar is dat er ook aan de vraag heel wat werk is besteed, heb ik ook aan mijn antwoord de nodige aandacht besteed.
De internationale participaties van het fonds bieden volgens mij een interessant platform voor de Gimv en de betrokken portefeuillebedrijven om onderling ervaringen, kennis en best practices uit te wisselen met betrekking tot innovatieve zorgconcepten in het Europese zorglandschap, bijvoorbeeld op het vlak van de organisatie van gespecialiseerde chirurgische disciplines, de organisatie van thuiszorg, medische technologie en dergelijke meer, en om de mogelijkheid te bestuderen om die concepten in Vlaanderen rechtstreeks of onrechtstreeks te introduceren. Ik kom straks tot de belangrijkste meerwaarde, wanneer ik inga op uw vierde vraag. Er is wat mij betreft dus wel al een meerwaarde, doordat de Gimv vanuit haar kennis van de Vlaamse gezondheidszorg buitenlandse bedrijven in dat fonds kan wijzen op opportuniteiten om hun businessmodel ook te implementeren op de Vlaamse markt, wat ook werkgelegenheid en investeringen in Vlaanderen met zich kan meebrengen. Dat is een eerste groot voordeel.
Het tweede grote voordeel is dat de knowhow die wordt opgebouwd inzake businessmodellen enzovoort in innovatieve zorgconcepten, een versterking zou kunnen zijn van onze eigen healthcarebedrijven of een aantal signalen kan geven aan die bedrijven. Ik geef een illustratie van wat ik net heb gezegd. U haalde het zelf al aan. Een van de Nederlandse investeringen van het co-investeringsprogramma is vandaag haar dienstverlening richting het Vlaamse zorglandschap aan het uitbouwen. In het begin was dat totaal niet zo. Wellicht mee door de mensen van de Gimv, de VPM en anderen zijn zij vandaag met zeven medewerkers in Vlaanderen aan het starten en hun concept aan het uitbouwen. Dat is een vorm van onrechtstreekse return: eerst stapt men in in een bedrijf dat hier nog niet actief is, maar waarvoor er op basis van ‘due diligence’ bij investering wel opportuniteiten zijn in Vlaanderen, en dat kan men van binnenuit gaan sturen.
U vroeg hoe ik de participatie evalueer. Dit is een co-investeringsprogramma, en we bevinden ons nog maar in de investeringsfase. Het is dus nog te vroeg om daarover definitieve uitspraken te doen. De eerste indicaties die men mij geeft, is dat er toch een positieve waarde-evolutie is van de portefeuille. Maar uiteraard moeten we dat bekijken op het moment van de exit voor de financiële return.
Inhoudelijk denk ik dat de zorgsector door de vergrijzing de komende jaren aanzienlijke uitdagingen heeft en dat het belangrijk is om daarin expertise op te bouwen en ook internationaal inspiratie te halen.
Zoals ik zei, zit het co-investeringsprogramma nog volop in de investeringsfase. Er wordt gewerkt aan een verdere operationele en een financiële waardecreatie. Het co-investeringsprogramma is opgezet als een ‘closed-end fund’. Dat is belangrijk. Daardoor kan ik toch iets meer zeggen dan bij het beursgenoteerde. De reeds geïnvesteerde en nog te investeren middelen zullen sowieso terugvloeien naar de VPM naarmate de portefeuille wordt afgebouwd tegen zijn einddatum.
Aangezien het fonds in de eerste plaats is opgezet om expertise op te bouwen in innovatieve zorgconcepten lijkt een verkoop mij nu niet aan de orde. Bovendien zijn er vandaag geen opportuniteiten om het te verkopen en is het te verwachten dat die zich ten vroegste zouden voordoen naarmate het fonds naar de desinvesteringsfase gaat en potentiële overnemers geïnteresseerd kunnen zijn in de uitgebouwde portefeuille. Nu is het echt te vroeg om die stap te zetten.
De vraag over de maatschappelijke meerwaarde is op zich complex. We moeten daar genuanceerd op antwoorden. Klassiek wordt er uiteraard – dat is vanzelfsprekend – geprobeerd een rechtstreekse link met Vlaanderen te bewerkstelligen, met activiteiten in Vlaanderen, een vestiging in Vlaanderen en werkgelegenheid in Vlaanderen. Bij de meeste is dat zo. Bij het ARKimedes-fonds is dat zelfs decretaal verankerd. Ook het TINA-fonds past dat toe bij internationale investeringen.
Ondanks het feit dat we maximaal moeten proberen om naar aanleiding van investeringen met Vlaams overheidsgeld de rechtstreekse link met Vlaanderen tot stand te brengen, denk ik ook dat het onder bepaalde voorwaarden nuttig kan zijn om investeringen te doen waar deze rechtstreekse link er nog niet is, maar waar er misschien wel potentiële meerwaarde is voor de Vlaamse economie op termijn.
Ik geef een voorbeeld. Vlaanderen is sterk in biotechnologie. In dergelijke dossiers die, zoals u weet, vaak heel kapitaalintensief zijn en een zeer hoog risico hebben, wordt dat risico typisch gespreid over een consortium van verschillende investeerders, waarbij één partij optreedt als lead investor. Dat is de manier waarop dit werkt.
Voor Vlaanderen speelt PMV in die biotechnologie een belangrijke rol. Vaak zijn zij de lead investor in Vlaamse biotechdossiers. Om dergelijke consortia te kunnen uitbouwen, is het belangrijk dat men goede werkrelaties heeft met buitenlandse investeringsmaatschappijen. Die relaties werken, zoals elke goede relatie, echter moeilijk indien dit enkel eenrichtingsverkeer is. Als wij nooit mee investeren in consortia die zij opzetten, maar wel verwachten dat zij mee investeren in consortia die wij opzetten, wordt het moeilijk. Om onze investeringsmaatschappijen die goede relaties te laten uitbouwen, moeten zij ook al eens kunnen investeren in financieringsrondes van andere bedrijven waar andere partners als lead investor optreden. Belangrijk hierbij is dat dit niet zomaar gebeurt, maar enkel in dossiers waar er een duidelijke complementariteit of toch een link is met andere dossiers in de portefeuille of onderzoek dat in Vlaamse bedrijven gebeurt.
Investeren in buitenlandse bedrijven zorgt zo voor de opportuniteit om buitenlandse middelen te mobiliseren naar Vlaamse bedrijven via die consortia gebaseerd op wederkerigheid en voor het versterken van het Vlaamse ecosysteem met relevante buitenlandse knowhow en potentiële commerciële samenwerkingen. Dat is het belangrijkste aspect. Dat voorbeeld illustreert dat er wel degelijk een potentiële meerwaarde van internationale investeringen voor de Vlaamse economie is, maar uiteraard enkel binnen duidelijke randvoorwaarden. Ik ben er daarom ook voorstander van dat we een duidelijk referentiekader maken waarbinnen zulke investeringen kunnen worden afgewogen.
Het uitgangspunt moet uiteraard blijven dat de economische toegevoegde waarde voor Vlaanderen moet worden getoetst. Ik heb naar aanleiding van de kapitaalsverhoging van ARKimedes destijds dan ook aan PMV en het Agentschap Innoveren en Ondernemen de vraag gesteld om zo’n kader voor internationale investeringen uit te werken. Men is daar nu volop mee bezig. Ik hoop dat ik dat kader tegen het zomerreces – het is allemaal niet zo eenvoudig – kan hebben uitgewerkt.
Samengevat: er is een meerwaarde om het te doen. Voor mij is het belangrijkste dat je soms ook met andere, buitenlandse investeringsfondsen participaties wilt krijgen in investeringen waarin wij de lead nemen. Dat is belangrijk. Maar ik vind dat we het wel alleen mogen doen als we heel duidelijk zien dat het een meerwaarde kan hebben voor Vlaanderen of voor de Vlaamse bedrijven. Daarom is er dat kader.
De heer Schiltz heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Over die laatste twee punten zijn we het natuurlijk roerend eens. Dat was de insteek van mijn vraag en de grote bezorgdheid. Het is niet zo evident om een duidelijk kader te vinden om de vooruitzichten van de economische meerwaarde – want ‘potentieel’ is een gevaarlijk woord – te vinden. Dat is wel evident wanneer er een investering is in een buitenlandse dochter van een Vlaams bedrijf of wanneer het aandeelhouderschap ontstaat door de overname van een Vlaams bedrijf waarin reeds werd geïnvesteerd. Dan is het evident. We weten dat, wanneer we in buitenlandse dochters investeren, ook de moedervennootschap of het moederbedrijf in Vlaanderen sterker wordt en de expertise rechtstreeks terug naar ons komt. Dat zijn constructies waarin ik uw argumenten wel logischer vind. We willen investeren in biotech. Er blijkt ergens een spin-off te zijn in Amerika, een joint venture. We steken een tandje bij zodat die expertise terugvloeit en ook hier kan worden aangewend om onze vergrijzing enzovoort op te vangen. Daarmee ben ik het volledig eens.
Het financiële argument dat u aanhaalt, is natuurlijk leuk, maar wat mij betreft, kan dat nooit een basisargument zijn om het Vlaams economische instrumentarium aan te wenden. Het is niet de bedoeling dat de Vlaamse overheid als belegger optreedt. Dat is slechts een secundair of tertiair effect. Als het allemaal voor niets draait, is het natuurlijk niet aangenaam. Dat mag echter zeker niet de hoofdreden zijn.
Sta me toe dat ik ook wat kritisch ben over de uitwisseling van expertise. Het gaat tenslotte toch over een privébedrijf. Het is niet zo evident om daar zomaar die expertise uit te halen en die naar ergens anders of in ons innovatief weefsel in te brengen. Zeker in gevoelige sectoren als biotech wordt er heel, heel scrupuleus omgesprongen met bedrijfsgeheimen. Dat is uiteraard ook logisch, omdat die bedrijven anders niet zouden kunnen floreren. Ik heb er dus toch mijn twijfels bij in welke mate dat niet eerder een voordeel is voor het private bedrijf en minder voor de overheid en onze bedoeling om onderzoek en ontwikkeling in innovatie te boosten.
U zegt dat er voor sommige bedrijven in Vlaanderen een potentieel risico is. U geeft het voorbeeld van zeven medewerkers die nu naar Vlaanderen komen om de expertise van het Nederlandse bedrijf bij ons uit te bouwen. Het blijft echter allemaal zeer, zeer potentieel. Minister, hoe groot is dat potentieel? Dat lijkt me zoiets abstracts. Als ik honderden miljoenen euro’s tegen allerlei buitenlandse bedrijven aangooi, kunnen ze denken: ‘Amai, in Vlaanderen zitten de vetpotten, die gasten hebben geld met tonnen. Als ze dat bij ons doen, zullen ze dat ook wel voor hun eigen bedrijven doen. Dat is interessant.’ Ik trek het een beetje op flessen. Ik begrijp wel dat u zeker en vast ook duidelijk wilt maken dat we een innovatieregio zijn en dat we een rijke humuslaag aanleggen waarop initiatieven kunnen ontspruiten en floreren. Ik weet echter niet in welke mate die humus exporteerbaar is naar het buitenland. Daar ben ik echt ten zeerste beducht voor. Maar als dat potentieel objectief in kaart kan worden gebracht, wil ik daar uiteraard naar luisteren. We moeten dat bekijken. In een volgende stap kunnen we die studie van PMV bekijken.
Ik denk dat we toch heel erg moeten opletten niet te voluntaristisch te willen zijn. Ik zal straks een vraag stellen over kennisdiffusie en de enorme noodzaak om kmo’s bij ons een innovatieboost te geven. Ik vraag mij af of dat geld in deze schaarse tijden niet beter eerst daar wordt toegepast dan in het investeren in buitenlandse bedrijven.
Minister, u hebt het over goede werkrelaties. Dat klopt. Ik ben het er helemaal mee eens. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij willen dat iedereen bij ons komt investeren, maar dat wij nergens in het buitenland willen investeren. Dat is de essentie van internationale handel, van de manier waarop wij naar een open economie kijken.
Maar mijn vraag is dan of de overheid dat moet doen. Natuurlijk moeten wij onze bedrijven die wij ondersteunen met onze middelen in contact brengen met andere bedrijven en zeggen dat als zij daarmee zaken doen, de overheid daar volledig achter zit. Dat kan helpen. Moeten wij geen fora creëren en kennis bundelen zodat dit ontmoetingsplaatsen kunnen zijn? Ik wil daar allemaal nog in meegaan maar het is nog iets anders om rechtstreeks een buitenlands bedrijf te gaan steunen in de hoop dat daaruit iets terugvloeit. U hebt heel vaak het woord potentieel in de mond genomen, maar voor mij is potentieel in deze budgettaire contraintes niet genoeg om deze uitgaven verder te ondersteunen.
U hebt het niet gelanceerd, u bekijkt alleen nu in welke mate het dienstig kan zijn. Het is heel terecht dat u dat heel kritisch bekijkt maar het ook niet onmiddellijk afschaft. Dat is geen gezonde economische politiek, maar die evaluatie moet wel gebeuren. We moeten nagaan of het kader duidelijk kan worden gemaakt zodat de return voor de economie in beeld kan worden gebracht. Ik kijk dus uit naar de zomer. Ik wil u ook nog even herinneren aan het regeerakkoord waarin duidelijk staat dat nieuwe participaties kunnen worden genomen op voorwaarde dat ze een duidelijke beleidsmatige meerwaarde of een strategisch belang hebben. Ik neem aan dat dit is waar u aan refereert om die studie door PMV te laten uitvoeren, waarmee u uitvoering geeft aan het regeerakkoord.
Mijn bezorgdheid gaat niet alleen over dit fonds, ik wil het overheidsinstrumentarium zo slagkrachtig mogelijk maken en zo efficiënt mogelijk inzetten zodat onze Vlaamse economie er beter van wordt.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Dit is een interessant thema. Deze vraag is gesteld op basis van de beoordeling van één fonds en is door de heer Schiltz terecht opengetrokken naar heel onze strategie. We hebben al eerder aangegeven dat het economisch instrumentarium belangrijk is. We moeten ervoor zorgen dat het zo sturend mogelijk is voor onze economie en we moeten het ook kunnen inzetten in functie van een aantal grote maatschappelijke noden die bestaan. De vraag die dan automatisch wordt gesteld is wat de reikwijdte is. Gaat die verder dan onze landsgrenzen? Naar aanleiding van eerdere discussies over Gimv hebben wij al gevraagd hoe sturend men daar als aandeelhouder nog kan optreden en welke return Vlaanderen daarvoor krijgt. En dan moet ik me aansluiten bij een aantal woorden van de heer Schiltz, minister. Ik had ook de woorden potentieel en op termijn opgeschreven. Potentieel kan alles en als je genoeg termijn geeft, zal het ooit wel eens lukken. Ik ben op zich wel blij dat het referentiekader wordt opgesteld, maar het zou wel specifieker moeten zijn dan de criteria die vandaag zijn vooropgesteld. Daarvoor hebt u de studie nodig en ik begrijp dat u niet vandaag al het resultaat van die studie kunt meedelen. Wanneer we die hebben, pleit ik ervoor om daar met de loep over bestaande participaties te gaan. De geschiedenis leert ons altijd een aantal zaken bij, maar we nemen zelf ook een aantal historische gegevens mee. Als dit niet meer in een bepaalde strategie of referentiekader past, moeten we ons afvragen of we dat nog op die manier moeten blijven doen. Dat is een iets bredere oefening dan ik u heb horen definiëren. U had het over toekomstige participaties, maar we moeten ook kunnen kijken naar zaken die in het verleden zijn aangegaan. Wanneer we in een bepaalde budgettaire context zitten zoals de huidige, moeten we nagaan of we onze hefbomen niet efficiënter kunnen maken.
Minister Muyters heeft het woord.
Het debat gaat over alle bestaande participaties. Van de internationale participaties is dit ongeveer de enige die door minister Lieten is opgesteld. En ik heb me proberen voor te stellen wat de reden kan zijn geweest om dat te doen. Ik heb geprobeerd het potentieel te zien dat zo’n fonds zou kunnen hebben. U mag uiteraard heel kritisch zijn voor uw oud-collega; ik heb er ook geen probleem mee dat u dat bij mij doet.
Het belangrijkste is dat er een kader is, vandaar de oefening conform het regeerakkoord die ik heb gevraagd. Dat is niet eenvoudig. Als dat wel zo zou zijn, dan hadden mijn voorgangers dat ook gedaan. Het zou wel goed zijn om zo’n instrument te hebben, maar wanneer er ergens wordt geparticipeerd, dan zien we dat die meerwaarde er is voor de Vlaamse industrie, de Vlaamse economie en de Vlaamse werkgelegenheid. Het is ook duidelijk dat wij dat als overheid moeten doen op een of andere manier. Het is die oefening, dat kader dat ik heb gevraagd. Ik hoop dat we tegen het zomerreces klaar zijn met die oefening, maar eenvoudig is dat zeker niet.
Over dat fonds is een akkoord gesloten, niet alleen met Gimv maar ook met andere investeerders die daarin participeren. Dat betekent echter niet dat dit en cours de route kan worden gewijzigd. Zodra we het kader hebben, moeten we bekijken hoe dat kader zich tot dit fonds verhoudt om dan te beoordelen of het zinvol is te onderhandelen met alle partners over een nieuw akkoord.
De heer Schiltz heeft het woord.
Als mijn informatie klopt, participeert Gimv voor 72 miljoen euro, VPM voor 50 miljoen euro en Ethias en twee andere financiële instellingen voor 28 miljoen euro. Ik neem aan dat Gimv en VPM daar een overdonderend overwicht in hebben, maar de rechten van elke aandeelhouder moeten worden gewaarborgd.
Minister, ik kijk uit naar die oefening. Ik denk dat dit een heel belangrijk instrument zal zijn om in de toekomst op een geobjectiveerde manier aan economische ondersteuning te doen. U zegt dat de focus op een aantal domeinen belangrijk is, maar het ontbreekt een beetje aan een gezonde link tussen de overheid en die fondsen. Momenteel hebben wij niets te zeggen aan VPM en Gimv. Gimv is beursgenoteerd, en die informatie ligt dus vertrouwelijk en gevoelig. Ook over VPM hebben wij misschien via een zeer grote omweg een adviesstem. Het lijkt me dan ook belangrijk om als punt van aandacht in dat kader op te nemen dat er ook monitoring is. Er moet niet alleen een mooie ronkende analyse worden gemaakt of een prospectus worden geschreven bij de instap, maar er moet ook worden bekeken in welke mate een aantal objectieven kunnen worden gehaald. Ook dat is een moeilijke oefening met een delicaat evenwicht, maar het is wel belangrijk om deze uitgaven in de toekomst te blijven verantwoorden. De overheid moet daar minstens kennis van krijgen en mee kunnen monitoren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.