Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, deze ochtend hebben we het al verscheidene malen gehad over knelpuntberoepen. In het verleden heb ik ook heel wat vragen gesteld over de invulling van knelpuntvacatures. Die zou een prioritaire zorg moeten zijn voor VDAB. Het gaat om jobs die niet meer gecreëerd moeten worden, maar wachten op invulling door een werkzoekende, en die dus snel een economische toegevoegde waarde leveren. Het is de taak van VDAB om de match tussen vraag en aanbod te realiseren. Werkzoekenden aanzetten tot het volgen van knelpuntopleidingen is daarvoor een noodzakelijke, maar uiteraard geen voldoende voorwaarde.
Uit cijfers die u bezorgde in antwoord op een vraag van de heer Bothuyne blijkt dat die eerste noodzakelijke voorwaarde niet optimaal wordt ingevuld. In de periode 2013-2015 heeft VDAB 2385 knelpuntopleidingen minder verzorgd. Dat is een daling met 9 procent.
Daartegenover staat het totaal aantal vacatures dat het afgelopen jaar met ongeveer een kwart gestegen is. De invulling van knelpuntvacatures blijft dus een zware opgave. Sterker nog, blijkbaar gaat het succesvol beëindigen van knelpuntopleidingen door werkzoekenden minder vlot dan vroeger. Ongeveer een op de vijf werkzoekenden geeft vroegtijdig de brui aan zijn of haar opleiding. Falingen en opgaves zijn uiteraard inherent aan elke opleiding, maar dit cijfer is toch opmerkelijk aangezien werkzoekenden meer dan ooit een begeleiding op maat krijgen. De rol van de VDAB-consulenten is dan ook determinerender dan ooit.
Ik verwijs ook naar een professor arbeidseconomie aan de UGent en UAntwerpen die het problematisch noemt dat die knelpuntberoepen in Vlaanderen niet worden ingevuld. Wij onderschrijven die stelling en pleiten voor een actieplan dat gericht is op de invulling van de knelpuntberoepen. Het efficiënt organiseren en succesvol laten beëindigen van knelpuntopleidingen is daarvan een belangrijk onderdeel, maar ook de doorstroom naar knelpuntvacatures en het voorkomen van uitval bij knelpuntberoepen vragen de nodige zorg.
We zijn dan ook tevreden dat VDAB werkt met doorstroomobjectieven van knelpuntopleidingen naar knelpuntvacatures.
Met iets meer dan 50 procent blijft de doorstroom naar de corresponderende knelpuntvacature toch vrij bescheiden. In totaal stroomt meer dan 70 procent door van een knelpuntopleiding naar een job, maar ook daar is er uiteraard nog ruimte.
Knelpuntvacatures bieden vaak kansen voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Men kan dan ook vragen stellen naar de efficiëntie van het begrip ‘passende dienstbetrekking’ en de graad van kordaatheid waarmee werkzoekenden door VDAB in de richting van knelpuntvacatures worden gestuurd. U hebt daarnet gezegd dat dit wel degelijk consequent gebeurt van bij de eerste contacten.
Wat de opleidingen betreft, stelt VDAB dat het aanbod voortdurend wordt aangepast, maar er wordt meteen aan toegevoegd dat het nooit de bedoeling is om zoveel mogelijk cursussen te organiseren.
Wat de screening betreft, zegt VDAB dat hij werkzoekenden niet kan verplichten om tegen hun zin door te gaan. Dat klopt theoretisch, maar VDAB heeft wel vat op het beoordelen van actief zoekgedrag en werkbereidheid en kan in dat verband transmissies wegens werkonwilligheid doorvoeren.
Minister, zal VDAB zijn beleid inzake knelpuntopleidingen doorlichten en eventueel bijsturen? Zo ja, in welke zin? Zo niet, betekent dit dan dat VDAB niet akkoord gaat met de kritiek over de efficiëntie van de opleidingen en blijft doorgaan met opleidingen in sectoren waarin afgestudeerden nauwelijks jobs vinden?
Zult u de aanpak van knelpuntberoepen via een actieplan bijsturen waarin er niet alleen aandacht is voor het efficiënt organiseren van knelpuntopleidingen, maar ook voor de doorstroom naar de daarmee corresponderende knelpuntvacatures en het voorkomen van uitval van mensen bij het volgen van knelpuntopleidingen maar ook van mensen die een knelpuntvacature hebben ingevuld? Zult u daarbij streefcijfers hanteren? Zal er in de toekomst ook actiever een beroep worden gedaan op private arbeidsmarktintermediairen en opleidingsverstrekkers om knelpuntvacatures in te vullen?
Wordt er nog actiever een beroep gedaan op IBO’s om knelpuntvacatures in te vullen?
Duidt de grote uitval van mensen die een knelpuntopleiding volgen op de nood aan bijsturing van het maatgerichte activeringsbeleid door VDAB-consulenten?
Voldoet de definitie van passende dienstbetrekking om werkzoekenden actiever te heroriënteren naar knelpuntvacatures? Welke initiatieven zult u daar desgevallend nemen?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik hoef niet bij te sturen, want dat gebeurt continu. Wij maken elk jaar een analyse van de vacatures, de knelpuntberoepen, de input van de sectoren, de arbeidsreserve, de uitstroomresultaten van de opleidingen, de toekomstprognoses over de arbeidsmarkt en andere relevante informatie. Op basis van al die informatie en analyses wordt dan de planning van het opleidingsaanbod van VDAB en partners voor de komende jaren gemaakt. Er wordt dan beslist over opleidingen waarop meer of minder wordt ingezet, welke nieuwe opleidingen er ingericht moeten worden of welke opleidingen beter zouden verdwijnen.
Het resultaat van deze optimalisaties is dan ook een afname van het aantal afgesloten opleidingsclusters maar een toename van de uitstroom naar werk. Het is de bedoeling om altijd efficiënter te zijn.
Tussen 2014 en vandaag steeg de uitstroom naar werk binnen de 3 maanden na de opleiding voor de knelpuntopleidingen van 58,2 procent in 2014 naar 61,6 procent in 2015. De resultaten van de VDAB-opleidingen blijven verbeteren. Het cijfer voor het tweede kwartaal van 2016 bedroeg 64,7 procent.
Een uitstroom naar werk van 6 op 10 mag laag lijken voor knelpuntopleidingen maar VDAB meet al 3 maanden na opleiding, en niet meer na 6 maanden zoals voordien toen het percentage nog 70 procent en meer bedroeg.
Ook cursisten die vroegtijdig de opleiding verlaten of uiteindelijk niet slagen voor de opleiding worden meegeteld in deze meting. Vroeger werd enkel het resultaat van de met positief resultaat beëindigde opleidingen geteld.
Er wordt streng gemeten. Enkel werkzoekenden die exact 3 maanden na het beëindigen van de opleiding aan het werk zijn, worden als uitstroom geteld. Cursisten die tijdelijk aan het werk geweest zijn, maar 3 maanden na de opleiding misschien even opnieuw werkzoekend zijn geworden, worden niet als uitstroom geteld. Onze collega’s uit de buurlanden vinden de resultaten van VDAB doorgaans zeer goed.
Het is natuurlijk jammer dat de zwakke uitstroomresultaten van één opleiding zoals wellness en lichaamsverzorging uit de schriftelijke vraag van de heer Bothuyne zo worden uitvergroot. Het gaat hier trouwens niet om wellness en lichaamsverzorging, maar om een kappersopleiding. Kapper is wel degelijk een knelpuntberoep. Het gaat om zeer kleine opleidingen. Zoals in het antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Bothuyne staat, werd het uitstroomcijfer berekend op de resultaten van de zeventien cursisten uit 2015. Men moet de nodige voorzichtigheid aan de dag leggen bij het interpreteren van uitstroomcijfers op dergelijke kleine aantallen. Een of twee extra cursisten die aan het werk gaan, het kan een enorm verschil in het uitstroomcijfer geven.
Ik geloof niet dat we een nieuw actieplan knelpuntberoepen nodig hebben. De huidige VDAB-werking, met die jaarlijkse evaluatie van het opleidingsaanbod, is het rechtstreekse gevolg van het actieplan knelpuntberoepen uit 2010. Sindsdien is de aandacht voor arbeidsmarktevoluties en de wendbaarheid van het opleidingsaanbod van VDAB en partners structureel verankerd in de werking van VDAB.
Ook de uitval uit opleidingen krijgt structureel aandacht of wordt bestreden door gerichte voortrajecten of extra begeleiding tijdens de opleiding. Uiteraard streven we ernaar dat zo veel mogelijk werkzoekenden in de job waarvoor ze werden opgeleid aan de slag gaan en aan de slag blijven. Het is een van de redenen waarom VDAB maximaal inzet op werkplekleren. Hoe sneller de cursisten de beroepspraktijk leren kennen, hoe sneller ze weten of dit knelpuntberoep echt wel iets voor hen is. Soms heeft men een verkeerd idee over de jobinhoud.
Ik volg de inspanningen en resultaten van VDAB nauwgezet op. Het belangrijkste is dat we continu verbetering zien in de resultaten. We willen zo veel mogelijk mensen aan het werk helpen na of dankzij een knelpuntopleiding. Streefcijfers zijn daarbij niet altijd noodzakelijk.
VDAB doet al jaren continu een beroep op partners, ook voor opleidingen. De samenwerking met onderwijs wordt ook steeds intensiever.
Op de continu veranderende arbeidsmarkt moet ook worden samengewerkt. Geen enkele opleidingsverstrekker kan continu de expertise, alle technische infrastructuur in huis hebben om in opleidingen te voorzien voor alle knelpuntberoepen. Naast een sterk eigen opleidingsaanbod zal VDAB dus een beroep blijven doen op die partners. Ook in de bemiddeling is samenwerking een must.
Werkplekleren staat centraal in de opleidingsstrategie van VDAB. De laatste jaren is het aantal opleidingen dat een stage op de werkvloer omvat, toegenomen van 53 naar meer dan 65 procent. In 2012 telden we 12.700 IBO’s (individuele beroepsopleidingen). Vorig jaar waren dat er 15.300, een stijging met 20 procent. Voor knelpuntvacatures uit kleinere technische sectoren zoals de textiel of de grafische sector is IBO vaak de interessantste optie. Ik tracht dus, zoals u weet, het aantal IBO’s te laten stijgen.
Opleidingen kunnen om verschillende redenen stopgezet worden en soms zijn daar ook goede redenen voor. Een klein vierde van de stopgezette opleidingen werd beëindigd vanwege tewerkstelling. Voor het einde van de opleiding werd een job gevonden. Dat is natuurlijk een goede zaak. We tellen ook elk jaar ongeveer 600 stopgezette opleidingen doordat cursisten langdurig ziek worden. Ongeveer één vierde van de stopzettingen is omdat de cursist minder geschikt blijkt dan oorspronkelijk was gedacht. Men zou daaruit kunnen concluderen dat VDAB niet goed bezig is met het maatgericht activeringsbeleid. VDAB wil, en dat is ook de juiste houding, echter ook kansen geven. Werkzoekenden voor wie de voorafgaande screening geen eenduidig advies oplevert, krijgen het voordeel van de twijfel en mogen de opleiding starten. Als er geen sterke indicaties zijn dat iets niet mogelijk is, maar dat er wel twijfel is, dan laat men de werkzoekende proberen. Het belangrijkste is dat, wanneer de werkzoekende dan toch niet geschikt blijkt, de opleiding zo snel mogelijk wordt stopgezet en hij of zij een andere dienstverlening van VDAB aangeboden krijgt. Men moet daar dus met enige nuancering naar kijken.
Wat uw vraag betreft over de passende dienstbetrekking, dat is, zoals u weet, federale materie. Wat ik vaststel, is dat er op dit moment geen criterium op de passende dienstbetrekking werd opgenomen dat werkzoekenden actief heroriënteert naar knelpuntberoepen.
Tot daar mijn antwoord. De vragen en opmerkingen over knelpuntberoepen komen bijna jaarlijks terug. Ik denk dat we wel in de juiste richting bezig zijn. We kunnen de cijfers opsmukken. We gooien bijvoorbeeld al degenen die verkeerd georiënteerd waren eruit en alleen degenen die slagen, houden we over. We nemen bijvoorbeeld een periode van zes maanden. Dan haal ik zeer mooie cijfers. Het is echter niet het cijfer dat telt, maar wel het resultaat op de arbeidsmarkt op langere termijn. Op dat vlak zijn we niet slecht bezig.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, het was een ruime vraag. U hebt ook een uitvoerig antwoord gegeven. Het is zeker bemoedigend om te horen dat de cijfers de afgelopen jaren in stijgende lijn gaan. Terecht haalt u aan dat een en ander genuanceerd moet worden. Er zijn een aantal vaste parameters, zoals de termijn die men hanteert. Dat geeft soms een vertekend beeld. Ik denk niet dat de impact daarvan heel groot zal zijn. We moeten daar wel rekening mee houden. Er zijn ook andere redenen voor de uitval. Het is niet zo dat men gewoon stopt omdat men werkonwillig is. Knelpuntberoepen zullen ook altijd blijven bestaan. Ik merk wel dat de lijst in de loop der jaren nagenoeg stabiel blijft. Dat is ook een gegeven dat marktgebonden is. Daar hebben we uiteraard geen vat op.
Mijn vraag was vooral om de vinger aan de pols te houden. Die jobs zijn er. Ze kunnen onmiddellijk worden ingevuld. Ze hebben een belangrijke economische toegevoegde waarde. Wat mij betreft, moet er bijzondere aandacht aan besteed worden, zeker aan de uitval. Op dat vlak kunnen we heel wat mensen helpen via een passende dienstbetrekking en, als het even kan, hiermee een knelpuntvacature invullen. Dat moet onze doelstelling zijn.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ben blij met de teneur die collega Talpe in haar repliek hanteert en die anders is dan die van haar vraag. Ik moet immers zeggen dat de simplistische manier waarop doorgaans serieuze collega’s, waaronder iemand die nu niet meer in de commissiezaal zit, deze zomer alles op één hoop hebben gesmeten, me bijzonder heeft gestoord. Zo heeft men bewust of onbewust – ik ga ervan uit dat het onbewust was – een heel negatieve perceptie gecreëerd over het arbeidsmarktbeleid dat we met deze meerderheid hebben gevormd en vooral hervormd, en waarop we best bijzonder fier mogen zijn. Ik vind het eigenlijk enigszins schandalig dat men er simplistisch van uitgaat dat er minder inspanningen worden gedaan omdat er minder opleidingen zijn, waarbij men ook niet die succesvolle meeruitstroom van 5 procent vermeldde die de minister ook heeft aangehaald. Het is bovendien ook simplistisch om te zeggen dat, omdat er meer uitval is, de opleidingen dus zwakker zijn. Ik had eigenlijk graag gehad dat men daar een aantal kanttekeningen bij zou hebben gemaakt. Zo is de werkgelegenheidsgraad hoger. Er is een enorme vraag naar jobs. Dat betekent dat de profielen van wie vandaag nog geen job heeft, per definitie moeilijkere profielen zijn. Dat zijn mensen die men moeilijker aan werk kan helpen. Daarvoor kunnen er veel redenen zijn. Er is ook het verhaal dat VDAB slechte inschattingen zou maken met betrekking tot hetzij het type opleiding, hetzij het type traject. Ik vind dat men ook daar bijzonder simplistisch en gratuit doet over een zeer complexe oefening, een oefening waarbij VDAB er vandaag nog altijd maximaal voor kiest, en dat is goed, om mensen in trajecten te stoppen vanuit de overtuiging dat ze zo binnen de twee jaar werk zullen vinden, en niet meteen in andere trajecten, van gesubsidieerde arbeid. Vroeger zagen we wel andere tendensen. Dat heeft natuurlijk het gevolg dat er inderdaad soms wat meer uitval kan zijn. Ik denk dat dat een buil is die we graag moeten nemen bij een beleid dat maximaal mensen opnieuw wil versterken en in het reguliere circuit wil stoppen. Het lijkt me dus tijd te worden om het beeld dat we hier geen moeite voor doen, dat het slechter gaat, grondig om te keren. Ik denk dat de feiten ook voor zich spreken. Ik ben blij dat de teneur van collega Talpe alleszins is gewijzigd en dat de minister haar heeft kunnen overtuigen.
Minister, uw antwoord over die passende betrekking heeft bij mij natuurlijk een aantal knipperlichtjes doen branden. Het lijkt me zeer belangrijk dat u met minister Peeters toch nogmaals zult nagaan wat mogelijke obstakels zijn bij de kwestie van de passende dienstbetrekking. Er zijn zo immers nog een aantal zaken. Straks komt er nog een vraag om uitleg waarbij er mogelijk sprake is van federale obstakels om die uitval toch te verbeteren.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ik wou even reageren op de heer Ronse. Ik heb de indruk dat het hier een ‘good cop, bad cop’-verhaal aan het worden is, waarbij de minister duidelijk de ‘good cop’ is. Mijn vraag was vooral om de vinger aan de pols te houden wat die knelpuntvacatures betreft. Ik ben er al herhaaldelijk op ingegaan. Minister, het antwoord dat u hebt gegeven, heeft me in belangrijke mate gerustgesteld. (Opmerkingen van Axel Ronse)
De vraag om uitleg is afgehandeld.