Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Tijdens de vorige legislatuur werd er gebruikgemaakt van twee soorten impulsprogramma’s: de thematische en geografische impulsprogramma’s. De thematische impulsprogramma’s handelden bijvoorbeeld over wielererfgoed en de herdenking van de Groote Oorlog. De geografische impulsprogramma’s hadden betrekking op de drie deelbestemmingen van Vlaanderen, waarbij elke deelbestemming een eigen subsidie-enveloppe kreeg: de kust kreeg 2,3 miljoen euro, de kunststeden 2,6 miljoen euro en de groene regio’s 3,9 miljoen euro.
Minister, deze legislatuur koos u ervoor om, in tegenstelling tot de voorbije jaren, 75 miljoen euro te investeren in een beperkt aantal toeristische hefboomprojecten. U kiest daarbij voor drie grote subsidielijnen: een thematisch programma over de Vlaamse Meesters, een thematisch programma over infrastructuur voor meetings, incentives, congressen en tentoonstellingen, en een programma dat inzet op de versterking van de toeristische troeven van Vlaanderen en zijn deelbestemmingen.
Hoe de exacte verdeling van deze subsidies over de verschillende jaren zal gebeuren, is me echter niet duidelijk. Wordt deze pot gelijk verdeeld over de verschillende jaren, namelijk ongeveer 15 miljoen per jaar? Of wordt er het ene jaar meer verdeeld dan het andere? Of is er nog een ander voorstel?
Het is koffiedik kijken of de keuze om de middelen, die 75 miljoen euro, in één grote pot te stoppen en te investeren in een beperkt aantal hefboomprojecten nadelig zal zijn voor de kust- en groene regio. Deze regio’s krijgen uiteraard ook de kans om projecten in te dienen, maar zullen/kunnen dit hoofdzakelijk doen bij de laatstgenoemde subsidielijn: een programma dat inzet op de versterking van de toeristisch troeven van Vlaanderen en zijn deelbestemmingen.
De kans dat beide regio’s daardoor hetzelfde budget ontvangen als met het vorige systeem lijkt mij alvast niet erg groot. Zoals het er nu uitziet, zullen vooral de kunststeden goed bedeeld worden. Er moet uiteraard ook geïnvesteerd worden in de kunststeden en deelbestemmingen, maar we kunnen niet negeren en ontkennen dat onze Belgische kust en groene regio’s belangrijke toeristische troeven zijn voor ons land. Heel wat binnenlandse en buitenlandse toeristen kiezen ervoor, onder andere door de economische crisis, om hun vakantie hier te besteden.
Minister, hebt u een duidelijke afweging gemaakt van de voor- en nadelen om te werken met één grote pot subsidies? Zo ja, op basis van welke criteria hebt u deze beslissing genomen?
Hoe gebeurt de verdeling van deze grote pot subsidies? Worden zij gelijk verdeeld over de verschillende jaren? Denkt u niet dat de keuze voor een aantal grote hefboomprojecten nadelig kan zijn voor de kleinere projecten en dat deze kleinere projecten door de mazen van het net zullen glippen?
Wat is uw mening over de nadelige effecten voor de kust en groene regio’s? Zult u extra inspanningen leveren en blijven investeren om de troeven van deze regio’s blijvend te garanderen?
Minister Weyts heeft het woord.
Tijdens de vorige bestuursperiode maakten we een onderscheid tussen twee soorten impulsprogramma’s. De geografische impulsprogramma’s waren gericht op de drie onderscheiden macrobestemmingen: de kust, de kunststeden en de Vlaamse regio’s. Het thematisch impulsprogramma ging over wielererfgoed, de 100e Ronde van Vlaanderen en de herdenking van de Groote Oorlog.
Op dat moment was er in een vast jaarlijks subsidiebudget voorzien voor de kust en voor de thematische impulsprogramma’s, maar niet voor de regio’s noch voor de kunststeden. Het toegekende subsidiebedrag was afhankelijk van de kwaliteit van de ingediende projecten. De bedragen die u als subsidie-enveloppe voor de macrobestemmingen aanhaalt in uw duiding, waren geen vast gegeven. In 2014 bijvoorbeeld werd de subsidie-enveloppe van 11,5 miljoen euro als volgt verdeeld: 4,2 miljoen euro voor evenementen in het teken van de herdenking van Wereldoorlog I, 2,3 miljoen euro voor projecten aan de kust, 2,5 miljoen euro voor projecten in de kunststeden en nog eens 2,5 miljoen euro voor projecten in de groene regio’s. Ook mijn voorganger hanteerde dus niet voor alle impulsprogramma’s vaststaande subsidie-enveloppes.
Een interne evaluatie van Toerisme Vlaanderen maakte ons duidelijk dat het budget in een bepaald programma ontoereikend was ondanks de uitstekende projecten, terwijl voor andere impulsprogramma’s, waarvoor wel nog voldoende budget was, de inspiratie voor krachtige toeristische projecten eigenlijk ondermaats was. Vandaar dat men met een alternatief is gekomen, dat lijkt me ook evident.
Een verdeling van de middelen jaar na jaar kan tot hetzelfde resultaat leiden. In de eerste jaren van de legislatuur is het jaarlijkse budget ontoereikend voor kwalitatief hoogstaande projecten, en dan moeten wij zeggen: “Sorry, the computer says no.” En aan het einde van de periode zijn er dan te weinig kwalitatief hoogstaande projecten en een overschot aan middelen.
Om dat te vermijden, kies ik ervoor om de mogelijkheid te creëren om projecten vast te leggen in de eerste helft van de legislatuur en om het totale budget voor impulsprogramma’s van 75 miljoen euro niet te spreiden over vijf jaar, maar naar voren te schuiven. Ik wil de middelen niet versnipperen over vijf jaar. We verkruimelen niet over allerhande initiatieven, maar we geven de kwalitatief hoogstaande alle kansen en zorgen ervoor dat ze effectief gerealiseerd worden. Zo kunnen we echt een hefboom zijn. Dat zorgt voor meer slagkracht en voor projecten met ‘ampleur’, die het verschil kunnen maken.
We creëren ook een momentum. In de toeristische sector is er op een bepaald moment de lancering van de ‘call’. Toerisme Vlaanderen kan dan eerst potentiële topprojecten scouten om ze daarna ook effectief te begeleiden. Dat is ook een verschil. Aanvankelijk vragen we gewoon ideeën, concepten op. Die moeten daarom nog niet volledig in detail uitgewerkt zijn, maar wij reiken dan al onmiddellijk de hand om ze samen verder uit te werken. Zo kunnen we goede ideeën zelf mee gestalte geven. Een gebrek aan ervaring, kennis of kunde kan dan onmiddellijk gecompenseerd worden door een goede begeleiding via Toerisme Vlaanderen en met onze expertise.
Op 30 september waren er al 78 projecten ingediend. Uiteraard zullen niet alle 78 projecten de eindmeet halen, maar 78 is toch al prima. We kunnen erop inzetten, we kunnen al selecteren. Ik heb daarvoor al een jury aangeduid, ook van mensen van buiten de klassieke toeristische sector, mensen die er met een wat onbevangen blik naar kunnen kijken en die vooral kunnen inzoomen op het hefboomeffect.
Het is daarnaast ook mijn bedoeling om met de impulsprogramma’s een economisch effect te genereren. Een economische impuls is nu nodig, we moeten daarmee niet wachten tot 2019. We kunnen nu absoluut een economische impuls gebruiken, een boost voor de economie. We moeten daarom minstens de mogelijkheid creëren om investeringsmiddelen naar voren te trekken. Ik heb een en ander ook samen met Financiën en Begroting kunnen bespreken.
Het is trouwens geen nieuwe techniek. In het verleden is dit ook gebeurd, en met succes. Toenmalig minister van Toerisme, de heer Bourgeois, heeft ervoor kunnen zorgen dat door het bundelen van middelen een serieuze boost werd gegeven en er een inhaalbeweging werd gedaan voor de jeugdherberginfrastructuur of jeugdhostelinfrastructuur – met als bijkomend voordeel dat ik nu lintjes mag knippen.
Hetzelfde hebben we in voorbije tijden ook gedaan voor het Historium in Brugge. Daarvoor hebben we direct 388.000 euro subsidie gegeven. Red Star Line in Antwerpen kreeg ook een groter bedrag toegekend, en dat werd een succes. Het ging over meer dan 600.000 euro subsidie van Toerisme Vlaanderen. Voor de vernieuwing van het In Flanders Fields Museum in Ieper hebben we zelfs een subsidie van bijna 1,5 miljoen euro toegekend. Dit zijn serieuze bedragen, maar het zijn ook serieuze hefboomprojecten die al een en ander gerealiseerd hebben. Ze hebben bewezen dat ze de investering waard waren, dat ze het vooropgestelde hefboomeffect effectief hebben gerealiseerd.
Ik wil niet alles op een weegschaaltje afwegen. De politiek makkelijkste houding zou zijn om ervoor te zorgen dat elke geografische entiteit aan zijn trekken komt en dat enkel dat als beoordelingscriterium gehanteerd wordt. Ik ben dit niet van plan. Uiteindelijk varen we met zijn allen wel bij een andere koers. Ik ben zelf afkomstig van Beersel, kunststad bij uitstek. (Gelach)
Ik zal me niet in eerste instantie focussen op mijn eigen regio. Ik wil vooral een sterk toeristisch beleid voor Vlaanderen. We winnen er allemaal bij, zeker gelet op het economisch effect van het aantrekken van meer toeristen voor heel Vlaanderen, van Voeren tot De Panne – of van Opgrimbie tot De Panne zoals iemand ooit zei. (Gelach)
Ik had het daarnet over de Red Star Line. Mijn diensten hebben ingeschat dat die attractie 200.000 bezoekers trekt, wat leidt tot een economische impact van jaarlijks 5,7 miljoen euro aan extra bestedingen door buitenlandse toeristen. En dat komt neer op een goede 85 directe en indirecte jobs in de brede toeristische sector. We hebben daar een en ander naar voren kunnen trekken. Het was een subsidie van 600.000 euro. Als u ziet wat daar nu al de return van is, dan lijkt me dat een verstandige beslissing geweest te zijn.
In een notendop komt het erop neer dat we trachten een grotere impuls te geven en onze middelen nog efficiënter te besteden met een grotere ‘return on investment’ door soms te bundelen, naar voren te trekken en nu al een serieuze boost te geven. Daarbij kunnen we projecten ook nog eens beter individueel begeleiden zodat ze een groter effect ressorteren voor onze toeristische aantrekkingskracht.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord. Voor de duidelijkheid, de gelijke verdeling over de jaren stond in een vraag, maar ook ik ben daar niet echt voorstander van. U hebt gelijk dat we projecten moeten bekijken, niet de centen evenredig verdelen per jaar om daarna tot de conclusie te komen dat er niet voldoende geld is voor een bepaald project. Ik ben het daarover volledig met u eens.
Ik blijf wel ongerust over het feit dat de drie hefboomprojecten, de drie subsidiestromen vooral naar de Vlaamse meesters gaan. Ik denk dan in de eerste plaats aan Antwerpen. Het MICE-gebeuren (Meetings, Incentives, Conferences, Exhibitions) betreft ook de kust niet, maar vooral de kunststeden en de grote steden. Ik blijf ongerust, want de kust wordt wat stiefmoederlijk behandeld, of zelfs in de hoek gedrumd.
U hebt gezegd dat niet alles geografisch moet worden afgewogen. Ook daarover ben ik het met u eens. Maar de kust is minstens even belangrijk als de grote kunststeden en de grotere steden in Vlaanderen. De kust is belangrijk op allerlei vlak, dat is ook in de vorige vraag om uitleg aan bod gekomen. Ik vrees dat de kust wel eens het kind van de rekening zou kunnen worden van deze nieuwe manier van werken. Dat kan toch absoluut niet de bedoeling zijn.
Vandaar mijn vraag, minister, om er zeker en vast ook rekening mee te houden dat er voldoende impulsen komen voor de kust en dat er voldoende in wordt geïnvesteerd. De kust zorgt immers voor heel wat economische weerklank en meerwaarde.
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Voorzitter, minister, het is zo dat in het verleden de thematische en geografische impulsprogramma’s meer een afbakening inhielden: dit bedrag voor dit of voor dat. Nu is het meer algemeen: 75 miljoen euro. Op zich hoeft dat niet nadelig te zijn. Uiteraard is het nogal logisch dat ook de kust en de groene regio’s ten volle aan bod komen. Het zal natuurlijk altijd een kwestie van evenwichten zoeken zijn wanneer het gaat over het verdelen van de pot.
Aan de andere kant is het zo dat werken met één algemeen bedrag het mogelijk maakt om meer flexibel in te spelen. Zo ontstaat er ruimte om de projecten die zich aandienen, ook te belonen of te bedienen, terwijl we anders in een vast stramien zitten. Ook op onverwachte projecten kan beter, meer flexibel ingespeeld worden om uiteindelijk te proberen om het hefboomeffect te bewerkstelligen.
Het moet ook de bedoeling zijn dat de verdeling gaat over kwaliteit, uitstraling en uiteraard ook over economische return. De verdeling mag niet altijd afhangen van de grootte van de stad. Dat mag niet de beweegreden zijn. Het moet over de toeristische uitstraling gaan die voor de regio, maar ook voor Vlaanderen in zijn totaliteit, belangrijk is. Daar moeten we naar streven. Ik heb er alle vertrouwen in dat met het algemene bedrag de verschillende accenten zullen worden gelegd voor impulsprogramma’s voor zowel de kust, de groene regio’s als voor de kunststeden en voor bepaalde grote evenementen die zich aandienen. Ik denk bijvoorbeeld aan de honderdste editie volgend jaar, van Vlaanderens mooiste: de Ronde van Vlaanderen. Ik kan me maar moeilijk voorstellen dat daar niet de nodige aandacht naartoe zou gaan. Het is een van de grootste evenementen met een bijzonder grote uitstraling, zeker in het buitenland. In dat opzicht heb ik er alle vertrouwen in dat met dit ene, grote budget de nodige evenwichten zullen worden gevonden om Vlaanderen zowel in binnen- als in buitenland ten volle te promoten.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Ik wil me graag even aansluiten. Ik ben blij dat ook de collega zegt dat we het beste afstappen van het ‘poedersuikerbeleid’ en dat we echt kunnen inzetten op infrastructuurprojecten met een grote uitstraling en met een belangrijke aantrekkingskracht die veel nieuwe bezoekers aantrekken.
Het is toch een misverstand dat de kust een beetje uit de boot zou vallen. Als we de subsidiestromen bekijken voor MICE en voor kunst en cultuur, dan zijn die ook aan de kust terug te vinden. Ze zijn ook belangrijk voor de kust. In verband met MICE denk ik niet alleen aan het aantrekken van heel grote internationale congressen. Het kan evengoed gaan over bedrijven in de regio die een meeting willen organiseren met overnachting. De kust is daar de ideale ruimte voor. Men kan er vergaderen, men kan er op professioneel vlak alles doen wat moet en men heeft ook de tijd en ruimte om even uit te waaien. Ook kunst en cultuur zijn aanwezig: ik denk aan Ensor en aan Delvaux. De kust kan inspelen op al die mogelijkheden. Ik hoop dat er bij de 78 projecten ook in die richting gedacht werd.
Natuurlijk moet er ook kustbreed worden nagedacht. Het burgemeestersoverleg is heel belangrijk om de tien kustburgemeesters op één lijn te krijgen. Ze mogen niet alleen nadenken over hun eigen gemeente, maar ook over hoe ze infrastructuurprojecten of grote zaken kunnen doen aan de kust die gunstig zijn voor de gehele kust, niet enkel voor een individuele gemeente. Het lijkt me belangrijk om ook dat nog eens te onderstrepen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb weinig toe te voegen aan de laatste spreekster. We hebben onze drie mogelijkheden: MICE, Vlaamse meesters en kernattracties. Ik ga ervan uit dat eenieder, op basis van onze ultieme focus, namelijk kwaliteit en hefboomeffect, erin wil slagen om onze toeristische aantrekkingskracht te verhogen. We doen dat via concentratie en bundeling van middelen.
Eenieder heeft de kans om projecten in te dienen. 78 entiteiten, mensen of groepen hebben dat al gedaan. Ik ga ervan uit dat eenieder met gelijke mogelijkheden aan de meet komt. En ik ga er dus ook van uit dat de kust en de groene regio’s ook kwaliteitsvolle en ambitieuze dossiers kunnen indienen en effectief op tafel zullen leggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.