Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het Vlaams Parlement heeft in zijn vergadering van 19 juni 2013 resolutie 2078 aangenomen over de infrastructuursubsidiëring van woonzorgvoorzieningen. In deze resolutie geeft het Vlaams Parlement de Vlaamse Regering onder meer de opdracht om inzake infrastructuursubsidiëring, binnen de budgettaire mogelijkheden, de rechtszekerheid te garanderen van initiatiefnemers van woonzorgvoorzieningen met een al goedgekeurd zorgstrategisch plan en een uiterlijk eind 2014 ingediend technisch-financieel plan of een al goedgekeurd technisch-financieel plan.
Minister, het is dan ook met enige verbazing dat ik vaststel dat u zich beroept op de genoemde resolutie om geen antwoord ten gronde te geven, wanneer u uitdrukkelijk wordt gevraagd welke garantie op rechtszekerheid de indiener van een concreet lopend dossier mag verwachten dat volledig voldoet aan de voorwaarden genoemd in de resolutie.
In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 2 juli 2015, antwoordt u kort: “Voor de ouderensector komt ten gevolge van de resolutie van het Vlaams Parlement van 19 juni 2013 en de gewijzigde interpretatie van de Europese budgettaire aanrekeningsregels een einde aan de huidige infrastructuursubsidiëring en ontwikkelen we een nieuw financieringssysteem. Dit systeem moet nog verder worden uitgewerkt en omgezet in regelgeving.”
Meer dan twee jaar nadat het Vlaams Parlement resolutie 2078 heeft aangenomen, blijven de initiatiefnemers die in 2014 hun dossier hebben ingediend, ondertussen volledig in het ongewisse over de vragen wanneer en of ze überhaupt een woonzorgvoorziening zullen kunnen bouwen. Laat dit nu net zijn wat de resolutie 2078 wilde vermijden.
Op het eerste gezicht lijkt dit misschien voorlopig nog een verdedigbare periode van rechtsonzekerheid, maar het tegendeel is waar. Vooraleer een initiatiefnemer op het punt is gekomen dat een dossier kan worden ingediend, werd immers reeds een jarenlang traject doorlopen. Dat maak ik nu ook mee in mijn eigen gemeente.
Als in de laatste rechte lijn van het dossier de financieringswijze ernstig in het gedrang komt, kunnen deze projecten niet zomaar worden bijgestuurd door de lokale besturen. Dossiers kunnen, om maar iets te noemen, niet zomaar in laatste instantie de overstap maken van een verhoopte VIPA-financiering volgens de alternatieve financieringsprocedure naar een autofinanciering, waarbij de initiatiefnemers volledig moeten prefinancieren. Dat is voor lokale besturen niet zo evident omdat er ook daar geen centen te veel zijn.
We mogen ook aannemen dat de lopende dossiers, gelet op techniciteit en financiële risico’s verbonden aan bouw en exploitatie, door lokale besturen niet lichtzinnig zijn opgestart, maar op lokaal niveau een acute nood moeten lenigen, hetzij door een vergrijzing van de bevolking – daar heb ik frappante cijfers over –, hetzij om te voldoen aan de normen opgelegd in het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, hetzij door een combinatie van de twee factoren. Hoe langer de Vlaamse Regering talmt om een degelijke overgangsmaatregel te maken, hoe meer dit dus ten koste gaat van de zorgbehoevende senioren op plaatsen waar de situatie het meest precair is en zal worden.
Dat er twee jaar na aanname van resolutie 2078 nog niet het minste perspectief kan worden gegeven aan de initiatiefnemers van tijdig ingediende, maar nog niet goedgekeurde dossiers doet mij dan ook het ergste vermoeden. Ikzelf interpreteer de vraag van het Vlaams Parlement aan de Vlaamse Regering nochtans als volgt: “De regering dient zo snel mogelijk een overgangsmaatregel uit te werken die de lopende, maar nog niet goedgekeurde dossiers zo minimaal mogelijk verstoort in hun realisatiekansen. Deze overgangsmaatregel mag rekening houden met de budgettaire ruimte die we hebben, maar we verwachten niettemin van de regering een engagement om ervoor te zorgen dat deze ruimte substantieel genoeg is om op een ernstige manier aan het rechtszekerheidsprincipe te voldoen.” Vooral ook omdat er veel werk is ingestopt door de diverse besturen en er ook al centen voor zijn opzijgezet in het meerjarenplan.
Minister, ik heb dan ook twee concrete vragen voor u. Wanneer ongeveer kunnen de volgens resolutie 2078 tijdig bij het VIPA ingediende aanvraagdossiers de behandeling van hun dossier verwachten? Specifiek voor de dossiers die reeds voor eind 2014 werden ingediend, maar nog niet werden goedgekeurd, vraag ik uw persoonlijk engagement. Zult u inspanningen doen om het systeem van de gebruikstoelage in stand te houden? Dat is dus die subsidiëring via schijven over een looptijd van twintig jaar, jaarlijks aan te vragen. Zult u inspanningen leveren om ervoor te zorgen dat de financieringswijze zo dicht mogelijk aansluit bij de voorgestelde financieringswijze in het aanvraagdossier? In concreto, engageert u zich ertoe om het stelsel van de autofinanciering niet op te leggen in dossiers waar bij de indiening niet in dat stelsel was voorzien, gezien de immense impact hiervan op het opgemaakte technisch-financieel plan en de gevolgen ervan opgenomen in de meerjarenplanning van het bestuur of de initiatiefnemers? Wat met de subsidiegrootte? Waar tot op heden 60 procent als maximum werd gesteld, vernam ik via de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) dat dat zou worden teruggebracht tot maximaal 40 procent. Graag had ik dan ook enige verduidelijking over die intentie gekregen, alweer gelet op de impact hiervan op het opgemaakte technisch-financieel plan en de gevolgen hiervan opgenomen in de meerjarenplanning van het bestuur en/of andere initiatiefnemers.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Vandenberghe, misschien eerst in algemene termen een paar zaken, om de problematiek toch even in een juridisch kader te zetten. Het is uiteraard juist dat een aantal private en publiekrechtelijke initiatiefnemers uit de social profit door het spectaculaire tempo dat we in de vorige legislatuur hebben bereikt met betrekking tot het financieren van investeringen – we hebben ongeveer 630 miljoen euro geëngageerd voor het herconditioneren of de bouw van nieuwe woonzorgcentra in de vorige legislatuur – de terechte verwachting hebben dat de Vlaamse overheid die investeringen zal subsidiëren. Dat is echter nog iets anders dan zeggen dat er een recht is op die subsidie, want dat recht is er uiteraard niet. Er zijn er in de residentiële ouderenzorg die ook die investeringen doen zonder die subsidies. Volgens de studie die wij kennen, van professor Pacolet, is er geen oorzakelijk verband tussen de dagprijshoogte en de vraag of men al dan niet een investeringssubsidie heeft gehad. Ik wil maar zeggen dat we een beetje de zaken moeten nuanceren. Dat doet niets af van de verwachtingen die ook misschien in uw gemeente bestaan, en waarop we uiteraard inderdaad een antwoord moeten bieden. Dat er eind 2014 plots zo’n grote toestroom van vragen is geweest, heeft echter natuurlijk te maken met het verschijnen van de deadline. In het laatste kwartaal van 2014 is er voor een half miljard euro aan investeringssubsidies gevraagd. Men heeft die aanvragen natuurlijk ingediend omdat men voor een aantal dossiers het moment zag naderen waarop er zou worden afgesloten wat het oude stelsel betreft. Dat is natuurlijk een zeer exceptioneel ritme van vragen. Een normaal tempo is dat zeker niet.
Dat gezegd zijnde, uiteraard moeten we de resolutie uitvoeren. Na de goedkeuring ervan in het parlement is er echter één element opgedoken, namelijk de beslissing van Europa dat het systeem van de gebruikstoelage niet langer zou worden aanvaard. Daardoor moet de Vlaamse overheid op het ogenblik dat de eerste uitbetaling gebeurt, de hele verbintenis in de begroting opnemen als een ESR aan te rekenen uitgave. Dat was niet bekend op het ogenblik van de goedkeuring van de resolutie. Overigens, het systeem van de gebruikstoelage is gestart met de uitdrukkelijke goedkeuring van Europa, op dat ogenblik. Na vele jaren heeft Europa een andere positie daaromtrent ingenomen. Dat is dus waar we stonden bij de start van de legislatuur.
We hebben natuurlijk verscheidene mogelijkheden onderzocht. We wachten op dit moment nog op het formele advies van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) over een voorstel, een alternatieve financieringsmogelijkheid. Dat zal inderdaad een systeem zijn met een forfaitaire subsidie voor het gebruik van infrastructuur in de residentiële ouderenzorg. We gaan dat systeem implementeren vanaf volgend jaar, vanaf de begroting 2016. Dat zal op zichzelf op de begroting 2016 nog niet zo’n grote impact hebben. Onze redenering is immers – nogmaals, uiteraard onder voorbehoud van het formele antwoord van het INR – dat we aan initiatiefnemers kunnen zeggen dat ze hun investering mogen doen en dat ze ervan mogen uitgaan dat er op het ogenblik van ingebruikname een forfaitaire vergoeding voor het gebruik van de infrastructuur zal zijn.
U verwijst in uw vraagstelling naar een uittreksel uit de mededeling van het VIPA. Die luidt als volgt: “Van de voorzieningen die – conform de resolutie van het Vlaams Parlement – voor 31 december 2014 een ontvankelijk technisch-financieel plan indienden, zullen de dossiers die vallen onder nog in overleg met de sector vast te leggen prioriteitscriteria opgenomen worden in een eerste fase van het nieuw financieringsmodel indien ze voldoen aan de noodzakelijke voorwaarde inzake erkenning.” Men moet immers natuurlijk een exploitatie kunnen doen, dus moet er sprake zijn van een bestaande exploitatie of moet men in de erkenningskalender een erkenningscapaciteit hebben gekregen. Ik vervolg mijn citaat: “We werken hiervoor een passende procedure uit. Voor de lokale en regionale dienstencentra, evenals voor de dagverzorgingscentra is het de intentie van VIPA om die vanaf 2016 onder te brengen bij de bestaande klassieke financiering en de regelgeving daartoe aan te passen.”
Zoals u uit die mededeling ook kunt afleiden, maken we dus duidelijk dat we de dossiers die in behandeling zijn bij het VIPA, bij voorrang zullen behandelen indien ze voldoen aan de noodzakelijke voorwaarde, namelijk het beschikken over de mogelijkheid tot uitbating, omdat men al uitbaat en een nieuwbouw wil zetten of omdat men is opgenomen in de erkenningskalender. Dat zijn dus deze die in die eerste groep zitten. Wellicht zal daar ook moeten worden geprioriteerd om dat in het budgettaire kader te vatten, maar we gaan in 2016 dus daadwerkelijk starten met die operatie.
Er zullen dus, vooral gezien de ESR-consolidatie, geen bijkomende dossiers meer worden goedgekeurd in het systeem van de alternatieve financiering. Voorzieningen die reeds over een goedkeuring in de alternatieve financiering beschikken, blijven in het systeem van de gebruikstoelagen. Tot eind september van dit jaar hadden de voorzieningen die reeds over een dergelijke goedkeuring beschikken de mogelijkheid om op vrijwillige basis te opteren voor een eenmalige uitbetaling van het resterend kapitaalgedeelte van de toelage. De gebruikstoelage bevat telkens een kapitaal- en een intrestcomponent. Die eenmalige uitbetaling komt dan uiteraard in de plaats van de resterende gebruikstoelagen voor de desbetreffende voorzieningen.
We willen dat het nieuwe systeem een voldoende draagvlak krijgt in de sector. Hiertoe is dan ook nogal wat overleg gepleegd. Het systeem moet mee de kosten helpen te dragen van de infrastructuur voor de voorziening en de impact temperen van de kosten op de dagprijs. Bovendien moet het budgettair haalbaar zijn en ESR-neutraal. Autofinanciering wordt niet opgelegd, maar is de vrije keuze van de voorziening.
Momenteel wachten we het formeel advies van het INR af over het forfaitair systeem. Zodra we toelating krijgen van het INR wordt het systeem in 2016 opgestart. Dan zullen dossiers die in aanmerking kwamen voor het VIPA en het oude systeem bij voorrang worden behandeld. In 2016 zullen ze het bericht krijgen dat ze kunnen rekenen op een forfait voor het gebruik van de infrastructuur, waardoor ze hun investering kunnen financieren.
Het is echter te vroeg om concrete uitspraken te doen over de omvang van het forfait en het percentage van de bouwkost die we voor onze rekening nemen. Daarover moet de Vlaamse Regering beslissen. Dat de intresten momenteel behoorlijk interessant zijn, zal daarbij een element vormen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, uw toekomstgericht antwoord neemt mijn ongerustheid niet weg.
Ik beperk me tot de cijfers voor West-Vlaanderen inzake de noden, wat erkend is, wat ingediend is maar nog niet erkend, en wat gepland wordt. In 2020 zal volgens de programmatiecijfers van 2015 een tekort ontstaan van 5464 woongelegenheden. Gelet op de vergrijzing moeten we een dergelijke problematiek op een langere termijn beschouwen. Tegen 2015 gaat het over een tekort van 9568 woongelegenheden. In de begroting 2016 schrijft u 100 miljoen euro in, maar zult u effectief slechts 10 miljoen euro uitbetalen, gelet op de schijven. Dan loopt het totaalaantal vragen op tot 1,2 miljard euro. Na 2 jaar stilstaan betekent het nog eens 12 jaar wachten, als ik goed kan rekenen.
U spreekt over het advies van het INR, maar wat zullen de banken doen? De overheid heeft zich in het verleden immers niet altijd een betrouwbare partner getoond.
In die zin kunt u me niet geruststellen. Ik vrees dat we in de toekomst in moeilijkheden zullen komen als er niet meer wordt geïnvesteerd en deze problematiek niet ernstig wordt genomen. De cijfers alleen al voor West-Vlaanderen zijn immers hallucinant.
De heer Bertels heeft het woord.
Over dit nieuw financieringssysteem hebben we al meermaals gediscussieerd. Ik sluit me deels aan bij de woorden van de heer Vandenberghe.
Overleg met de sector is goed. Daarvoor moeten modaliteiten worden ingevuld. De discussie over de omvang van het forfait en de bouwkosten moet nog worden gevoerd. Dit zijn echter belangrijke elementen waarop de sector wacht om te beoordelen of hij al dan niet verder kan gaan.
Wanneer kunnen die elementen worden ingevuld? Daarvoor hoeft u niet te wachten op het advies van het INR. Dat heeft immers betrekking op systematiek en de opname in de begroting. Om de onrust weg te nemen, moeten dus de modaliteiten worden ingevuld.
Hetzelfde geldt voor wat u hebt gezegd met betrekking tot de leninglast. Bij de ziekenhuisfinanciering wordt een vergoeding gegeven voor hun prefinanciering. Geldt dit ook in dit dossier? Die instellingen, al dan niet openbaar, moeten een leningcapaciteit krijgen en mogen niet altijd moeten terugvallen op een waarborgsysteem van de overheid.
Mijn vraag is dan ook concreet. U pleegt momenteel overleg, maar wanneer krijgt het parlement zicht op de modaliteiten waarover u aan het overleggen bent?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik ontken niet dat er heel wat vragen en onzekerheden zijn. Die moeten de volgende maanden worden uitgeklaard. Desalniettemin wens ik niet dat u wat volgens u moet worden bewezen, zomaar als conclusie van de analyse hanteert. U trekt immers niet de juiste conclusie.
Wat de capaciteit betreft, wordt er voor volgend jaar voorzien in een groei van het aantal plaatsen dat kan opengaan in woonzorgcentra in Vlaanderen van ongeveer 3300. Dat is een ongekend, historisch aantal bijkomende plaatsen.
De meeste van die initiatieven gaan open zonder dat ze investeringssubsidies hebben gevraagd aan de Vlaamse overheid. Uw correlatie tussen het aanbod en de investeringssubsidies is niet correct. Er is op dit ogenblik, in het oude stelsel, maar een deel van de sector dat aanspraak kan maken op investeringssubsidies. Dat was de publieke en de private social profit.
Het akkoord is natuurlijk dat we groeien naar een level playing field. We maken dus de financieringssystemen geleidelijk aan voor iedereen gelijk. We beginnen met het nieuwe subsidiëringssysteem voor de investeringen met degenen die daar onder het oude stelsel ook aanspraak op konden maken en een dossier hebben ingediend. Het zal een tijd beslaan, maar het is de bedoeling dat in het geheel van de financiering van de exploitatie een vergoeding voor infrastructuur wordt opgenomen. Het is niet zo dat u alle programmatieruimte moet correleren aan investeringssubsidies, dat is zelfs helemaal niet zo als u de laatste evoluties bekijkt.
Ik probeer het nog eens uit te leggen: de VIPA-machtigingen in de begroting 2016 zijn er voor de dossiers uit de klassieke procedure en de woonzorgcentra komen daar nog niet op kruissnelheid in voor. Je krijgt de toezegging dat je een forfait krijgt voor het gebruik van de infrastructuur op het ogenblik dat je opengaat. Dat is de techniek. De overheid zegt dus: doe een investering en op het ogenblik dat het in gebruik wordt genomen, ontvang je een vergoeding.
In de begroting 2016 zult u daarvan nog niet veel merken. De beslissingen hebben pas budgettaire effecten in 2017, 2018 en 2019. Daarvoor zijn natuurlijk politieke afspraken en een beleidskader nodig, om toe te laten dat de beslissingen kunnen worden genomen. Ook op dat vlak is uw vergelijking niet juist.
Bovendien, zelfs voor de klassieke procedure, heeft 100 miljoen euro aan machtigingen, zijnde beslissingen in dossiers waarvan wordt gezegd dat ze het volgende jaar hun investering mogen doen, geen 100 miljoen euro tot gevolg. De regel van drie wordt gebruikt voor het verdelen van de consequenties van de vastleggingskredieten (VAK’s) op de vereffeningskredieten (VEK’s). Het heeft maar een beperkt effect op de betalingskredieten die moeten gebeuren. Uw analyse is niet helemaal correct in functie van de techniek die wordt gebruikt.
Uiteraard zijn de banken betrokken bij de opstelling van het nieuwe financieringssysteem. Hoe zouden wij het anders organiseren? Ik heb hier al zo vaak in de commissie gezegd dat ik overleg pleeg met de sector en met de financiële instellingen. Dat gaat ook over de banken, want zij zijn natuurlijk geïnteresseerd hoe het financieringssysteem in elkaar zal steken.
Wat de waarborg betreft, zal het niet zozeer een kwestie zijn van wat de Vlaamse overheid wil, maar vooral wat het INR zal zeggen over de mate waarin de waarborg betekent dat de overheid het moet opnemen in de geconsolideerde begroting en in de schuldratio’s enzovoort. Dat wordt het punt. Ik ben geen financiële expert, maar voor lokale besturen stelt dat probleem zich nog anders dan voor private partners. De lokale overheden hebben voor de banken nog een andere positie, denk ik, dan de klassieke private actoren.
Het is een genuanceerder verhaal. Toch moeten wij ons proberen te organiseren zodat we de mensen die staan te wachten met een investering een signaal kunnen geven wat mogelijk is en aan welke hoogte. U mag me niet kwalijk nemen, als we een jaar geleden horen dat er een ESR-probleem is, we midden in budgettair moeilijke tijden zitten en we overleggen met de sector, dat we proberen te achterhalen welk systeem de baan zal houden. Ik heb goede hoop dat we de investeringen in de residentiële ouderenzorg in 2016 kunnen deblokkeren.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik blijf me afvragen hoe u aan de 1,2 miljard euro zult komen die nodig is volgens het aantal aanvragen. Ik blijf echt ongerust, maar oké, ik heb uw antwoord gekregen. Dank u wel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.