Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, ik wens me uitdrukkelijk te verontschuldigen. Ik was in huis, maar toch te laat om de volgorde van de agenda te respecteren.
Minister, cultuurtickets zijn de voorbije tien jaar beduidend sneller duurder geworden dan de gemiddelde consumptieprijzen. Tussen 2005 en 2015 steeg de gemiddelde levensduurte met 19,45 procent. De ticketprijzen bij de cultuurhuizen stegen met 30 procent. In de extreemste gevallen stegen ze zelfs met 60 procent. Dat bleek uit een rondvraag die een krant opzette bij diverse cultuurhuizen. Alleen al de jongste vijf jaar werden de entrees voor theater, bioscoop en concerten 16 procent duurder.
De prijsstijgingen zijn veeleer ingegeven door het besef dat de prijzen voordien erg laag waren. Veel musea gingen in 2005 nog uit van standaardtarieven van 5 en 6 euro. Pas het voorbije paar jaren is de alertheid voor prijssetting aangescherpt. Tal van musea hebben toen benchmarks gedaan. In vergelijking met de collega’s uit het buitenland zaten we laag.
De ticketinkomsten vormen soms slechts een fractie van de totale inkomsten. Voor Het Toneelhuis is dat 5 procent, voor culturele centra gemiddeld 15 procent. Voor een aantal zijn ze essentieel. Zo moest De Munt door de economische druk en de recente subsidieterugval de eigen inkomsten gevoelig verhogen. Ook het publiek betaalt mee. Het Museum voor Schone Kunsten in Brussel is met een plotse piek een uitzondering: nadat het jaren op 9 euro zat, sprong het in 2013 naar 14,5 euro.
Dirk De Corte, docent management aan de Universiteit Antwerpen, verklaart het als volgt: “De algemene kosten zijn de voorbije tien jaar gestegen. Die moeten de cultuurhuizen dus compenseren. Veel van die huizen draaien op een mix van eigen inkomsten en subsidies. Als de subsidies niet meer stijgen, moeten de eigen inkomsten zowel meegroeien met de kosten als het gebrek aan stijging van de subsidies opvangen.”
Als de eigen inkomsten in verhouding meer moeten toenemen, kan dit een toename van de ticketprijzen verklaren. De Corte vervolgt: “De tickets duurder maken is maar één optie, een andere optie is om minder te produceren.” We zien inderdaad dat sommige huizen dat hebben gedaan. “Dat gaat natuurlijk in tegen de natuur van de kunstenaar die wil creëren. Minder doen druist ook in tegen onze huidige aandachtscultuur, waarbij je net meer moet doen om in the picture te blijven.”
Theaters, concertzalen en cultuurcentra zien het als hun maatschappelijke opdracht om een zo breed mogelijk publiek te bereiken. De prijzen laag houden, hoort erbij. Anderzijds zien ze de kosten stijgen, de subsidies dalen en de druk van lokale overheden toenemen om meer eigen inkomsten te zoeken. Het leidde tot een prijzenelastiek, waarbij de kaartjes duurder worden in het bovensegment, maar waar vroegboeking en een kortingenpolitiek het leed verzachten. Vooral jongeren en kwetsbare groepen horen bij het beoogde kortingspubliek.
De gemiddelde prijs van het entreekaartje voor cultuurdeelname is ook maatschappelijk of beleidsmatig gezien relatief. Want niet het inkomen maar de scholingsgraad bepaalt cultuurdeelname. Het opleidingsniveau hangt op zijn beurt sterk samen met het sociale milieu waaruit iemand afkomstig is. Een primair economisch discours moffelt dit onder het tapijt en focust op het bestaande publiek voor cultuur, los van de sociale samenstelling. Een democratisch cultuurbeleid doet dat niet. Vlaamse cultuurhuizen blijven terecht hun prijzen sociaal differentiëren. Vele hebben daarnaast een soms intensieve publiekswerking die inzet op minder kansrijke groepen. Gesubsidieerde cultuur bezit dan ook behalve een economische prijs tevens een sociale prijs die van een heel andere orde is: ze dreigt altijd weer opnieuw de bestaande ongelijkheden te reproduceren. Een doordachte cultuurpolitiek is daar op elk niveau van doordrongen: ze beseft dat ze moet schipperen tussen economische baten maximaliseren en de sociale kosten minimaliseren.
Minister, cijfers over de evolutie zijn amper voorhanden. U zegt zelf: “Dat ze zo snel stegen, wisten we niet. We doen op een aantal plaatsen aan monitoring, maar niet voldoende in de diepte om dit te zien. Het kan een element zijn om later deze maand op het Cultuurforum op de agenda te zetten”. Ik heb dan ook een heel concrete vraag. Welke stappen zijn al gezet? Hoe kunt u ervoor zorgen dat we minstens een veel beter beeld krijgen van hoe de prijzen binnen de cultuursector evolueren?
U zegt dat de instellingen verstandig moeten omgaan met de prijsbepaling: “zodat we de minder sterke publieksgroepen nog steeds mee hebben. We moeten de twee kanten goed bewaken. Het is goed daar een rustig gesprek over te hebben met de sector.” Zijn hier al concrete plannen voor? Werden al dergelijke gesprekken gevoerd? Wat is volgens u een verstandige prijsbepaling?
“De jongste jaren differentiëren steeds meer huizen hun prijzen. Toch blijft prijsdifferentiatie nog relatief beperkt. We zouden nog verder kunnen gaan, en nog goedkopere en nog duurdere categorieën introduceren. Zo kunnen cultuurhuizen hun eigen taxshift doorvoeren. De sociale mix blijft intact, en het is geweten dat het vooral de beter gegoeden zijn die vaak aan cultuur deelnemen”, aldus Dirk De Corte. Zult u deze differentiatie in de sector promoten? Hoe wilt u dat dan doen?
De cultuurhuizen varen een goede koers als ze de lage prijzen bewaken voor minder kapitaalkrachtige publieksgroepen, en tegelijk nog meer prijscategorieën creëren in de duurdere compartimenten. Hoe kunt u deze lage prijzen voor de minder kapitaalkrachtigen bewaken? Is er naast de economische wetmatigheid die u de cultuurinstellingen aanraadt, ook aandacht voor toegankelijkheid van cultuur voor iedereen in het aanbevolen beleid?
Ik kijk uit naar de antwoorden op mijn vragen.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Idrissi, ik dank u voor de vraag, maar ik wil eerst een aantal elementen nuanceren voor ik in de diepte op uw vragen inga. In de artikelenreeks waarvan sprake, worden heel wat ticketprijzen van verschillende soorten instellingen genoemd. Het gaat om bioscopen, concertzalen zoals het Sportpaleis, operahuizen, kunstencentra en de cultuurcentra. Het betreft kortom een mix van commerciële spelers versus actoren die subsidie genieten vanuit verschillende decreten van de Vlaamse overheid.
Ook het oogmerk van de instellingen heeft gevolgen voor de prijssetting. In het algemeen kunnen we stellen dat de ticketprijzen bij de door de Vlaamse overheid gesubsidieerde instellingen aanvaardbaar blijven. De situatie in het door de Vlaamse overheid gesteunde cultuurveld is heel verschillend. Als het gaat over het kunstenveld, stel ik vast dat er momenteel enkel op organisatieniveau gemonitord wordt. De gegevens kunnen nochtans wel worden opgevraagd via de UiTdatabank van Cultuurnet. Het zou goed zijn dat dit in de toekomst permanent kan worden gemonitord.
Uit een eerste reactie van onderzoekers van EHSAL, die analyses maken op deze gegevens in het kader van het Steunpunt Cultuur, blijkt dat een aantal aannames uit het krantenartikel genuanceerd moeten worden. Ze hebben mij spontaan gecontacteerd na de publicatie van het artikel. Ik citeer hen: “Hoewel het waar is dat sommige instellingen een meer gedifferentieerd prijsbeleid voeren – en daardoor een bredere prijsvork hebben – is het niet zo dat de basisprijs de afgelopen jaren enorm gestegen is. Integendeel.” Dit is al meteen een andere stem, die achteraf niet in de betrokken krant werd gepubliceerd. Ik vervolg het citaat: “Het voorbije decennium wordt gekenmerkt door een toename van het aantal gratis voorstellingen, waardoor de gemiddelde prijs zelfs is gedaald.” Dit zijn de woorden van Andy Vekeman en Jan Colpaert. Het lijkt me zinvol om deze elementen ook mee te nemen. Ik neem aan dat die mensen dat niet zomaar zeggen.
In het cultureel-erfgoedveld vraagt het tweejaarlijkse cijferboek van het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed (FARO) en het departement van de administratie wel gegevens op omtrent prijszetting. Gezien de toenemende aandacht voor de mogelijkheden van prijsdifferentiatie, kan deze monitoring evenwel verder verfijnd worden. Monitoring moet echter steeds op een eenduidige manier gebeuren zonder te veel planlast te veroorzaken voor de organisaties.
Met betrekking tot het lokaal cultuurbeleid kan ik melden dat mijn administratie een project ‘Lokale Monitoring’ voorbereidt, waarin in overleg met de lokale besturen en relevante belangenbehartigers wordt bekeken welke gegevens we in de toekomst zullen verzamelen over tal van actoren die vandaag de dag uitvoering geven aan het Vlaamse cultuurbeleid. De monitoring van de inkomsten en meer bepaald van de ‘eigen inkomsten’ zal daar zeker een relevant onderdeel van vormen. Deze lokale monitoring is niet nieuw: heel wat sectoren die actief zijn op het vlak van cultuur, werden al gemonitord, denk maar aan bibliotheken, cultuurcentra en het jeugdbeleid. De vernieuwing bestaat erin dat we in de toekomst de bestaande monitoring meer vanuit één gezamenlijke regie zullen aansturen, waar zowel lokale als Vlaamse beleidsmakers als de sectoren zelf hun baat bij zullen hebben. Eerste moraal van het verhaal: de centrale meting van een en ander qua prijshoogte in absolute cijfers en qua evolutie gebeurt al gefragmenteerd. Het is de bedoeling dat we daar in de toekomst een concreter en meer gecentraliseerd zicht op hebben.
U vroeg naar de concrete plannen met en in de sector over het betrokken onderwerp. Ik wil hier graag ook even verwijzen naar het opiniestuk van professor Rudi Laermans, dat u ongetwijfeld ook zult gelezen hebben in De Standaard. Hij stelt daarin het volgende: “Het gros van de betoelaagde Vlaamse cultuurhuizen heeft de mogelijke lessen over een betere bedrijfsvoering of het optimaliseren van het publieksbereik echt wel geleerd.” Ik kan dat beamen. Hij vervolgt: “Ze bleven daarbij op hun qui-vive voor zowel het inhoudelijke niveau als de sociale toegankelijkheid van het aanbod. En met reden: beide zijn cruciale legitimaties voor cultuursubsidies.” Ik zou het zelf niet beter gezegd kunnen hebben. Zelf ben ik er ook van overtuigd dat bij de grote meerderheid van de cultuurhuizen de aandacht voor het bereiken van een zo gediversifieerd mogelijk publiek, samenvalt met het inzetten op het maximaal verwerven van eigen inkomsten.
Wat de prijssetting betreft, trekken de nodige culturele actoren reeds ten volle de kaart van prijsdifferentiatie. Hierbij worden verschillende tarieven gehanteerd, waarbij de betalingsbereidheid per type ticket richtinggevend is. Steunpunt LOCUS heeft in samenwerking met het Vlaams Theater Instituut (VTi) in het jaar 2011 alvast een interessant traject gelopen met de actoren uit het lokaal cultuurbeleid en de podiumkunsten, met een aantal besloten werksessies, waarvan de resultaten werden gepubliceerd in Courant en tijdens studiedagen voor cultuurcentra en spelers uit het podiumkunstenveld. Deze resultaten werden opgevolgd voor de actoren uit het lokaal cultuurbeleid. Wetenschappelijk onderbouwd toonde men aan dat de totale inkomsten uit de productverkoop bij cultuurcentra, gemeenschapscentra en bibliotheken konden stijgen zonder noemenswaardige uitval. Dat is het zogenaamde vraagstuk van de prijselasticiteit. Daarbij worden natuurlijk beter geen vergissingen gemaakt om achteraf de schade vast te stellen, daar ben ik het volledig mee eens.
Dit kan men doen door tegemoet te komen aan de verwachtingen van de klant en daar dan ook de correcte prijs voor te vragen. Als Vlaamse overheid hebben we toen alvast een inspirerend kader geboden aan culturele actoren die werkzaam zijn binnen lokale besturen. Uiteraard blijft het de verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om deze inzichten correct te vertalen naar de eigen context en om de uitval die er wel zou zijn, op te vangen. Ik verwijs naar het vorige deel van mijn antwoord. Dat zullen we in de toekomst dynamisch monitoren zodat we daar ook conclusies kunnen uit trekken.
Naast prijsdifferentiatie kan ook bewust worden nagedacht over prijsdiscriminatie om de toegankelijkheid van alle kansengroepen te waarborgen. Als jurist wil ik hier mijn eigen antwoord nuanceren: er is pas sprake van discriminatie wanneer ongelijke situaties ongelijk worden behandeld zonder voldoende verantwoording. We gaan er hier van uit dat we een ongelijke situatie ongelijk behandelen en dat voldoende kunnen verantwoorden. Dan is het dus strikt gezien geen discriminatie.
Met de UiTPAS hebben we nog meer mogelijkheden gecreëerd om participatiedrempels te verlagen en ticketprijzen af te stemmen op verschillende doelgroepen. Er zijn al interessante conclusies van de ‘early adopters’ in Aalst, ook in Gent heeft men bijzondere aandacht voor prijsdifferentiatie. Ik ben benieuwd naar de conclusies die ze daar in de komende maanden zullen trekken. Van bij het begin werd de keuze voor prijsdifferentiatie met het oog op het bereiken van kansengroepen in de uitrol van de UiTPAS meegenomen.
Concreet met betrekking tot cultureel erfgoed kan ik melden dat het uitvoeringsbesluit bij het Cultureel-erfgoeddecreet van 2012 expliciet vraagt dat collectiebeherende organisaties “rekening houden met het bereiken van een breed en gedifferentieerd publiek bij het bepalen van de openingsuren en het prijzenbeleid met bijzondere aandacht voor kinderen, jongeren en onderwijsinstellingen”. Dit is een beoordelingscriterium dat meegenomen wordt bij een aanvraag van werkingssubsidies en ook verankerd is in de beheersovereenkomst met de musea voor de beleidsperiode 2014-2018. De aandacht voor prijsdifferentiatie, decretaal ook gekoppeld aan een gepast aanbod, zal zeker ook meegenomen worden in een nieuw Cultureel-erfgoeddecreet. Er zullen zich dus ongetwijfeld nog genoeg gelegenheden voordoen om dit verder met de sector te bespreken.
U vroeg me ook of ik deze differentiatie wil promoten in de sector en hoe. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag al zei: er is al een traject geweest voor de actoren uit het lokaal cultuurbeleid en dit heeft zeker impact gehad, maar voor de cultuurcentra bijvoorbeeld, zijn het de lokale besturen zelf die verantwoordelijk zijn om volop die kaart van prijsdifferentiatie al dan niet te trekken.
Prijszetting is enkel relevant binnen de context van een lokale of regionale realiteit. Ik heb er het volste vertrouwen in dat onze lokale besturen de inzichten van prijsdifferentiatie voorzichtig zullen uitrollen. Voor het kunstenlandschap moet de situatie eerst ten gronde onderzocht worden voor er over het promoten van prijsdifferentiatie wordt gesproken. Het effect van prijsdifferentiatie in het lokaal cultuurbeleid voor de producerende huizen zonder tooninfrastructuur is immers nog niet onderzocht. We moeten wat dit betreft waakzaam blijven. De uitdaging moet zijn dat iedereen in dezelfde mate kan genieten van de mogelijkheden van prijsdifferentiatie.
Met betrekking tot het cultureel-erfgoedveld heb ik reeds in de vorige vraag aangegeven dat aandacht voor prijsdifferentiatie reeds ten dele verankerd is in het Cultureel-erfgoeddecreet.
Ook hier wil ik nog eens verwijzen naar het opiniestuk van professor Laermans, waarin hij zegt: “Vlaamse cultuurhuizen blijven terecht hun prijzen sociaal differentiëren; velen hebben daarnaast een soms intensieve publiekswerking die inzet op minder kansrijke groepen. (…) Gesubsidieerde cultuur bezit dan ook behalve een economische tevens een sociale prijs die van een heel andere orde is: ze dreigt altijd weer opnieuw de bestaande ongelijkheden te reproduceren. Een doordachte cultuurpolitiek is daar op elk niveau van doordrongen: ze beseft dat ze moet schipperen tussen economische baten maximaliseren en de sociale kosten minimaliseren.” Dit is een goede weergave van de problematiek, maar professor Laermans is ook van oordeel dat dit momenteel in grote mate het geval is binnen de sector.
Ik ben ervan overtuigd dat niet enkel het cultuurbeleid zich van deze constante uitdaging bewust is, maar dat ook de cultuurorganisaties dit spanningsveld erkennen en herkennen en daar op een doordachte manier mee omgaan. Specifiek voor het cultureel-erfgoedveld is hier zeker aandacht voor. De prijzen in de Vlaamse musea blijven momenteel overigens relatief laag in vergelijking met de buurlanden en de federale musea. Ook binnen het kunstenveld is er aandacht voor de toegankelijkheid van cultuur voor iedereen. Bij de kunstinstellingen bijvoorbeeld is expliciet in hun beheersovereenkomst opgenomen dat dit gegarandeerd moet zijn.
Prijsdifferentiatie is in principe herverdelend en kan zo ten goede komen aan minder kapitaalkrachtige burgers. In dit opzicht vind ik ook de inzet van de UiTPAS een krachtig instrument. We zullen daar in de toekomst de nodige lessen kunnen uit trekken.
Na mijn inhoudelijk antwoord wil ik nog even ingaan op hoe anekdotisch de zaken achter de schermen soms verlopend: een krant maakt een waardevol artikel om de kat de bel aan te binden. Dan blijkt dat met de reacties van professor Laermans en ook van de mensen van Cultuurnet en de twee wetenschappers die ik vermeldde een en ander nog mag en kan genuanceerd worden. Die nuances zijn belangrijk. Zelf heb ik ook nog in een reactie bevestigd dat ik volledig achter mijn inhoudelijke toelichting in het artikel sta. De kop van het artikel geeft wel aan hoe wereldvreemd ik ben als ik niet weet hoe snel de prijzen zijn gestegen. Ik wou enkel benadrukken dat de snelheid van de stijging mij verrast had. Kortom, de media kunnen u slimmer of dommer afschilderen dan u bent. Daar moeten we mee kunnen leven.
Vanuit de sector heb ik nog geen reacties gehad op het artikel, als zou dit een acuut probleem zijn waar we onmiddellijk moeten aan werken. De monitoring bestaat, de bewustwording is bezig. Het artikel was een fijne wake-upcall, maar de realiteit is dermate genuanceerd en evenwichtig dat we met de huidige problematiek nog wel even voort kunnen. De bekommernis om inzake prijsdifferentiatie rekening te houden met de verschillende groepen die we moeten bereiken en met de verschillende economische en sociale contexten die kenmerkend zijn voor de cultuursector deel ik uiteraard met u, en wellicht met alle leden van deze commissie.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord. Ik zou geen vraag om uitleg hebben ingediend mocht ik in de krant geen antwoorden van u gelezen hebben die me danig verbaasden. U hebt nu uitgelegd waarom die antwoorden zo werden weergegeven.
In het begin van uw antwoord zei u dat er, naast de enquête die door die krant werd gedaan, ook nog een EHSAL-onderzoek is dat tot andere conclusies leidt. Voor mij is dat een aanwijzing dat we niet over een objectieve maatstaf beschikken. Er zijn verschillende onderzoeken, maar wat is nu de correcte analyse? Daarover tast ik nog steeds in het duister. Dat betekent niet dat men binnen de sector geen inspanningen doet. In uw antwoord verwijst u daar ook naar.
Wat de monitoring van het lokaal cultuurbeleid betreft door de lokale besturen zelf, ben ik enigszins bezorgd. U kent mijn standpunt daarover.
Ik heb gelezen wat professor Laermans heeft geschreven en ik sta daar ook achter. Ik denk wel dat inzake cultuurparticipatie de prijszetting één zaak is, maar dat er ook nog andere factoren spelen. Veel mensen zoeken bijvoorbeeld op donderdagavond vruchteloos naar een babysit en kunnen dan uiteindelijk niet naar het theater. Daar is nog ruimte voor experimenten.
Als jurist kan ik u enkel bijtreden met betrekking tot uw opmerking over prijsdiscriminatie en prijsdifferentiatie.
– Caroline Bastiaens treedt als voorzitter op.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik heb dat artikel ook gelezen, maar ik heb er geen vraag over gesteld omdat het antwoord inderdaad genuanceerd is. Ik moet nog het eerste cultuurhuis in Vlaanderen zien dat geen rekening houdt met prijsdifferentiatie en met bepaalde doelgroepen dat het wil bereiken. Ik heb een aantal zaken opgezocht. In de Opera Vlaanderen die sommigen aanzien als een beetje elitair, wat niet zo is maar wel zo geconcipieerd wordt, kost de duurste plaats, categorie 1, 97 euro voor de voorstelling Tannhäuser. De goedkoopste plaats kost 17 euro. Wie 18 jaar of jonger is, betaalt 50 euro voor het duurste ticket en 10 euro voor het goedkoopste.
Ik heb ook eens gekeken in mijn eigen cultuurcentrum. Voor Theater Antigone betaalt men 15 euro. Voor een optreden van Daan betaalt men 26 euro. Voor een lezing van Joël De Ceulaer betaalt men 5 euro – en dat is eigenlijk 5 euro te veel.
In de Roma, een zaal die heel ver gaat om mensen te bereiken, betaalt men 38 euro voor Randy Newman en 30 euro voor The Waterboys. Als er een zaal is die alles doet om zoveel mogelijk mensen te bereiken, zoals mevrouw Idrissi ook zei, dan is het wel de Roma. Maar ook daar hoor ik dat het nog altijd vooral de blanke middenklasse is die wordt bereikt, ook al doen zij veel moeite om andere mensen te bereiken. De prijs is dus niet altijd de belangrijkste reden.
We moeten niet panikeren, ook niet wat onze lokale cultuurcentra betreft. Het antwoord is genuanceerd. We moeten dit natuurlijk wel in het oog blijven houden, maar zeggen dat de prijs de enige reden is waarom mensen niet naar een cultureel evenement gaan, is niet helemaal correct. Er zijn meerdere elementen.
Wanneer onze cultuurhuizen door de besparingen elders hun financiering moeten gaan zoeken, dan lijkt het logisch dat ze een prijsdifferentiatie hanteren. Wie vooraan staat, zal wellicht meer betalen dan wie achteraan staat. Wie een ‘meet and greet’ wil, zal daar ook meer voor betalen. Ik denk dat we meer in die richting moeten gaan. We moeten er wel blijven over waken dat de cultuurhuizen die door de Vlaamse overheid worden gesubsidieerd zo’n groot mogelijke doelgroep bereiken. En dan heb ik het nog niet over acties zoals de UiTPAS of zoals de Vriendenpas in Dendermonde waarbij men als groep of als bepaalde doelgroep nog goedkoper naar cultuurmanifestaties kan gaan.
Wat de prijssetting betreft, denk ik nog altijd dat het voor nagenoeg iedereen mogelijk is om naar een cultuurmanifestatie te gaan. Het zijn de steden en gemeenten die moeten proberen om op lokaal niveau mensen over de brug te krijgen om naar zo’n cultuurmanifestatie te gaan. Dat vraagt andere inspanningen. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen stad. Sinterklaas komt naar Dendermonde met een Zwarte Piet, want die man is wel degelijk zwart, en wordt ontvangen in het Spiegelpaleis. Tegelijkertijd biedt de stad een kindertheater aan waar mensen gratis naartoe kunnen gaan.
We moeten voldoende aandacht hebben voor de prijzen wanneer het gaat over cultuurparticipatie, maar het klopt dat dit niet het enige argument is. Als ik goed ben geïnformeerd, is momenteel de participatiesurvey bezig. Het is belangrijk af te wachten welke resultaten daarin naar voren komen. Minister, u hebt zelf gezegd dat u veel aandacht heb voor participatie.
Vraag is dan hoe we daarmee omgaan en welke elementen daarin meespelen. We zijn allemaal voor prijsdifferentiatie. Daar zijn hier goede voorbeelden van gegeven. We moeten dit echter zien in een veel breder kader.
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Idrissi, het klopt dat ik ook wel verwonderd was door de twee artikelen in De Standaard. We kregen vanuit de hoek van CultuurNet een signaal dat wij eigenlijk niet kenden. Het is altijd vervelend voor het beleid om niet het volledige overzicht te hebben. Met andere woorden, wat de facto monitoring betreft van de cultuurprijzen door CultuurNet, moeten we zeker de aansluiting verbeteren bij de andere elementen die ik in mijn antwoord heb aangegeven. Dat is een les die we hebben geleerd. Op zich is dat een positieve les. We wisten meer dan we konden weten, alleen wisten we dat niet.
Mijnheer Meremans, wat de prijsdifferentiatie betreft, heb ik weinig toe te voegen. Wat de cultuurparticipatie betreft, is de survey bijna lopende en bijna afgerond. Die zal op 4 december op een studiedag worden gepresenteerd. Wat de voorgaande basiswetten van de participatiesurvey betreft, verandert er niet enorm veel. Hoewel de hoogte van de prijs van de tickets belangrijk is, zijn er twee zaken die belangrijker zijn en die wij zullen moeten slechten. Bij hoger opgeleiden wordt de cultuurparticipatie wat gefnuikt door een gebrek aan tijd. Mevrouw Idrissi, u gaf het sprekend voorbeeld over het zoeken naar een babysit. Dat is ook een gebrek aan tijd. Bij de lager opgeleiden is er drempelvrees en soms een gebrek aan interesse.
Zonder vooruit te lopen op de debatten die we zullen voeren in de beleidsbrief en de opvolging van een aantal elementen van het Burgerkabinet waaruit bleek dat culturele huizen wat meer buiten de muren kunnen breken in plaats van enkel de mensen daar naartoe te zuigen, moeten we nagaan hoe we die drempel verder kunnen verlagen. We zullen het daar zeker nog over hebben tijdens de bespreking van de beleidsbrief. Los van het feit dat die besprekingen een beetje in elkaars vaarwater zullen komen, kunnen we toch een aantal maatregelen voor het volgende jaar opstarten.
Ik heb niet echt een pasklaar antwoord op de vraag hoe we meer tijd kunnen maken voor de mensen. Dat is een moeilijke, maar daarom niet minder relevante kwestie.
Wat geld betreft, monitoren we de zaak en wat interesse uit een bepaalde groep of drempelvrees betreft, is er nog een grote marge.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, door de EHSAL-studie naar voren te schuiven, geeft u zelf aan dat het gaat over verschillende cijfers.
Wat de participatie betreft, moeten er wat meer out of the box worden gedacht. Brussel heeft heel veel culturele centra zoals Muntpunt. Daar zou men een babysitpool kunnen installeren waar mensen hun kindjes komen afzetten om ze na de voorstelling terug op te pikken. De sector kan hier interessante, originele en toffe ideeën ontwikkelen die voor iedereen goed zijn. We moeten verder in die richting nadenken om die participatie te verhogen en de problemen die er effectief zijn aan te pakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.