Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over het beleidsrelevant onderzoek in de sport
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, in zijn advies van 6 april laatstleden is de Vlaamse Sportraad vrij kritisch over de methode waarop het beleidsrelevant onderzoek betreffende sport gebeurt. Hoewel onderzoeken volgens de Sportraad minder dan vroeger in de kast belanden zonder dat er iets mee wordt gedaan, staan de onderwerpen en onderzoeken vaak nog te ver van het werkveld en de praktijk.
De subsidies die de Vlaamse overheid aan de Vlaamse universiteiten toekent om dit beleidsrelevant onderzoek uit te voeren, dreigen momenteel een verkapte subsidiëring van de universiteiten en hun eigen onderzoeksagenda te worden. Op die manier wordt het vaak onderzoek om het onderzoek, en geen onderzoek om de praktijk en het beleid te verbeteren. En hoewel onderzoek om het onderzoek zeker een plaats moet hebben binnen een academische omgeving – dat is ook belangrijk –, valt te betwijfelen of dit soort onderzoek moet gebeuren met geld dat specifiek is bedoeld om de praktijk en het beleid daadwerkelijk beter te maken.
Om ervoor te zorgen dat het onderzoek wel degelijk bruikbaar is, stelt de Sportraad daarom voor een paar veranderingen aan te brengen in de procedure waarop de onderzoeksonderwerpen worden gekozen. De onderwerpen moeten niet worden bepaald door de universiteiten, wel door de overheid in samenspraak met de sector.
De Sportraad stelt daarom voor om organisaties als het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB), de Vlaamse Sportfederatie (VSF) en ook de Sportraad zelf meer te betrekken bij de keuze van onderwerpen voor beleidsrelevant onderzoek. Dit zou al vanaf 2017 moeten gebeuren. Het onderzoek moet ook meer inspelen op daadwerkelijke vragen uit het veld en de praktijk.
Als laatste wijziging aan de huidige situatie wenst de Sportraad ook andere faculteiten dan de lichamelijke opvoedingsfaculteiten te betrekken bij dit onderzoek, en dit lijkt ons inderdaad een goede evolutie. In de faculteiten geneeskunde, economie of psychologie kan immers ook onderzoek gebeuren dat zeer gericht facetten van de sport bekijkt. Ook de gelijkmatige spreiding van de onderzoeken over de Vlaamse universiteiten wil de Sportraad afschaffen.
Minister, aan hoeveel van de onderzoeken voor beleidsrelevantie werd gevolg gegeven en met hoeveel werd er niets gedaan sinds dit onderzoek wordt gefinancierd? Aan welke van de aanbevelingen die de Vlaamse Sportraad doet in zijn advies van 6 april zult u gevolg geven in uw beleid?
De heer Van Campenhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, zowel in de beleidsnota als de beleidsbrief Sport vestigt u de aandacht op het ontwikkelen en delen van kennis en het promoten van sport. Daaronder wordt ook aandacht besteed aan het beleidsrelevant onderzoek in de sport. We weten dat de financiering van het steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Sport eind 2015 afliep. U gaf dan ook tijdens de bespreking van de beleidsbrief aan dat de administratie en de universitaire partners reeds in het najaar van 2015 samen zouden analyseren hoe het beleidsrelevante onderzoek in de toekomst kan worden voortgezet.
De Vlaamse Sportraad stelt dat voor de toekomstige financiering van onderzoeken het criterium beleids- en/of praktijkrelevantie essentieel is. Daarom vindt de Vlaamse Sportraad het cruciaal dat de keuze van het onderwerp van de studie gebeurt door de overheid en niet door de universiteiten. Ondanks de gewaardeerde inspanningen van het laatste steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek sport om contact te hebben met het werkveld, staan de onderzoeken te ver van het werkveld en minder dan vroeger maar nog te vaak dreigen ze in de kast te belanden. Onderzoeken worden niet toegekend op basis van een gelijkmatige spreiding over de drie Vlaamse instituten of faculteiten lichamelijke opvoeding.
Minister, hoe bekijkt u de opmerkingen en bekommernissen die werden geformuleerd door de Vlaamse Sportraad in zijn recente advies over beleidsrelevant onderzoek in de sportsector? Overweegt u om de suggestie van de Vlaamse Sportraad om vanaf 2017 de actoren in het veld te bevragen en op basis daarvan te beoordelen wat binnen beleidsrelevant onderzoek past, om te zetten in de praktijk? Naar aanleiding van een eerdere vraag om uitleg van collega Poschet gaf u aan dat u tegen de zomer een beter zicht wilde hebben op wat de beste formule of procedure voor de toekomst is. Hebt u hierop, na overleg met betrokken actoren, reeds een traject voor na 2016 kunnen ontwikkelen?
Minister Muyters heeft het woord.
Ondertussen hebben we drie generaties steunpunten achter de rug. We hebben zelf lessen kunnen trekken uit de voorbije jaren. In het verleden werden zeker niet alle onderzoeken even goed opgepikt of kregen ze geen goede vertaling naar het beleid. De oorzaken daarvan zijn heel divers. Misschien is er wel een gebrek aan beleidsrelevantie van het onderzoeksthema, soms is er ook al eens een capaciteitsprobleem bij de overheid voor inhoudelijke opvolging, of is er te weinig betrokkenheid van het veld.
In de voorbije jaren dat ik minister was, hebben we het gros van die gebreken weggewerkt. De thema’s uit de derde generatie van onderzoeken sloten duidelijk aan bij mijn beleidsnota. De opvolging vanuit de Vlaamse overheid hebben we geoptimaliseerd door de oprichting van ons Kennis- en Informatiecentrum Sport Vlaanderen. Door te werken met klankbordgroepen hebben we ervoor gezorgd dat het veld, de sector meer betrokken was.
De aanbevelingen van de Vlaamse Sportraad zijn voor mij niet echt een verrassing. Ze zijn niet nieuw en komen ook overeen met de werkpunten die we zelf bij onze evaluatie naar voren brachten.
Ook wij stellen vast dat er een spanningsveld is tussen de noden inzake beleidsrelevante vragen van de overheid en de voorstellen betreffende fundamenteel wetenschappelijk onderzoek van de universiteiten. Ook de afstand tussen de onderzoekers en het werkveld blijft vaak nog te groot. Wegens de consortiumstructuur bleef men vaak ook gelimiteerd tot de voor handen zijnde expertise van het steunpunt. Ten slotte hadden we soms ook wel het gevoel dat de koek op kunstmatige wijze gelijk werd verdeeld tussen de drie consortiumpartners, en dat is niet altijd bevorderlijk voor het onderzoek zelf.
Aangezien ook de adviesraad dat vaststelt, lijkt het me dan ook niet meer dan logisch dat ik bij het uittekenen van een vervolgtraject voor beleidsrelevant onderzoek rekening zal houden met deze aanbevelingen. Een aantal bijsturingen werden reeds ingezet onder de derde generatie. Ik had het al over de klankbordgroepen, KICS en dergelijke. We zullen dat verder uitbouwen. In functie van het verhogen van de praktijkrelevantie heb ik in 2016 vier valorisatietrajecten opgestart om de wetenschappelijke resultaten uit de derde generatie om te zetten in bruikbare instrumenten voor het werkveld. Ik heb dat al eerder in de commissie gezegd. Deze valorisatietrajecten zijn recent opgestart of zullen binnenkort worden opgestart. Zo werden de onderzoeksvragen en de verwachte output scherper geformuleerd. In de toekomst moeten deze principes van bij de aanvang in een onderzoeksopzet worden meegenomen.
Naast een verhoogde betrokkenheid van de sector bij het onderzoek zelf, lijkt het mij ook logisch dat we gericht de vragen vanuit het veld – bijvoorbeeld van ISB, VSF, de Vlaamse Trainersschool of van andere – gaan detecteren. KICS kan hierin een belangrijke rol spelen. Ten slotte moeten we er ook voor zorgen dat we ons van bij de aanvang van een oproep niet binden aan een nauw afgebakende groep van experten. Zonder afbreuk te willen doen aan de persoonlijke expertise van die mensen, moet gezegd dat dit steeds beperkingen inhoudt. Er moet voldoende ruimte worden ingecalculeerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe vragen die antwoorden behoeven die misschien buiten die beschikbare expertise moeten worden gezocht. Laten we luisteren naar de vragen van het veld, om nadien dan op zoek te gaan naar de geschikte experten om ze te beantwoorden.
Een duidelijk uitgangspunt voor het toekomstig beleidsrelevant onderzoek is dat het vraaggestuurd moet zijn, komend van de overheid zelf, maar ook dat het rekening houdt met de noden van het veld. De afgelopen maanden heeft mijn administratie uitgebreide consultaties georganiseerd met de stakeholders om de onderzoeksnoden in kaart te brengen en wordt gewerkt aan de onderzoeksagenda voor de komende jaren. We hebben verschillende overlegrondes georganiseerd met de onderzoeksinstellingen over de toekomst van het beleidsrelevant onderzoek en op basis van het advies van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) heb ik ook een aantal duidelijke aanbevelingen van de brede sportsector meegenomen. Op basis van die verschillende factoren werkt mijn administratie op dit ogenblik een voorstel uit. Het is nog te vroeg om daar hier in detail op in te gaan, maar er zal zeker rekening worden gehouden met principes zoals flexibiliteit, evenwicht tussen lange- en kortetermijnonderzoek, de betrokkenheid van het veld en een duidelijke praktijkvertaling van de verzamelde kennis en expertise. Op die manier zullen we kunnen zorgen voor beter, praktijkgeoriënteerd onderzoek.
Ik dank u voor het antwoord, minister. Ik ga helemaal met u akkoord om te stellen dat ruimte moet worden gecreëerd om flexibel te werken. Dat is erg belangrijk. Ik ben ook tevreden dat u het hebt over de vier valorisatietrajecten om de resultaten op het werkveld uit te rollen. Ik neem ook uw intentie mee om de principes niet langer achteraf maar vanaf de start van het onderzoek mee te nemen.
Ik dank u voor uw zoals steeds erg accuraat antwoord. Er bestaat inderdaad wat afstand tussen onderzoek en werkveld. De onderzoekers hebben moeite om het werkveld te vinden. Nochtans is het niet zo moeilijk om de plaatsen te vinden waar kinderen voetballen of basketbal spelen.
De heer Poschet heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik ben blij dat er nu ruime aandacht uitgaat naar beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek. Zoals de heer Van Campenhout zei, heb ik hierover vier maanden geleden al een vraag gesteld. Ik herhaal dan ook graag mijn pleidooi om een goed evenwicht te vinden tussen de need-to-know en het geven van voldoende ruimte en vrijheid aan beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek. Ik wil hier de vraag herhalen die ik toen ook al heb gesteld. Het gaat over het longitudinaal onderzoek. De heer Caron ondersteunde toen die vraag. Het betreft de participatiesurvey. U zou samen met minister Gatz nagaan of en hoe dat initiatief kan worden voortgezet. Hoever staat het daarmee?
Ik ondersteun inderdaad die vraag, want longitudinaal participatieonderzoek is een voorwaarde om langetermijntendenzen in beeld te krijgen.
Ik dank jullie voor de reacties. De gesprekken worden gevoerd, maar conclusies zijn nog niet getrokken. In elk geval neem ik jullie bekommernis zeker mee wanneer er een beslissing wordt genomen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.