Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Croo heeft het woord.
Minister, tussen het indienen van mijn vraag om uitleg en deze commissievergadering, zou de Federale Regering dan toch een akkoord hebben bereikt over het behouden van de verdeelsleutel 60/40 wat betreft de artsenquota. Bijgevolg hoef ik, onder voorbehoud, mijn ongerustheid betreffende de schorsing van het nieuwe systeem van de Franse Gemeenschapsregering voor de selectie van artsen en tandartsen en de gevolgen voor Vlaanderen niet meer te benadrukken.
Ondanks deze positieve evolutie blijf ik toch enigszins ongerust wanneer ik minister Crevits in De Zevende Dag hoor verduidelijken dat ze in gesprek is met haar collega, Jean-Claude Marcourt, minister van Hoger Onderwijs voor de Franse Gemeenschap, over het uitwerken van een gelijkaardig filtersysteem voor de toegang tot de studierichtingen arts en tandarts. Aangezien minister Marcourt niet te vinden is voor een ingangsexamen en minister Crevits bereid is een consensus te zoeken om het Vlaams systeem te herbekijken, ben ik toch wat bezorgd over de gevolgen voor Vlaanderen.
Naar aanleiding van mijn vraag om uitleg in de commissie van 12 juli 2016 communiceerde u het volgende: “Tegelijk vinden we het belangrijk dat de nodige maatregelen genomen worden, in overleg met de onderscheiden gemeenschappen, die met de zesde staatshervorming bevoegd zijn geworden voor de subquota, om de integratie van de dubbele cohorte artsen die afstuderen in 2018 in de ziekenhuizen en de vervolgopleidingen te vergemakkelijken en om knelpuntspecialisaties ingevuld te krijgen door gerichte maatregelen om de aantrekkelijkheid te verhogen, onder andere via de omkadering, aanbieden van kwaliteitsvolle stages. In dat kader hebben we ook de opdracht gegeven aan de Koninklijke Academie voor Geneeskunde in België om een advies te geven over de kwaliteit van de stages en de aantrekkelijkheid van de knelpuntspecialismen.”
In het advies dat u vroeg aan de Koninklijke Academie voor Geneeskunde in België over de kwaliteit van de stages en de aantrekkelijkheid van de knelpuntspecialismen staat: “In dit kader is het daarom belangrijk te voorkomen dat een geschikte kandidaat tegen de subquota in een theoretische vervolgopleiding (bijvoorbeeld ManaMa) kan starten, los van een erkende stageplaats en zonder een erkend stageplan. De huidige organisatie van de vervolgopleidingen in de specialistische geneeskunde wordt immers gekenmerkt door gespreide bevoegdheden en verantwoordelijkheden inzake de theoretische opleiding (Vlaamse bevoegdheid) en beroepsopleiding (gemengde Vlaamse en federale wetgeving), die niet perfect op elkaar afgestemd zijn. De nieuwe bevoegdheidsverdeling biedt kansen om de regelgeving te optimaliseren, waaromtrent Vlaams minister Jo Vandeurzen reeds initiatieven plant. De effectiviteit van dit instrument op Vlaams niveau is mede afhankelijk van het realiseren van goede afspraken en afdwingbare regels op federaal en Europees niveau. Deze afspraken moeten erop gericht zijn te verhinderen dat de regelgeving in Wallonië en op Europees niveau (die uitgaat van een andere filosofie met betrekking tot de organisatie van de gezondheidszorg) zou kunnen worden gebruikt om de Vlaamse subquota te ondermijnen.”
Minister, hoe zult u de bepaling en handhaving van maximale subquota, inclusief afstemming van gespreide bevoegdheden verder vormgeven, nu blijkt dat de effectiviteit van dit instrument op Vlaams niveau mede afhankelijk is van het realiseren van goede afspraken en afdwingbare regels op federaal niveau?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De Vlaamse Regering blijft de stelling verdedigen dat er pas naar een oplossing voor het opgebouwde overtal aan studenten geneeskunde binnen de Franse Gemeenschap kan worden gezocht op het moment dat ook de binnen de Franse Gemeenschap een filter op de instroom is ingebouwd en als die filter zijn effectieve werking heeft bewezen.
Door de vernietiging van de filter langs Franstalige zijde kan er geen sprake meer zijn van een effectieve werking. Wij vernemen dat de federale overheid expliciet aan de Franse Gemeenschap heeft gevraagd om ook een filter in te bouwen voor de start van de studies geneeskunde, en dus niet meer na het beëindigen van het eerste jaar.
Naar aanleiding van de beslissingen van de Federale Regering zullen de gemeenschappen uitgenodigd worden om na te denken over de wijze waarop de oriëntatie van studenten naar knelpuntspecialismen kan worden georganiseerd.
Het uitwerken van maximale subquota voor alle specialismen lijkt ons niet zinvol. De maximale subquota zijn een instrument dat zin heeft voor die specialismen waarvoor er op basis van objectieve gegevens een overcapaciteit wordt aangetoond. Op die manier kan er een bovengrens bepaald worden op de instroom in die specialiteiten.
Wij moeten voor het bepalen van die quota een beroep kunnen doen op de cijfergegevens die momenteel beschikbaar zijn bij de federale planningscommissie. Het bepalen van maximale subquota is in het kader van de aanpak van de dubbele cohorte geen effectief instrument. De belangrijkste uitdagingen inzake de dubbele cohorte liggen op federaal niveau, namelijk het voorzien in voldoende, kwaliteitsvolle stageplaatsen en de financiering daarvan.
Toevallig was er vanmorgen een bijeenkomst met de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België aan wie wij inderdaad een advies hebben gevraagd over de kwaliteit van de stageplaatsen en de voorstellen die konden worden gedaan om de invulling van de knelpuntspecialismen te stimuleren.
In het advies over de knelpuntspecialismen heeft de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België een aantal voorstellen gedaan waarvan een aantal voorspelbare over campagnes en goede rolmodellen tot en met het herijken van de nomenclatuur om ervoor te zorgen dat het kiezen voor bepaalde specialismen opnieuw aantrekkelijk wordt.
Een van die voorstellen is te werken met maximale quota en subquota voor die specialismen waarvan op basis van objectieve gegevens kan worden verwacht of vermoed dat we met een overcapaciteit zullen worden geconfronteerd.
Wij gaan nu aan de slag met die aanbevelingen, maar heel wat van die aanbevelingen moeten worden gerealiseerd op het federale niveau. Wij kunnen wel een rol spelen in imagocampagnes maar er zijn ook een aantal zaken die wij puur vanuit onze eigen bevoegdheid moeilijk kunnen realiseren. Ik heb echter begrepen dat de federale overheid bereid is om met de gemeenschappen te praten over dit thema naar aanleiding van de beslissing die vorige week is genomen.
Vlaanderen houdt vast aan de 60/40-verdeling. Wij vinden het belangrijk dat deze benadering wordt gerespecteerd. Het contingent drukt het aantal RIZIV-nummers uit dat aan het einde van de masteropleiding in de geneeskunde kan worden uitgereikt aan de afgestudeerde artsen, met het oog op het aanvatten van een vervolgopleiding. Het jaarlijks bepaalde contingent, zijnde het aantal RIZIV-nummers (Rijnsinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering), is tot op heden telkens overschreden door de Franse Gemeenschap. Zij konden dit doen door gebruik te maken van de regeling van de ‘lissage’. Dit betekent dat er op de einddatum van die ‘lissage’-regeling, in 2018, voor de Franse Gemeenschap onvoldoende RIZIV-nummers overblijven om de huidige studenten geneeskunde allemaal toe te laten een vervolgopleiding aan te vatten.
De beslissing die de federale overheid heeft genomen, komt in belangrijke mate tegemoet aan de positie die Vlaanderen daarover heeft ingenomen, namelijk eerst werk maken van een filter op de instroom, die zijn effectiviteit bewijst.
De financiering van de stageplaatsen en een aantal zaken uit het advies van de Koninklijke Academie die wel op Vlaams niveau kunnen worden uitgevoerd, zullen wij nu ter harte nemen. We zullen nagaan hoe we de invulling van de knelpuntspecialismen en meer bepaald van de subquota kunnen sturen met als effect dat die beroepen die tijdens de volgende jaren zeker nodig zullen zijn in Vlaanderen, ingevuld geraken.
Mevrouw Croo heeft het woord.
Minister, ik ben blij te horen dat er imagocampagnes zullen komen om die specialismen aantrekkelijker te maken. We mogen echter de tandartsen en de huisartsen niet vergeten, zeker wat de herijking van de nomenclatuur betreft. Ik denk dat heel veel studenten kiezen voor een specialisme omdat ze denken dat ze daarmee beter hun boterham zullen verdienen. Dat is jammer, want het beroep van algemeen tandarts en huisarts is zeer verrijkend en aangenaam. Ik kan het iedereen aanbevelen. Het is ongelooflijk plezierig, het blijft nog steeds mijn hobby. (Gelach)
De herijking van de nomenclatuur is voor ons heel erg belangrijk. Dat is ook de reden waarom zoveel studenten kiezen voor een opleiding in de tandheelkunde, orthodontie, endodontologie, paradontologie. We zullen op federaal vlak veel druk moeten uitoefenen, want er wordt maar geen werk van gemaakt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik heb vanmorgen opgemerkt dat een aantal van die voorstellen ons niet verbazen, zoals de herijking van de nomenclatuur. Mevrouw Croo, u bent beter dan ik geïnformeerd over de gremia waarin dit soort debatten moet worden gevoerd. Dat is niet onmiddellijk de Federale Regering. Dat moet gebeuren op plaatsen waar zorgverstrekkers en verzekeraars elkaar ontmoeten en daarover kunnen praten, weliswaar onder het toeziend oog en binnen de budgettaire perken van de bevoegde minister. Ik heb vanmorgen ook gevraagd of er een draagvlak is om daar geleidelijk aan werk van te maken. Dat zal immers niet gebeuren met een revolutie maar met een evolutie.
Het verleden toont aan dat, als men de wil heeft om daar geleidelijk aan beterschap in te brengen, het wel mogelijk is om daarin stappen te zetten. De huisarts is daar eigenlijk wel een goed voorbeeld van. Dan beperken we ons tot het pecuniaire, maar er zijn duidelijk ook andere aspecten: kwaliteit van werk, leven, balans privé en werk. Het is dus mogelijk om daarin stappen te zetten maar dan moet men daar op een bepaald moment inderdaad de bereidheid toe hebben.
Er is ook sprake van een soort perverse kringredenering. We weten goed genoeg dat jonge mensen wellicht voor bepaalde specialismen kiezen als ze ook in de opleiding op een goede manier kennis kunnen maken met bepaalde specialiteiten of mogelijke keuzes. Maar als je die goed wilt organiseren, moet je daar ook onder meer stageplaatsen voor hebben waar dat op een kwaliteitsvolle manier kan gebeuren. Die stageplaatsen moeten worden gefinancierd, die stagemeesterfunctie moet worden gefinancierd. Op budgettair vlak moet dat allemaal worden geregeld. Als je dat wilt doen voor een dienst psychiatrie of geriatrie, heb je de middelen nodig om dat te kunnen doen. Dan moet je in de associatie, in de praktijk iemand kunnen vrijstellen die het stagemeesterschap mag invullen. Dat vraagt dan ook weer een aantal middelen. Dat is niet evident omdat het vaak diegenen zijn die in het ziekenhuis niet meteen worden beschouwd als diegenen die zeer veel technische prestaties leveren. Wat de vraag betreft hoe je een goede stageplaats uitbouwt en hoe je dat kunt faciliteren, zijn ook een aantal aspecten verbonden aan dat verhaal van financiering en herijking.
De vraag om uitleg is afgehandeld.