Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Segers heeft het woord.
Voorzitter, minister, vorige week hadden we het samen al over de specifieke noden van de brede Vlaamse Rand in functie van de bevolkingsprognoses, die uitwijzen dat de bevolking in de brede Vlaamse Rand veel sneller toeneemt dan in de rest van Vlaanderen. Daardoor wordt en is de historische achterstand die onze regio kenmerkt op het vlak van welzijnsvoorzieningen, eigenlijk des te pregnanter. Dit geldt voor de totaliteit van de bevolking, maar het geldt ook voor de heel sterke aangroei van de jongste inwoners van de Vlaamse Rand. Op basis van de bevolkingsprognoses van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) verwacht men immers een toename van het aantal 0- tot 2-jarigen in de Vlaamse Rand met 8 procent. Dat zal de kinderopvang in de Vlaamse Rand voor belangrijke uitdagingen stellen, waarop moet worden geanticipeerd, en snel.
Ik heb minister Weyts, die bevoegd is voor de coördinatie van het beleid met betrekking tot de Vlaamse Rand, op 20 mei 2015 met die problematiek geconfronteerd. Hij heeft toen het volgende geantwoord: “Minister Vandeurzen is nu bezig met een hele programmatieoefening, rekening houdend met de prognoses, de bevolkingsaangroei en de noden die men verwacht voor de nabije toekomst. Hij zou daarmee klaar zijn in het najaar. Dan kan precies worden geduid waar we in welke extra capaciteit zullen voorzien.”
Wel, we zijn nu in het najaar. Minister, het lijkt me dus een goed moment om opnieuw een aantal vragen te stellen, ditmaal aan u. Wat is de stand van zaken van de door minister Weyts aangekondigde programmatieoefening? Kunt u toelichting geven bij uw plannen, al dan niet ontwikkeld op basis van die programmatieoefening, om in de nodige capaciteit qua kinderopvang in de Vlaamse Rand te voorzien voor de nabije toekomst?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het decreet Kinderopvang van baby’s en peuters heeft als doelstelling om tegen 2020 een kinderopvangplaats ter beschikking te hebben voor ieder kind dat daar behoefte aan heeft. Daar zijn bijkomende plaatsen voor nodig, onder meer in de Vlaamse Rand, maar ook in andere gemeenten of provincies, en ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De Vlaamse Regering zal jaarlijks binnen de budgettaire mogelijkheden onderzoeken welke inspanning mogelijk is om die tekorten aan te pakken, via uitbreidingsrondes.
In deze legislatuur wordt daartoe een programmatieoefening gehanteerd, uitgaande van stabiele programmatiecriteria, om zo eerst bijkomende plaatsen te creëren in die regio’s waar de nood het grootst is.
Voor de programmatieoefening is er, zoals collega Weyts waarschijnlijk heeft bedoeld, een besluit van de Vlaamse Regering dat aangeeft op welke manier die programmatieregels tot stand moeten komen. Dat besluit is vorige week definitief door de regering goedgekeurd. Dat is een soort procedurebenadering van hoe je de toewijzingen voor uitbreidingen moet prioriteren. Voor de programmatieoefening is er een rangorde opgemaakt voor uitbreidingen en een rangorde voor omschakeling van bestaande gesubsidieerde plaatsen naar een hogere subsidietrap en is er een aparte rangorde voor de omschakeling naar plaatsen met plussubsidies. Dit zijn drie aparte oefeningen.
Voor de rangschikking van de gemeenten voor het toekennen van nieuwe plaatsen, wordt er vertrokken vanuit de potentiële nood aan kinderopvang. Dit is het verschil tussen de potentiële vraag en het beschikbare aanbod. Om te bepalen wat de potentiële vraag is, wordt er gekeken naar het aantal kinderen in de gemeente jonger dan 3 jaar met een werkzoekende of werkende moeder, samenwonend of gehuwd, plus het aantal kinderen jonger dan 3 jaar met een alleenstaande ouder. Voor het aanbod wordt er gekeken naar het aantal vergunde plaatsen in de gezins- en groepsopvang in de gemeente. Voor de rangschikking van de gemeenten voor het omschakelen van bestaande plaatsen, wordt er gekeken naar de huidige beschikbare subsidies in de gemeente. Gemeenten met het grootste aandeel niet-gesubsidieerde plaatsen, staan bovenaan en komen het eerst aan bod. Vervolgens gaat men voor elke gemeente na voor welk soort omschakeling ze in aanmerking komen: omschakeling naar plaatsen met basissubsidie, wat we noemen het vrij tarief, maar met een basisforfait, of de omschakeling naar plaatsen met een inkomensgerelateerd tarief, de zogenaamde trap 2-plaatsen. Hiervoor wordt er gekeken of het aandeel trap 2-plaatsen kleiner is dan 60 procent van het totale opvangaanbod en of het aandeel trap 1-plaatsen kleiner is dan 40 procent van het totale opvangaanbod.
Omdat met het decreet Kinderopvang het opvanglandschap en het bijhorende subsidiesysteem werden gestroomlijnd, was het nodig deze vernieuwde, hieraan aangepaste programmatieoefening te ontwikkelen. De regelgevende basis met de krachtlijnen van deze vernieuwde programmatie kinderopvang zijn op 23 oktober 2015 definitief door de Vlaamse Regering goedgekeurd.
Omdat de mogelijkheden tot aanpak van de opvangtekorten mee zullen afhangen van de middelen die jaarlijks binnen de budgettaire marges kunnen worden vrijgemaakt, is de programmatieoefening in de feiten een verdelingsoefening: op basis van stabiele parameters, die in het besluit van de Vlaamse Regering zijn vastgelegd, kan jaarlijks het toekenbare aantal subsidies worden verdeeld over de gemeenten en steden met de grootste tekorten. De gemeenten met de grootste potentiële nood komen bovenaan de rangschikking en komen dus eerst aan bod, weliswaar na een voorafname voor de grootsteden Antwerpen, Brussel en Gent. De potentiële nood is het verschil tussen de potentiële vraag en het beschikbare aanbod. De gemeenten, buiten de grootsteden, die een voorafname kennen, worden gerangschikt op basis van de grootte van hun potentiële nood. Uitgaande van deze rangschikking, wordt voor elke gemeente bepaald welk soort subsidie aan die gemeente kan worden toegekend: ofwel subsidies voor de initiatieven uit de eerste trap, waar het tarief vrij is maar waar je een basissubsidie hebt, of subsidies uit de tweede trap, waar je een verplichting hebt om de bijdrage van de ouders inkomensgerelateerd te maken en waar een hogere bijdrage van de Vlaamse overheid moet worden geregeld. Zoals gezegd, heeft dat te maken met de mate waarin die subsidiesoorten reeds in de gemeente vertegenwoordigd zijn.
Voor de huidige lopende uitbreidingsronde heeft de Vlaamse Regering beslist om ernaar te streven dat minstens 40 procent van het aanbod een basissubsidie krijgt en minstens 60 procent van het aanbod subsidies voor een inkomenstarief, en dat alles binnen de budgettaire mogelijkheden waardoor gemeenten die verder in de rangschikking staan, nu minder geprioriteerd zijn.
Men gaat in deze legislatuur steeds met deze parameters inzake potentiële vraag werken. Op die basis zal bij een volgende uitbreidingsronde de rangschikking opnieuw gemaakt worden en mee evolueren. Daardoor kunnen gemeenten die nu niet aan bod komen bij de volgende uitbreidingsronde, stijgen in de ranglijst en meer kansen maken.
Voor de vandaag lopende uitbreidingsronde kunnen heel wat gemeenten van de Vlaamse Rand in aanmerking komen voor uitbreiding omdat ze hoog tot vrij hoog in de rangschikking staan. Er is in een oproep voorzien. Waarin wordt voorzien per subsidietrap, kunt u terugvinden op de website van Kind en Gezin. Daar kunt u ook zien welke regels geprioriteerd zijn. Ik heb zelfs een tabel die toelaat om dat te zien. Op die manier denk ik dat er een reglementaire basis is om te prioriteren. Telkens wanneer er budget is om uit te breiden, zal dat gebeuren door een nieuwe update te maken van de positie van de verschillende gemeenten in de verschillende soorten van financiering van kinderopvang.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik ben blij te horen dat er sinds mei effectief werk is gemaakt van die programmatieoefening. Ik begrijp dat die gebeurt voor heel Vlaanderen, en op basis van objectieve criteria. Ik wil nog volgen dat er geen voorafname gebeurt voor de Vlaamse Rand, maar zoals u zelf aangeeft, is het zo dat door de specifieke hoge noden in de Vlaamse Rand, die gemeenten volgens die objectieve criteria uiteraard hoog op de lijst belanden. Ik had niet anders verwacht.
Ik ben blij dat die cijfers er zijn. Ik ga ze bekijken. Mijn vraag zal dan uiteraard zijn of wat nu op basis van de criteria wordt vastgelegd en de middelen die daartegenover staan, voldoende zullen zijn om de volledige noden in de Vlaamse Rand te dekken. Dat zal de volgende oefening zijn die ik voor onze regio zal maken.
De heer Parys heeft het woord.
Is het mogelijk om de tabel aan alle leden te bezorgen zodat we die met evenveel interesse kunnen inkijken?
De vraag om uitleg is afgehandeld.