Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Moyaers heeft het woord.
Voorzitter, op 26 september 2016 heeft Le Soir een studie met de titel ‘Aspire IV’ bekendgemaakt. De studie is uitgevoerd bij 300 Belgische patiënten en heeft aangetoond dat 85 procent van de patiënten die een hartinfarct hebben gekregen het hun opgelegde revalidatieprogramma niet correct volgt. Een dergelijk revalidatieprogramma vermindert het risico op een nieuwe hartaanval nochtans ernstig. Het zorgt ervoor dat de levenskwaliteit van de patiënt stijgt. Volgens de studie is het gevolg dat jaarlijks 15.000 doden vallen die eigenlijk kunnen worden vermeden.
Volgens mevrouw De Maeyer, een cardiologe, zijn er diverse oorzaken. De verantwoordelijkheid ligt uiteraard bij de patiënt zelf, maar ook bij de arts die beter moet uitleggen waarom medicatie moet worden genomen en waarom ze zo vaak of zo lang moet worden genomen. Ook de bijbehorende levensstijlmaatregelen, zoals stoppen met roken, overgewicht verhelpen of meer bewegen, worden zelden ter harte genomen.
Mevrouw De Maeyer heeft, samen met ons, vastgesteld dat de overheid veel campagnes voert, maar dat de daadwerkelijke opvolging op de vloer ontbreekt. Ze breekt een lans voor meer coaching en begeleiding van de patiënt. Ze heeft hierbij het voorbeeld gegeven van het Angelsaksisch model van de ‘dedicated nurses’. Dat zijn verpleegsters die aan een huisartsen- of specialistenpraktijk zijn verbonden en die precies de opdracht hebben voor deze coaching en begeleiding te zorgen. Ze helpen de patiënt met de fysieke en de psychologische opvolging van de aanbevelingen. Het gaat om meer dan elke dag even op de hometrainer te zitten: het is een multidisciplinair programma dat de patiënt helpt te stoppen met roken, een gezonde voedingsstijl aan te nemen, enzovoorts. Volgens de cardiologe kan de mortaliteit hierdoor met de helft worden verminderd.
Minister, we hebben het in het verleden in deze commissie al gehad over de noodzaak te werken aan de gezondheidsvaardigheden van de brede bevolking en van de zwakkere doelgroepen in het bijzonder. U hebt toen gesproken over een toolbox die het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) voor de gezondheidsverstrekkers zou ontwikkelen. Hiermee zouden ze hun gezondheidsinformatie en -communicatie beter op de aanwezige gezondheidsvaardigheden kunnen afstemmen en zouden ze de gezondheidsvaardigheden van hun doelgroep kunnen verhogen.
Minister, vindt u ook dat de communicatie tussen arts en patiënt kan worden verbeterd? Is de aangekondigde toolbox van het VIGeZ betreffende de gezondheidsvaardigheden al beschikbaar? Hoe wordt deze toolbox onder de zorgverstrekkers verspreid? Ziet u een mogelijkheid om de coaching en de begeleiding van de patiënten te verbeteren zodat ze opgelegde levensstijladviezen letterlijk ter harte zouden nemen? Is het systeem van de ‘dedicated nurses’ een te volgen voorbeeld?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In België beschikt volgens recent onderzoek 40 procent van de volwassenen over beperkte of onvoldoende gezondheidsvaardigheden om de adviezen die onder andere door zorgverstrekkers worden gegeven, goed op te volgen. Het gaat daarbij zowel om het voldoende kunnen begrijpen van de gezondheidscommunicatie als om het kritisch beoordelen ervan en het kunnen toepassen op de eigen situatie.
Om dat te verbeteren, zijn twee strategieën complementair. We moeten ervoor zorgen dat de zorgverstrekkers en preventiewerkers meer aandacht hebben daarvoor, beter kunnen inschatten wat de aanwezige gezondheidsvaardigheden zijn bij een patiënt of een doelgroep en daarmee rekening houden in hun advies. Hiertoe gaan we de ontwikkelde communicatie- en preventiematerialen aanpassen, zodat ze toegankelijk worden gemaakt voor wie geringe gezondheidsvaardigheden heeft. Ook moeten we de patiëntengroepen met geringe gezondheidsvaardigheden ondersteunen bij het verwerven van sterkere gezondheidsvaardigheden. De toolbox van VIGeZ zet in op die eerste strategie. Meer specifiek trachten we om de aandacht voor gezondheidsvaardigheden niet enkel bij de zorgverstrekking te versterken, zoals bijvoorbeeld in functie van medicatietrouw, maar vooral ook bij adviezen en communicatie met betrekking tot het volhouden van een gezonde leefstijl, zowel door zorgverstrekkers als door preventiewerkers in alle settings, dus bij de steden en gemeenten, bij de welzijnsorganisaties, op de werkplek enzovoort.
Een eerste stap was het versterken van de alertheid voor gezondheidsvaardigheden. Daarvoor lieten we een laagdrempelige brochure ontwikkelen en implementeren via studiedagen en netwerking. U kunt die brochure vinden op http://www.vigez.be/themas/gezondheidsongelijkheid/wat-zijn-gezondheidsvaardigheden. In een tweede stap willen we de tools ontwikkelen die zorgverstrekkers en preventiewerkers ondersteunen om beter rekening te houden met de aanwezige vaardigheden. Er zijn de algemene tools, die voor alle intermediairs in alle settings nuttig zijn. Tools voor toegankelijke en laagdrempelige gezondheidsinformatie en voor het inschatten van het aanwezige niveau van gezondheidsvaardigheden van groepen worden dit najaar nog ontwikkeld in samenwerking met de communicatieafdeling van de Thomas Morehogeschool. Zij hebben recent reeds zelf een basisset ‘Heerlijk helder in de zorg’ ontwikkeld.
Dan zijn er de tools op maat van elke setting, namelijk lokale besturen, bedrijven, cure en care, onderwijs, en dat op basis van een behoeftebevraging per setting. De behoeftebevraging gebeurt dit najaar, zodat in 2017 specifieke tools kunnen worden ontwikkeld. De tools kunnen gaan over mondeling advies, gebruik van beeldmaterialen, communicatievormen, organisatieontwikkeling voor meer aandacht voor gezondheidsvaardigheden, inrichting en beleid. In cocreatie zullen praktijkgerichte checklists worden gemaakt.
Naast de toolbox voorziet VIGeZ in een toegankelijk aanbod van vorming voor het gebruik van de tools in samenwerking met de settings waar de aandacht voor gezondheidsvaardigheden kan worden versterkt. Rekening houden met de noden van een specifieke doelgroep in een specifieke setting en met de gezondheidsvaardigheden van die doelgroep is een aandachtspunt dat ook aan bod komt in de gezondheidsconferentie van 16 en 17 december eerstkomend.
Voor de tweede strategie, het versterken van gezondheidsvaardigheden, zal in een later stadium worden samengewerkt met het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs. De modaliteiten waaronder dit kan gebeuren, moeten nog worden onderzocht. Dit najaar start de Vlaamse overheid met de opmaak van een eisenkader voor de cardiale patiënt. Daarbij wordt op zoek gegaan naar eisen die cruciaal zijn voor de kwaliteit van de zorg voor die doelgroep in onze Vlaamse ziekenhuizen. Dat kan worden beschouwd als een soort informele actualisering van de ziekenhuisnormering. Dat eisenkader zal worden gebruikt door de Vlaamse Zorginspectie om controles uit te voeren met betrekking tot het zorgtraject voor cardiale patiënten. De sector zal daaraan meewerken, wat de gedragenheid van het eisenkader op de werkvloer moet garanderen. Ook vanuit die invalshoek zullen we dus bekijken hoe we op deze thema’s van gezondheidsvaardigheden kunnen inzetten. De Vlaamse overheid heeft daarbij inderdaad specifiek de vraag gesteld om aandacht te hebben voor de aspecten met betrekking tot preventie en revalidatie. Die items zijn niet normatief omschreven en zijn tot nu toe ook niet gecontroleerd. We hopen dat de sector deze onderwerpen kritisch zal onderzoeken en valabele voorstellen zal aanleveren. Die kunnen de aanzet vormen om de preventie en de revalidatie meer prioriteit te geven in onze ziekenhuiszorg.
De heer Moyaers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb er toch wel een en ander uit geleerd, maar ik heb nog een paar bijkomende vragen. In welke mate wordt vandaag het geld van taksen en accijnzen op tabak dat we kunnen aanwenden, al ingezet voor de preventie van onder andere rookstopprogramma’s? Zijn er momenteel ook lokale cijfers over roken en schade door roken? Dat zou immers lokale besturen kunnen aanmoedigen om ter zake actie te nemen. Uiteindelijk is roken immers toch ook een van de factoren die heel vaak samenhangen met hartproblemen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De problematiek van een gebrek aan therapietrouw of de volledige afwezigheid ervan beperkt zich natuurlijk niet tot hartpatiënten. De therapietrouw bij chronische behandeling is ongeveer 50 procent, onafhankelijk van de aandoening, het behandelingsplan of de meetmethode. Er wordt geschat dat 50 à 70 procent van de patiënten die chronische geneesmiddelen moeten nemen, binnen een jaar zonder aanleiding met hun behandeling stoppen. Het veranderen van een levensstijl lijkt me sowieso moeilijk. Ik denk daarom dat coaching heel belangrijk is. Vaak hebben artsen onvoldoende tijd. Ze leggen wel kort uit wat de noodzaak is, maar daarom doen patiënten het nog niet. Ze hebben vaak misschien de intentie om het te doen, maar vaak stopt het als er echt moet worden overgegaan tot actie. We gaan nu kijken naar de organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg. We gaan proberen die vorm te geven. Ik denk dat daarbij vooral ook aandacht moet gaan naar het coachen van patiënten, niet alleen op het vlak van therapietrouw, maar ook qua voeding en beweging.
De heer Persyn heeft het woord.
Collega Moyaers, ik wil u in eerste instantie bedanken voor de interessante vraag en de pertinente bijvragen. Ik denk dat we inderdaad getuige zijn van een hele verschuiving, van een reactieve en passieve patiënt naar een veel mondigere, participerende patiënt. Gezondheidsvaardigheden worden heel belangrijk. Van de patiënt zal in de toekomst eigenlijk worden verlangd dat hij meer de behoeder wordt van zijn eigen gezondheid, en ook inzet op de primaire preventie. Het werd al aangegeven: dan gaat het over stoppen met roken, over het aanpassen van een slechte levenshygiëne. Ik denk dus dat er op dat vlak veel ruimte is, uiteraard in dialoog met de zorgverstrekkers, in de eerste plaats die van de eerste lijn.
Ik vind ook de suggestie van de ‘dedicated nurses’ heel waardevol. Vorige week nog hadden we de proefballon van de hulparts die zou moeten worden gecreëerd om in de eerste lijn de huisartsen bij te staan. Mijn fractie is daar zeker geen voorstander van. Wel zien we er een meerwaarde in – en dat bestaat eigenlijk al bij de referentieverpleegkundigen diabetes, palliatieve zorg en wondzorg – dat verpleegkundigen, of misschien een nieuwe tussenvorm van zorgcoördinatoren, zich specifiek gaan richten op het qua zorg coachen en begeleiden van de patiënt. Die vraag lijkt me dus aanleiding te kunnen geven tot heel interessante evoluties en denkoefeningen, die echter wellicht concreet moeten worden gemaakt in de eerstelijnsconferentie.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De hele kwestie van een fiscaal beleid, of het nu voedseltaksen of accijnzen zijn, dat een bepaald gezondheidsbeleid moet ondersteunen, is natuurlijk een mooi voorbeeld van ‘health in all policies’, waarbij bepaalde bevoegdheden, ook op een ander bestuursniveau, worden ingeschakeld. Wij hopen natuurlijk dat, als men op dat vlak echt een gezondheidsbeleid voor ogen heeft, er daarover overleg is en dat we kunnen bekijken hoe ter zake gestroomlijnd kan worden gewerkt. Buitenlandse ervaringen met bijvoorbeeld voedseltaksen leren ons immers dat, als men dat ‘stand-alone’ doet, zonder dat het geïntegreerd is in communicatie en andere aspecten van de benadering, dat eigenlijk niet zo succesvol is. We hebben daarover dus ook een protocol afgesloten met de diverse overheden die bevoegd zijn voor de volksgezondheid, om te bekijken hoe we, als er bewegingen zijn, die samen in één gestroomlijnde actie kunnen onderbrengen. Het is heel duidelijk dat de accijnspolitiek heel belangrijk is als het gaat over roken.
Als dat uw vraag was, we proberen in onze strategie om zo veel mogelijk de stakeholders te interesseren in de thematieken van gezondheidspromotie en ziektepreventie, inderdaad regionale cijfers te produceren. We kunnen dat al vrij goed voor een aantal zaken, zoals de participatiegraad bij kankerscreening, maar er zijn er ook waarbij we dat nog niet echt helemaal kunnen.
We proberen daar dus, vaak door samen te werken met het kankerregister, regionaal gedifferentieerde cijfers over te produceren. We weten immers dat dat heel mobiliserend is voor de stakeholders om in de eigen regio dan aan de slag te gaan, om te bekijken waarom iets werkt in een andere regio enzovoort. In de mate dat we dat op een wetenschappelijk verantwoorde manier zichtbaar kunnen maken, proberen we dat echt systematisch te doen in alle aspecten van de gezondheidspromotie.
De heer Moyaers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, en ik dank uiteraard de collega’s om er ook zo positief over mee te denken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.