Reglement van het Vlaams Parlement

In het Reglement van het Vlaams Parlement zijn de regels vastgelegd over hoe het parlement werkt.

  • Bekijk de historiek van het Reglement van het Vlaams Parlement vanaf de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap 1972 (chronologisch gerangschikt van nieuw naar oud)
             
  • Reglement

    Het Reglement is opgebouwd volgens 14 titels die elk een deel van de werking regelen. Onderstaande versie bevat de meest recente wijzigingen. Klik op de titels voor meer informatie:

          
    • TITEL 1: VESTIGING, OPENING VAN DE ZITTING, LIDMAATSCHAP, POLITIEKE FRACTIES, PARTIJFINANCIERING EN TAALGEBRUIK
              Lees meer over de zetel van het Vlaams Parlement, de opening van de zitting, de Vlaamse volksvertegenwoordigers (onderzoek van de geldigheid van de kiesverrichtingen en van de geloofsbrieven, eedaflegging, volksvertegenwoordigers uit Brussel en deelstaatsenatoren), de politieke fracties, de financiering van politieke partijen en het taalgebruik.
    •     
    • TITEL 2: VERKIEZINGEN EN VOORDRACHTEN
              Lees meer over de verkiezingen en voordrachten door het Vlaams Parlement.
    •     
    • TITEL 3: DAGELIJKS BESTUUR
              Lees meer over het dagelijks bestuur van het parlement, dat uitgeoefend wordt door het (Uitgebreid) Bureau, de voorzitter en de secretarissen.
    •     
    • TITEL 4: VERKIEZING, EEDAFLEGGING EN ONTSLAG VAN DE LEDEN VAN DE REGERING
              Lees meer over de verkiezing, de eedaflegging en het ontslag van de leden van de Vlaamse Regering.
    •     
    • TITEL 5: INRICHTING EN WERKING
              Lees meer over de samenstelling en werking van de (sub)commissies, werkgroepen en adviescomités en van de plenaire vergadering.
    •     
    • TITEL 6: PROCEDURES
              Lees meer over de procedures voor:         
                    
      • ontwerpen en voorstellen van (gezamenlijk) decreet
      •             
      • begrotingsontwerpen
      •             
      • vereenvoudigde verdragswijziging
      •             
      • bijzondere beleidsinitiatieven van het parlement (conceptnota's, voorstellen van resolutie, themadebatten en actualiteitsdebatten)
      •             
      • bijzondere beleidsinitiatieven van de regering (regeerakkoord, beleidsnota's, Septemberverklaring, Vlaams ontwerpbegrotingsplan, nota's van de Vlaamse Regering, Vlaams Hervormingsprogramma, vertrouwenskwestie)
      •             
      • het parlementair controlerecht ((actuele) interpellaties, moties, schriftelijke vragen, actuele vragen, vragen om uitleg, grote infrastructuurprojecten en onderzoeken door het Rekenhof)
      •             
      • het recht van onderzoek
      •             
      • controles op de regeringsmededelingen en controle van de verkiezingsuitgaven
      •             
      • machtiging tot vervolging en aanhouding
      •             
      • verzoekschriften
      •             
      • aan het parlement verbonden instellingen
      •             
      • geheimhoudingsplicht
      •         
          
    •     
    • TITEL 7: BIJZONDERE PROCEDURES MET BETREKKING TOT DE VERHOUDING TOT DE FEDERALE STAAT, DE ANDERE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN EN EUROPA
              Lees meer over de procedure bij het Grondwettelijk Hof, de samenwerking tussen de gemeenschappen en gewesten, samenwerkingsakkoorden, belangenconflicten, het Europees Gemeenschapsrecht en informatieverslagen.
    •     
    • TITEL 8: OVERNAME NA INTREKKING
              Lees meer over de mogelijkheid van volksvertegenwoordigers om voorstellen, moties en amendementen in te trekken en over te nemen na intrekking.
    •     
    • TITEL 9: CUMULATIEBEPERKING
              Lees meer over de aangifte van openbare mandaten, functies en ambten.
    •     
    • TITEL 10: VLAAMSE OPVOLGINGSCOMMISSIE VOOR DE VERMOGENS- EN MANDATENAANGIFTE
              Lees meer over de Vlaamse Opvolgingscommissie voor de vermogens- en mandatenaangifte.
    •     
    • TITEL 11: ALGEMEEN SECRETARIAAT
              Lees meer over het Algemeen Secretariaat, de griffier en het personeel van het parlement.
    •     
    • TITEL 12: TOEGANG TOT EN ORDE IN HET PARLEMENT
              Lees meer over de toegang tot het parlement en het toezicht op de orde in het parlement en de publiekstribunes.
    •     
    • TITEL 13: VOORSTELLEN TOT WIJZIGING VAN HET REGLEMENT
              Lees meer over de indiening en bespreking van voorstellen tot wijziging van het reglement.
    •     
    • TITEL 14: ALGEMENE BEPALINGEN
              Lees meer over een aantal algemene bepalingen in het reglement. 

     

    TITEL 1: Vestiging, opening van de zitting, lidmaatschap, politieke fracties, partijfinanciering en taalgebruik

    HOOFDSTUK 1: Vestiging

    Artikel 1

    Het Vlaams Parlement, hierna het Parlement te noemen, bepaalt de plaats van zijn zetel.

    HOOFDSTUK 2: Opening van de zitting

    Artikel 2 (1)

    1. Het Parlement komt, na elke vernieuwing, van rechtswege bijeen op de vierde dinsdag na de dag waarop de vernieuwing heeft plaatsgevonden.

    Het Parlement komt elk jaar van rechtswege bijeen op de vierde maandag van september, onverminderd de bepalingen van het eerste lid.

    2. Bij de opening van elke zitting treedt de Vlaamse volksvertegenwoordiger die het langst lid is van het Parlement, als tijdelijk voorzitter op, totdat de voorzitter van het Parlement is verkozen, overeenkomstig artikel 12, punt 1. Voor de berekening van de duur van het lidmaatschap van het Parlement wordt ook het lidmaatschap van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en van de Vlaamse Raad in aanmerking genomen. Bij even lang lidmaatschap treedt het oudste lid als tijdelijk voorzitter op.

    De tijdelijke voorzitter verklaart de zitting voor geopend en heeft uitsluitend tot taak: het onderzoek van de geldigheid van de kiesverrichtingen en het onderzoek van de geloofsbrieven, bedoeld in artikel 3, het leiden van de eed­aflegging, bedoeld in artikel 4, de mededeling van de samenstelling en het bestuur van de politieke fracties, bedoeld in artikel 7, in voorkomend geval het leiden van de aanwijzing van de deelstaatsenatoren, bedoeld in artikel 6, en het leiden van de verkiezing van het Bureau, bedoeld in artikel 12, punten 1 en 2. 3.

    3. De twee jongste aanwezige Vlaamse volksvertegenwoordigers treden als tijdelijk secretaris op, totdat de secretarissen van het Parlement zijn verkozen, overeenkomstig artikel 12, punt 1.  

    HOOFDSTUK 3: Lidmaatschap

    AFDELING 1: Onderzoek van de geldigheid van de kiesverrichtingen en onderzoek van de geloofsbrieven

    Artikel 3 (2)

    1. Het onderzoek over de geldigheid van de kiesverrichtingen en de verkiesbaarheid van de leden en hun opvolgers wordt voorbereid door de griffier. De griffier stelt een verslag op met de conclusies van het administratieve onderzoek en de eventuele bezwaren die werden ingediend. Dat verslag wordt uiterlijk op de derde woensdag na de dag waarop de vernieuwing van het Parlement heeft plaatsgevonden onder de verkozen verklaarde leden verspreid en wordt in voorkomend geval ook meegedeeld aan de personen die een bezwaarschrift hebben ingediend.

    De processen-verbaal van de verkiezingen, de bewijsstukken en de eventuele bezwaarschriften liggen ter inzage van de verkozen verklaarde leden en de indieners van een bezwaarschrift, op de eerste werkdag na de verspreiding van het verslag, vermeld in het eerste lid.

    De verkozen verklaarde leden en de indieners van een bezwaarschrift kunnen aan de griffier hun opmerkingen meedelen tot op de werkdag na de dag van inzage. De meegedeelde opmerkingen worden gebundeld in een aanvullend verslag, dat uiterlijk bij de aanvang van de installatievergadering onder de verkozen verklaarde leden verspreid wordt. Als informatie in het aanvullende verslag betrekking heeft op een ingediend bezwaar, wordt dat verslag ook bezorgd aan de personen die het bezwaar hebben ingediend.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt de opvolger die in aanmerking komt om te zetelen in plaats van het verkozen verklaarde lid dat zijn mandaat verzaakt, gelijkgesteld met het verkozen verklaarde lid.

    2. De plenaire vergadering spreekt zich op basis van het verslag en, in voorkomend geval, het aanvullende verslag van de griffier, uit over de geldigheid van de kiesverrichtingen en de verkiesbaarheid van de leden en hun opvolgers, en over de geschillen die daarover gerezen zijn. Zo nodig wordt daarover bij zitten en opstaan gestemd.

    3. Als de plenaire vergadering een of meer bezwaren ontvankelijk verklaart, richt ze een of meer commissies voor de geloofsbrieven op, die belast worden met het onderzoek van die bezwaren, tenzij ze op grond van het verslag van de griffier besluit dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is of dat het bezwaarschrift hoe dan ook kennelijk geen invloed kan hebben op de zetelverdeling of zeteltoewijzing, of op de rangschikking van de opvolgers.

    De plenaire vergadering kan een commissie voor de geloofsbrieven ook oprichten als een verkozen verklaard lid dat bij motie van orde voorstelt.

    4. Een commissie voor de geloofsbrieven bestaat uit zeven vaste leden. Ze wordt samengesteld uit een verkozen verklaard lid dat via loting wordt aangewezen en de zes verkozen verklaarde leden van wie de familienaam alfabetisch volgt op de familienaam van het uitgelote lid.

    In afwijking van het eerste lid worden de volgende personen uitgesloten van het lidmaatschap van een commissie voor de geloofsbrieven:

    a) de voorzitter;
    b) verkozen verklaarde leden die al deel uitmaken van een andere commissie voor de geloofsbrieven;
    c) verkozen verklaarde leden die om de oprichting van de commissie gevraagd hebben, die zelf een bezwaar hebben ingediend, of die opmerkingen bij het verslag van de griffier gemaakt hebben;
    d) verkozen verklaarde leden van wie de verkiezing of de geloofsbrieven betwist worden;
    e) de verkozen verklaarde leden uit een kieskring waarvoor de geldigheid van de kiesverrichtingen betwist wordt, als die betwisting door de commissie in kwestie onderzocht wordt.

    Van de commissieleden treedt het lid met het langste lidmaatschap van het Parlement, de Vlaamse Raad en de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap als voorzitter op. Bij even lang lidmaatschap heeft het oudste lid voorrang.

    Artikel 21 en 22 zijn niet van toepassing op de commissies voor de geloofsbrieven.

    Elke commissie wijst een of meer verslaggevers aan.

    5. De commissie voor de geloofsbrieven hoort de persoon die een bezwaarschrift heeft ingediend, tenzij die van dat recht afziet. Als een bezwaarschrift door verschillende personen is ingediend, kan de commissie voor de geloofsbrieven aan de indieners verzoeken om met het oog op de hoorzitting één vertegenwoordiger aan te wijzen. Als het bezwaarschrift gericht is tegen de verkiezing van een verkozen verklaard lid of als de rangschikking van een opvolger betwist wordt, worden ook die personen gehoord.

    De hoorzitting vindt plaats in openbare zitting. De betrokken personen hebben het recht op inzage in het dossier, het recht op bijstand of vertegenwoordiging door een raadsman, en het recht om uiterlijk op het ogenblik dat ze gehoord worden, geschreven bewijs- of verweerstukken in te dienen. Ze worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van hun rechten.

    6. De commissie voor de geloofsbrieven beraadslaagt achter gesloten deuren, als dat mogelijk is onmiddellijk aansluitend op de hoorzitting. Ze formuleert een met redenen omkleed voorstel van besluit over de aangelegenheden die haar werden toevertrouwd, en in het bijzonder over elk bezwaarschrift. Ze baseert zich louter op feitelijke en juridische gronden, en houdt in haar voorstel van besluit rekening met de gevolgen van eventuele vastgestelde onregelmatigheden voor de geldigheid van de kiesverrichtingen, de zetelverdeling of zeteltoewijzing, of de rangschikking van de opvolgers. Ze kan voorstellen om de kiesverrichtingen geldig te verklaren en de verkiesbaarheid van de verkozen leden en hun opvolgers vast te stellen, stemmen in een kieskring te hertellen of de verkiezingen van een onderzochte kieskring nietig te verklaren. De plenaire vergadering spreekt zich, zo nodig bij zitten en opstaan, uit over het voorstel van besluit van de commissie voor de geloofsbrieven.

    7. De plenaire vergadering kan op voorstel van de commissie voor de geloofsbrieven bevelen om de stemmen die in een of meer stembureaus werden uitgebracht, opnieuw te tellen als er een ernstig vermoeden bestaat dat bij de registratie of de telling van de stemmen zoveel fouten zijn gemaakt, dat die een invloed kunnen hebben op de zetelverdeling, de zeteltoewijzing of de rangschikking van de opvolgers.

    De griffier stelt zo spoedig mogelijk een of meer bureaus samen die belast worden met de hertelling van de stemmen. Die bureaus zijn samengesteld uit personeelsleden van de diensten van het Vlaams Parlement. De griffier wijst ook de voorzitter van die bureaus aan. De bureaus kunnen zich door een deskundige laten bijstaan. De griffier bepaalt het tijdstip waarop de hertelling plaatsvindt.

    Elke kandidatenlijst van de kieskring waarvoor stemmen herteld moeten worden, kan een getuige aanwijzen die de hertelling, vermeld in het eerste lid, kan bijwonen. De naam van de getuige wordt vóór het tijdstip, vermeld in het tweede lid, aan de griffier meegedeeld aan de hand van een geschreven document dat door de lijsttrekker of door minstens drie kandidaten van de lijst ondertekend is.

    De hertelling verloopt overeenkomstig artikel 104, 152, derde lid, 154, 155 en 203bis, van het Kieswetboek van 15 april 1894, en overeenkomstig artikel 20 en 21 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur.

    Het proces-verbaal van de verrichtingen wordt nog tijdens de vergadering van het telbureau opgemaakt en wordt door de leden daarvan en de getuigen ondertekend. Het wordt als bijlage opgenomen in een, in voorkomend geval tweede, aanvullende verslag van de griffier. In dat verslag wordt de tabel opgenomen met de definitieve, eventueel op basis van de hertelling gecorrigeerde uitslag van de verkiezingen in de betrokken kieskring, de zetelverdeling, de lijst van verkozen kandidaten en de rangschikking van de opvolgers. Dat verslag wordt onder de verkozen verklaarde leden verspreid en wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de indiener van het bezwaarschrift dat de aanleiding was voor de hertelling. De voorzitter deelt het verslag onverwijld mee aan de Vlaamse Regering en aan de federale minister, bevoegd voor de organisatie van de verkiezingen.

    8. De plenaire vergadering kan op voorstel van de commissie voor de geloofsbrieven de verkiezingen volledig of gedeeltelijk nietig verklaren op grond van duidelijk vastgestelde onregelmatigheden die de samenstelling van het Vlaams Parlement kunnen beïnvloeden. De voorzitter deelt die beslissing onverwijld mee aan de Vlaamse Regering en aan de federale minister, bevoegd voor de organisatie van de verkiezingen.

    9. Het bevel tot hertelling van stemmen in een kieskring of de beslissing tot gedeeltelijke nietigverklaring van de verkiezingen verhindert niet dat de plenaire vergadering zich al uitspreekt over de geldigheid van de kiesverrichtingen en de geloofsbrieven van de verkozen verklaarde leden en hun opvolgers in de andere kieskringen.

    10. De voorzitter roept de personen van wie de geloofsbrieven geldig werden verklaard, uit tot volksvertegenwoordiger en opvolger.

    De voorzitter brengt de indieners van een bezwaar schriftelijk op de hoogte van het resultaat van het onderzoek.

    11. Na een nieuwe verkiezing naar aanleiding van een nietigverklaring als vermeld in punt 8 of na tussentijdse verkiezingen verlopen het onderzoek van de geldigverklaring van de kiesverrichtingen en het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslechting van de geschillen die daarover rijzen, op dezelfde wijze als die, vermeld in punt 1 tot en met 10.

    12. Als een parlementair mandaat openvalt, verloopt het onderzoek van de geloofsbrieven door de plenaire vergadering eveneens op grond van een verslag van de griffier. Als er betwistingen zijn over het openvallen van het mandaat of over de opvolging, wordt een commissie voor de geloofsbrieven opgericht. De waarborgen, vermeld in punt 4 tot en met 6, zijn van toepassing. Volksvertegenwoordigers die betrokken partij zijn bij de genoemde betwisting, kunnen geen deel uitmaken van die commissie.

    AFDELING 2: Eedaflegging

    Artikel 4 (3)

    Voordat zij in functie treden, leggen de volksvertegenwoordigers in een plenaire en openbare vergadering de volgende eed af: “Ik zweer de Grondwet na te leven.”.

    AFDELING 3: Vlaamse volksvertegenwoordigers die verkozen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest

    Artikel 5 (4)

    De Vlaamse volksvertegenwoordigers die verkozen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest nemen aan alle werkzaamheden van het Parlement deel, maar zijn niet stemgerechtigd inzake gewestaangelegenheden in de plenaire vergadering.

    AFDELING 4: Aanwijzing van deelstaatsenatoren

    Artikel 6 (5)

    1. Op basis van het proces-verbaal van zetelverdeling van deelstaatsenatoren, dat door de griffier van de Senaat aan de voorzitter wordt meegedeeld, vraagt de voorzitter aan de volksvertegenwoordigers die verkozen zijn op de lijsten die behoren tot eenzelfde politieke formatie als bedoeld in artikel 210bis, 1°, van het Kieswetboek, een lijst te bezorgen met evenveel leden als er zetels aan de betrokken politieke formatie toekomen.

    2. De politieke formaties plegen overleg met het oog op de naleving van de verplichting dat ten minste één deelstaatsenator op de dag van zijn verkiezing zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, en dat niet meer dan twee derde van de senatoren van hetzelfde geslacht is.

    3. De leden die verkozen zijn op de lijsten die behoren tot eenzelfde politieke formatie, zenden, ten laatste vijf dagen na het onderzoek van de geloofsbrieven, aan de voorzitter een lijst met zoveel namen van leden die behoren tot hun politieke formatie of tot de Nederlandse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, als er zetels van deelstaatsenatoren aan de politieke formatie toekomen. Een lijst is slechts geldig als ze is ondertekend door de meerderheid van de leden van het Vlaams Parlement die verkozen zijn op lijsten die tot eenzelfde politieke formatie behoren.

    Indien de leden die verkozen zijn op de lijsten die behoren tot eenzelfde politieke formatie waaraan een of meer zetels van deelstaatsenator toekomen, geen lijst of een onvolledige lijst aan de voorzitter bezorgen, vraagt de voorzitter aan de griffier van de Senaat de mededeling van de naam van de politieke formaties waaraan die zetels toekomen.

    4. De voorzitter vergewist zich ervan of de voorwaarden voor het opstellen van de lijsten vervuld zijn, deelt die mee aan de plenaire vergadering, en brengt ze ter kennis van de griffier van de Senaat, uiterlijk op de tiende dag die volgt op het onderzoek van de geloofsbrieven in het Vlaams Parlement.

    5. Als een zetel van deelstaatsenator vacant is, wordt door de politieke formatie waaraan de zetel toekomt, volgens de in dit artikel bepaalde regeling een deelstaatsenator aangewezen.

    HOOFDSTUK 4: Politieke fracties

    Artikel 7

    1. De volksvertegenwoordigers kunnen politieke fracties vormen. Een fractie bestaat uit ten minste drie volksvertegenwoordigers. Een volksvertegenwoordiger kan maar van één fractie deel uitmaken.

    De fracties wijzen onmiddellijk hun fractievoorzitter aan.

    Als een fractievoorzitter bevallingsverlof opneemt, wijst haar fractie een plaatsvervangend fractievoorzitter aan voor de duur van het bevallingsverlof.

    2. De leden die een fractie vormen, delen de samenstelling en het bestuur ervan mee aan de voorzitter van het Parlement.

    De uitbreiding van een politieke fractie tijdens de zittingsperiode wordt aan de voorzitter van het Parlement meegedeeld in een brief die ondertekend wordt door de fractievoorzitter en het betrokken lid of de betrokken leden. De inkrimping van een politieke fractie tijdens de zittingsperiode wordt aan de voorzitter van het Parlement meegedeeld in een brief die, naargelang het geval, ondertekend wordt door de fractievoorzitter of door het lid dat of door de leden die de fractie verlaten.

    3. Elke fractie ontvangt per fractielid een jaarlijkse werkingstoelage ten laste van de werkingsbegroting van het Parlement. Het aantal fractieleden bij het begin van de zittingsperiode bepaalt de hoogte van de werkingstoelage voor de volledige zittingsperiode, ongeacht de wijzigingen in de samenstelling van de fractie. Indien een oorspronkelijk uit verscheidene leden bestaande fractie in de loop van een zittingsperiode op één lid terugvalt, ontvangt die slechts de werkingstoelage voor één fractielid.

    Het bedrag en de betalingsmodaliteiten van de werkingstoelage worden door het Uitgebreid Bureau bepaald.

    4. De fracties hebben recht op de toekenning van fractiepersoneel, volgens de regels en toekenningsvoorwaarden die door de plenaire vergadering in een afzonderlijk reglement vastgelegd worden.

    5. Om te worden erkend, moet een fractie bij het begin van de zittingsperiode uit ten minste vijf volksvertegenwoordigers bestaan.

    6. Het Uitgebreid Bureau kan, ten behoeve van de fracties, een vergadertijd bepalen waarbinnen geen commissievergaderingen of plenaire vergaderingen kunnen worden gehouden.

    HOOFDSTUK 5: Financiering van de politieke partijen

    Artikel 8 (6)

    1. Het Parlement verleent aan de politieke partijen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2°, van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid, waarvan de verkozenen zich tot een fractie van ten minste vijf volksvertegenwoordigers in het Parlement verenigen volgens de lijsten waarop zij door het kiezerskorps verkozen zijn, een totale jaarlijkse dotatie, samengesteld uit:

    a) een forfaitair bedrag van 55.924,78 euro; (7)

    b) een aanvullend bedrag van 1,34 euro (8) per geldig stembiljet met geldige stemmen van de lijst die door de politieke partij is erkend, of van kandidaten van die lijst bij de laatste volledige vernieuwing van het Parlement. Een lijst wordt geacht erkend te zijn door een politieke partij als de lijst ofwel voorgedragen is met hetzelfde letterwoord als dat van de politieke partij, ofwel voorgedragen is met een letterwoord dat gedeeltelijk bestaat uit het letterwoord van de erkennende partij, en de erkenning van de lijst bovendien bevestigd wordt in een door de partijvoorzitter en de lijsttrekker ondertekend attest. Dat attest wordt uiterlijk vijf werkdagen voor de verkiezingen aan de voorzitter van het Vlaams Parlement bezorgd.

    Als twee of meer politieke partijen als bedoeld in het eerste lid, voor de verkiezing van het Parlement in elke kieskring een kartel-, alliantie- of koepelpartijlijst indienen, ontvangen die politieke partijen samen als één partij de dotatie, verleend op grond van het eerste lid.

    Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, ontvangen de politieke partijen, bedoeld in het eerste lid, die voor de verkiezing van het Parlement in één of meer, maar niet alle kieskringen een kartel-, alliantie- of koepelpartijlijst indienen, voor die kieskringen waar ze samen een dergelijke lijst indienen, gezamenlijk de dotatie, verleend op grond van het eerste lid, b).

    2. De bedragen, bedoeld in punt 1, eerste lid, a) en b), worden aangepast aan de gezondheidsindex. Het indexcijfer van januari 2001 wordt als basis genomen.

    3. De toegekende dotatie, berekend per maand, wordt door het Parlement uitgekeerd aan de instelling, opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk als bedoeld in artikel 22 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.

    De dotaties waarop de kartel-, alliantie- of koepelpartijlijsten recht hebben, worden uitgekeerd aan de instellingen, opgericht in de vorm van een vereniging zonder winst­oogmerk, die door die lijsten werden aangewezen.

    De dotaties worden berekend op basis van de gegevens die beschikbaar zijn op de eerste dag van de maand waarvoor de dotatie wordt uitgekeerd.

    De dotatie moet per maand schriftelijk worden aangevraagd, voordat de betrokken maand is verstreken.

    De instelling of de instellingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, richten de aanvraag daartoe aan de voorzitter van het Parlement.

    4. Elke politieke partij kan afstand doen van het voordeel van de dotatie die haar werd verleend, op grond van punt 1.

    5. De kredieten nodig voor de dotatie worden ingeschreven in de werkingsbegroting van het Parlement.

    6. Het Bureau kan de toekenning van de dotatie intrekken als:

    a) op grond van artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 de Raad van State tot een intrekking van de federale dotatie heeft besloten.

    Indien het Bureau van deze mogelijkheid gebruikmaakt, trekt het naargelang het geval de krachtens punt 1 toegekende dotatie in voor dezelfde pe­riode waarvoor de Raad van State tot intrekking van de fede­rale dotatie heeft besloten of ten belope van een bedrag dat zich op dezelfde wijze verhoudt tot de krachtens punt 1 toegekende dotatie als het bedrag waarvoor de Raad van State tot intrekking van de fede­rale dotatie besloten heeft, zich verhoudt tot de federale dotatie;

    b) een vonnis of arrest met kracht van gewijsde verscheidene, duidelijke en met elkaar overeenstemmende uitingen van een politieke partij, haar componenten, lijsten, kandidaten of verkozenen, strijdig bevindt met respectievelijk het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat Verdrag die in België van kracht zijn, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden of de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd.

    Het Bureau bepaalt in dat geval de intrekkingsperiode en de grootte van het in te trekken bedrag.

    7. De Vlaamse Controlecommissie voor de Verkiezings­uitgaven, bedoeld in artikel 99, bepaalt, in overeenstemming met artikel 7 van het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de controle van de verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen voor de verkiezing van het Vlaams Parlement en met artikel 200 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, de duur van de inhouding van de dotatie.  

    HOOFDSTUK 6: Taalgebruik

    Artikel 9 (9)

    1. Ontwerpen van decreet, regeerakkoorden, beleidsnota’s, maatschappelijke beleidsnota’s, samenwerkingsakkoorden, nota’s van de Vlaamse Regering, voorstellen van decreet, conceptnota’s voor nieuwe regelgeving, voorstellen van resolutie, moties, voorstellen van gemotiveerd subsidiariteitsadvies, voorstellen tot wijziging van het reglement, amendementen en alle teksten betreffende de werkzaamheden van het Parlement worden, op straffe van onontvankelijkheid, in het Nederlands ingediend. Alle mondelinge betogen, beraadslagingen en stemmingen worden in dezelfde taal gehouden.

    2. Anderstalige authentieke teksten worden in de oorspronkelijke taal gepubliceerd met een Nederlandse vertaling. Anderstalige mondelinge betogen van personen die niet tot het Parlement behoren, worden simultaan vertaald en in het Nederlands in de verslagen van de beraadslagingen opgenomen.

    TITEL 2: Verkiezingen en voordrachten

    Artikel 10 (10)

    1. Alle verkiezingen en voordrachten die door het Parlement moeten worden verricht, gebeuren overeenkomstig de evenredige vertegenwoordiging van de fracties zoals samengesteld bij de aanvang van de zittingsperiode, onverminderd de bepalingen van artikel 19, punten 1 tot en met 3.

    Bij gelijkheid van quotiënten wordt de betrokken plaats toegewezen aan de fractie met het kleinste ledental. Bij gelijke fractiesterkte wordt het mandaat toegewezen aan de fractie die het hoogste stemcijfer heeft behaald bij de verkiezingen.

    Een meerderheid in het aantal plaatsen mag niet worden toegewezen aan een fractie waarvan het ledental niet ten minste gelijk is aan de meerderheid van de volksvertegenwoordigers.

    Het Uitgebreid Bureau bepaalt voor elk geval afzonderlijk het aantal plaatsen dat aan elke fractie toekomt. Buiten dat aantal mogen geen kandidaten worden voorgedragen.

    2. De voorzitter bepaalt de termijn waarbinnen de kandidaten door de fracties moeten worden voorgedragen. Die termijn wordt aan de fracties meegedeeld.

    3. De kandidatenlijst wordt onder de volksvertegenwoordigers verspreid. Als het aantal kandidaten overeenstemt met het aantal toe te wijzen plaatsen, worden de kandidaten verkozen of voorgedragen verklaard.

    4. In voorkomend geval gebeuren verkiezingen en voordrachten bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, onverminderd de bepalingen van artikel 19, punten 2 en 3.

    Wanneer bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid niet is behaald, heeft een tweede stemming plaats tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald en die hun kandidaatstelling handhaven. In voorkomend geval wordt de deelneming aan de tweede stemming bepaald overeenkomstig de voorkeurregeling, bedoeld in het vierde lid.

    Bij de tweede stemming is de kandidaat die de meeste stemmen heeft behaald, verkozen of voorgedragen.

    Tenzij dat anders wordt bepaald, geldt bij staking van stemmen de volgende voorkeurregeling:

    a) in geval van verkiezingen en voordrachten die het Parlement uit de volksvertegenwoordigers verricht, geniet de kandidaat die het langst lid is geweest van het Parlement, en bij gelijke anciënniteit de jongste kandidaat, de voorkeur;

    b) in geval van verkiezingen en voordrachten die het Parlement buiten de volksvertegenwoordigers verricht, geniet de oudste kandidaat de voorkeur.

    Niet of niet behoorlijk ingevulde stembiljetten tellen mee voor het bepalen van het quorum, maar niet voor het bepalen van de meerderheid.

    5. Als de geheime stemming bij oproeping met stembiljetten wordt uitgebracht, doen de vier jongste aanwezige volksvertegenwoordigers, in voorkomend geval de tijdelijke secretarissen niet meegerekend, de stemopneming. De jongste stemopnemer doet de algemene telling.

    Artikel 11

    De fractievoorzitters beraden zich over de voordracht van de voorzitter van het Parlement en formuleren daarover een voorstel, waarbij zij streven naar een maximaal parlementair draagvlak, met inachtneming van artikel 10, punt 1.

    TITEL 3: Dagelijks bestuur

    HOOFDSTUK 1: Bureau

    Artikel 12 (11)

    1. Bij de opening van elke zitting verkiest het Parlement binnen tien werkdagen uit de volksvertegenwoordigers achtereenvolgens bij afzonderlijke stemming een voorzitter, een eerste ondervoorzitter, een tweede ondervoorzitter, een derde ondervoorzitter, een vierde ondervoorzitter en bij gezamenlijke stemming drie secretarissen, die samen het Bureau vormen.

    2. Het Parlement kan het aantal ondervoorzitters en het aantal secretarissen vermeerderen of verminderen.

    3. (...)

    4. De voorzitters van de fracties, met inbegrip van de voorzitters van de fracties die niet vertegenwoordigd zijn in het Bureau, worden in kennis gesteld van alle beslissingen van het Bureau.

    5. Het Bureau bepaalt zijn werking in een huishoudelijk reglement.

    Artikel 13

    Zodra het Bureau is verkozen, verklaart de voorzitter het Parlement geconstitueerd en geeft hiervan kennis aan de Vlaamse Regering, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Waals Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeen­schap, de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de Vere­nig­de Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscom­missie.

    Artikel 14

    1. Het Bureau is belast met het administratieve en financiële beheer van het Parlement. Het Bureau kan die bevoegdheden delegeren.

    2. Het Bureau kan zijn bevoegdheden inzake personeelsaangelegenheden, andere dan die bedoeld in artikelen 13 en 18 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, delegeren, onverminderd de bepalingen van artikelen 116, 117 en 118.

    3. De verleende delegaties blijven van kracht wanneer de zitting gesloten is en wanneer de zitting geopend is maar er nog geen Bureau verkozen is.

    HOOFDSTUK 2: Uitgebreid Bureau

    Artikel 15 (10)

    1. De voorzitters van de erkende fracties nemen alleen inzake politieke aangelegenheden deel aan de werkzaamheden van het Bureau, waarmee zij samen het Uitgebreid Bureau vormen.

    Zij worden gelijkgesteld met de ondervoorzitters van het Parlement, behalve wat de specifieke taak betreft, bedoeld in artikel 17, punt 4, artikel 104, punt 5, en artikel 107, punt 1.

    2. Het Uitgebreid Bureau coördineert de gehele politieke werking van het Parlement, inzonderheid de plenaire vergaderingen, de commissievergaderingen en de vergaderingen van de fracties, en stelt de recesperiodes vast.

    Het Uitgebreid Bureau oordeelt, op verzoek van het Rekenhof en in voorkomend geval na advies van de bevoegde commissie, over de ontvankelijkheid en de uitvoeringstermijn van aanzienlijke en specifieke opzoekingen die het Rekenhof in opdracht van een Vlaams volksvertegenwoordiger moet doen.

    3. Het Uitgebreid Bureau pleegt minstens tweemaal per jaar overleg met de voorzitters van de commissies, onder meer om een planning op middellange termijn te bepalen.

    4. De voorzitters van de niet-erkende fracties en van de commissies kunnen worden uitgenodigd om aan de werkzaamheden van het Uitgebreid Bureau deel te nemen. Zij zijn er niet stemgerechtigd.

    5. Het Uitgebreid Bureau bepaalt zijn werking in een huishoudelijk reglement.

    Artikel 16 (11)

    1. Het Uitgebreid Bureau bereidt de vergaderingen van de plenaire vergadering voor en stelt de agenda vast, waarbij, waar nodig, wordt vermeld welke onderwerpen betrekking hebben op gewestaangelegenheden en welke onderwerpen betrekking hebben op gemeenschapsaangelegenheden.

    2. De voorzitter brengt dag en uur van de bijeenkomst van het Uitgebreid Bureau ter kennis van de Vlaamse Regering, hierna de Regering te noemen. De Regering kan de bijeenkomst van het Uitgebreid Bureau bijwonen en haar advies doen kennen.

    HOOFDSTUK 3: Voorzitter

    Artikel 17 (12)

    1. De voorzitter

    a) leidt de werkzaamheden van het Parlement, van het Bureau en van het Uitgebreid Bureau;

    b) oordeelt over de ontvankelijkheid van de zaken die bij het Parlement aanhangig worden gemaakt, tenzij dat anders is bepaald, en kan in enig parlementair document de woorden doen schrappen die hij strijdig acht met dit reglement;

    c) bepaalt, waar nodig, welke onderwerpen betrekking hebben op gewestaangelegenheden en welke onderwerpen betrekking hebben op gemeenschapsaangelegenheden;

    d) doet het reglement naleven;

    e) handhaaft de orde bij de beraadslagingen;

    f) verleent het woord;

    g) formuleert de punten waaromtrent het Parlement een besluit moet nemen;

    h) kondigt de uitslag van de stemmingen af;

    i) ondertekent elk besluit van het Parlement en elke beslissing van het Bureau en het Uitgebreid Bureau;

    j) is, onverminderd andersluidende bepalingen, belast met de uitvoering van de besluiten van het Parlement en de beslissingen van het Bureau en het Uitgebreid Bureau;

    k) vertegenwoordigt het Parlement naar buiten.

    De voorzitter heeft ook de bevoegdheid om het Parlement buiten rechte te vertegenwoordigen. Hij kan die laatste bevoegdheid delegeren aan de griffier.

    In geval van delegatie van bevoegdheden overeenkomstig artikel 14 wordt het Parlement evenwel buiten rechte vertegenwoordigd door de begunstigde van de delegatie.

    2. De voorzitter geeft de plenaire vergadering kennis van de ingekomen documenten. Hij stelt besluiten voor overeenkomstig de aard van de documenten.

    3. Als de voorzitter in een beraadslaging het woord wil voeren, tenzij dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken als voorzitter, verlaat hij de voorzittersstoel. Hij neemt die niet weer in zolang de betrokken beraadslaging aan de orde is.

    4. De ondervoorzitter die de voorzitter vervangt, heeft dezelfde bevoegdheid als de voorzitter.

    HOOFDSTUK 4: Secretarissen

    Artikel 18

    1. De secretarissen houden toezicht op de redactie van de notulen, houden de hoofdelijke oproeping en tekenen de stemmingen aan.

    2. Secretarissen die in een beraadslaging het woord willen voeren, nemen plaats onder de volksvertegenwoordigers, zolang de betrokken beraadslaging aan de orde is.

    TITEL 4: Verkiezing, eedaflegging en ontslag van de leden van de Regering

    Artikel 19 (13)

    1. Zodra het Parlement na zijn vernieuwing is geconstitueerd, verkiest het de Regering. De Regering bestaat uit ten hoogste elf leden.

    2. Als ten hoogste elf kandidaten op een zelfde, door de volstrekte meerderheid van de volksvertegenwoordigers ondertekende en aan de voorzitter overhandigde lijst worden voorgedragen, worden zij verkozen verklaard. De lijst is samengesteld uit personen van verschillend geslacht. Ten minste één van de kandidaten op de lijst heeft zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

    Iedere volksvertegenwoordiger mag slechts één enkele lijst ondertekenen.

    De orde van voordracht bepaalt de orde van voorrang van de leden van de Regering.

    3. Als geen lijst als bedoeld in punt 2, is ingediend, dan verkiest de plenaire vergadering ieder lid van de Regering afzonderlijk. De verkiezing gebeurt op grond van een voordracht per mandaat, ondertekend door ten minste vijf volksvertegenwoordigers. Iedere volksvertegenwoordiger mag slechts één enkele voordracht voor elk mandaat ondertekenen.

    De verkiezing gebeurt bij geheime stemming en bij de volstrekte meerderheid van de volksvertegenwoordigers in zoveel afzonderlijke stembeurten als er te verkiezen leden zijn.

    Indien bij een verkiezing geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid heeft behaald in de eerste stembeurt, wordt er opnieuw gestemd om de twee kandidaten die het grootste aantal stemmen hebben verkregen te rangschikken, na eventuele verzaking van een gunstiger gerangschikte kandidaat.

    Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat verkozen.

    Wanneer na verkiezing van het op twee na laatste regeringslid alle leden van hetzelfde geslacht zijn en geen enkel lid zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, wordt de stemming voor de verkiezing van de laatste twee leden beperkt tot de kandidaten van het andere geslacht en tot de kandidaten uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

    Wanneer na verkiezing van het voorlaatste regeringslid, hetzij alle leden van hetzelfde geslacht zijn, hetzij geen enkel lid zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, wordt de stemming voor de verkiezing van het laatste lid, naargelang van het geval, beperkt tot de kandidaten van het andere geslacht of tot de kandidaten uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

    Op de verkiezingsprocedure is artikel 10, punt 4, laatste lid, en punt 5 van toepassing. De orde van verkiezing bepaalt de orde van voorrang van de leden van de Regering.

    4. Onmiddellijk na de verkiezing legt ieder lid van de Regering de eed af in handen van de voorzitter van het Parlement.

    5. Bij vrijwillig ontslag van de Regering voorziet de plenaire vergadering onverwijld in de vervanging ervan, overeenkomstig punten 2 en 3.

    6. Bij vrijwillig ontslag van leden of van een lid van de Regering, of bij vacature kan de plenaire vergadering overeenkomstig punten 2 en 3 in de vervanging van de betrokken leden of het betrokken lid van de Regering voorzien. Zij voorziet onverwijld in deze vervanging, indien geen enkel lid van de Regering meer zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft of wanneer de Regering niet langer samengesteld is uit personen van verschillend geslacht.

    Zolang het maximaal aantal leden van de Regering niet bereikt is, kan de plenaire vergadering te allen tijde één of meer extra leden van de Regering verkiezen overeenkomstig punten 2 en 3.

    7. De plenaire vergadering kan de Regering ofwel leden of een lid ervan ontslaan en vervangen, overeenkomstig artikelen 85 of 89, naargelang van het geval.

    TITEL 5: Inrichting en werking

    HOOFDSTUK 1: Commissies

    AFDELING 1: Samenstelling van de commissies

    Artikel 20 (14)

    Buiten de commissies die krachtens een decreet of dit reglement opgericht worden, kan de plenaire vergadering commissies oprichten.

    Het aantal, de samenstelling, de bevoegdheid en de benaming van de commissies worden door het Uitgebreid Bureau voorgesteld, behoudens andersluidende bepalingen.

    De plenaire vergadering verkiest de commissieleden.

    Artikel 21

    1. Elke commissie telt evenveel plaatsvervangende als vaste leden.

    2. Een afwezig vast lid wordt vervangen door een plaatsvervangend lid.

    3. Bovendien kunnen de vaste en de plaatsvervangende leden worden vervangen door ongeacht welke volksvertegenwoordiger van dezelfde fractie. Aan de voorzitter van de commissie wordt kennis gegeven van die vervanging.

    4. De volksvertegenwoordigers die deel uitmaken van een politieke fractie die niet in de commissies vertegenwoordigd is, of die geen deel uitmaken van een politieke fractie, kunnen als toegevoegd lid zitting hebben in één of meer commissies naar keuze. Deze toegevoegde leden tellen niet mee voor het quorum, bedoeld in artikel 37, punt 1. Zij hebben er geen stemrecht.

    De voorzitter wordt over hun keuze ingelicht door, naargelang van het geval, de fractievoorzitter of door de volksvertegenwoordiger. De voorzitter brengt deze keuze ter kennis van de plenaire vergadering.

    Artikel 22

    Behoudens andersluidende bepalingen, verkiest de plenaire vergadering, na overleg tussen de fracties, voor elke commissie een voorzitter, een eerste ondervoorzitter en een tweede ondervoorzitter.

    De ondervoorzitter die de voorzitter vervangt, heeft dezelfde bevoegdheid als de voorzitter.

    AFDELING 2: Subcommissies

    Artikel 23

    1. Op voorstel van een commissie of op eigen initiatief kan het Uitgebreid Bureau één of meer subcommissies oprichten. Het bepaalt de samenstelling, de opdracht en de werkwijze ervan.

    De artikelen 28 tot en met 31 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de subcommissies, behoudens een andersluidende beslissing van het Uitgebreid Bureau.

    2. Elke subcommissie brengt verslag uit bij de commissie waaronder ze ressorteert.

    AFDELING 3: Verenigde commissies

    Artikel 24

    1. Het Uitgebreid Bureau kan twee of meer commissies belasten met een gezamenlijk onderzoek van aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren.

    2. De commissies, bedoeld in punt 1, vergaderen als verenigde commissies en beslissen gezamenlijk.

    3. Verenigde commissies worden voorgezeten door de voorzitter van de betrokken commissies die het langst lid is van het Parlement. De andere voorzitter of voorzitters treden op als ondervoorzitter. Voor de berekening van de duur van het lidmaatschap van het Parlement wordt het lidmaatschap van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en van de Vlaamse Raad in aanmerking genomen. Bij even lang lidmaatschap treedt het oudste lid als voorzitter op.

    4. Volksvertegenwoordigers die deel uitmaken van meer dan één van die commissies, laten zich vervangen overeenkomstig artikel 21, punten 2 en 3.

    5. Bij een stemming worden het quorum en de meerderheid op grond van het gezamenlijke aantal leden van de verenigde commissies bepaald.

    AFDELING 4: Bijeenroeping, opening en sluiting van de vergadering

    Artikel 25

    1. Behoudens andersluidende bepalingen, worden de commissies bijeengeroepen door hun voorzitter of door de voorzitter van het Parlement. Op schriftelijk verzoek van een vierde van de stemgerechtigde leden van een commissie roept de voorzitter van de commissie of de voorzitter van het Parlement de commissie binnen tien werkdagen bijeen, behalve tijdens de recesperiodes. Het verzoek bevat een voorstel van agenda dat ter goedkeuring aan de commissie wordt voorgelegd.

    De commissies vergaderen niet tijdens plenaire vergaderingen, tenzij met toestemming van de plenaire vergadering of van het Uitgebreid Bureau.

    2. De voorzitter van de commissie opent de vergadering en sluit ze nadat de agenda is afgehandeld, of in overleg met de commissie.

    3. Als de voorzitter in een beraadslaging het woord wil voeren, tenzij dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken als voorzitter, verlaat hij de voorzittersstoel. Hij neemt die niet weer in zolang de betrokken beraadslaging aan de orde is.

    AFDELING 5: Agenda

    Artikel 26

    1. Behoudens andersluidende bepalingen, wordt de agenda van de commissievergaderingen vastgesteld door de commissie of door haar voorzitter, de voorzitter van het Parlement of de plenaire vergadering.

    Behoudens aanneming van een voorstel tot het verlenen van voorrang in commissie, hebben begrotingsaangelegenheden, ontwerpen van decreet, vereenvoudigde verdragswijzigingen en samenwerkingsakkoorden voorrang.

    2. Ontwerpen en voorstellen van decreet en voorstellen van resolutie over hetzelfde onderwerp worden samen ge­agendeerd.

    3. Bij het op de agenda plaatsen van voorstellen van decreet, voorstellen van resolutie of voorstellen tot wijziging van het reglement wordt rekening gehouden met de chronologische volgorde van indiening, tenzij dat anders is bepaald.

    4. Een voorstel van decreet, een voorstel van resolutie of een voorstel tot wijziging van het reglement wordt op verzoek van de indiener binnen twintig werkdagen na de dag van de indiening van het verzoek op de agenda van de commissie geplaatst. Als de laatste dag van de termijn in een recesperiode valt, wordt de termijn met de duur van het reces verlengd. De indiener richt het verzoek tot de voorzitter van de commissie na de verspreiding van het voorstel.

    5. De commissies behandelen alle onderwerpen die hun door de plenaire vergadering, het Uitgebreid Bureau of de voorzitter van het Parlement worden toegewezen, en de door de voorzitter van de commissie ontvankelijk verklaarde vragen om uitleg.

    Iedere commissie kan bovendien ieder ander onderwerp dat tot haar bevoegdheid behoort, behandelen, behoudens een andersluidende beslissing van het Uitgebreid Bureau.  

    AFDELING 6: Aanwezigheden

    Artikel 27

    De voorzitter deelt aan de plenaire vergadering de namen mee van de leden die in een commissievergadering aanwezig waren en van de leden die er al dan niet met kennisgeving afwezig waren.

    AFDELING 7: Openbaarheid van de vergadering

    Artikel 28

    1. Behoudens andersluidende bepalingen, zijn de vergaderingen van de commissies openbaar.

    2. Behoudens andersluidende bepalingen, kan elke commissie bij tweederdemeerderheid van de aanwezige leden beslissen met gesloten deuren te vergaderen.

    3. Besloten zijn bovendien:

    a) de vergaderingen van de commissies, wanneer ze de orde van de werkzaamheden of administratieve aangelegenheden regelen;

    b) de vergaderingen van commissies waarin iemand gehoord wordt, op voorwaarde dat de betrokken persoon gemotiveerd heeft verzocht om te worden gehoord in besloten vergadering en de commissie dat verzoek niet heeft verworpen bij tweederdemeerderheid van de aanwezige leden;

    c) de vergaderingen van commissies waarin een lid van de Regering onder voorbehoud van vertrouwelijkheid informatie meedeelt.

    AFDELING 8: Deelname aan en toegang tot de vergadering

    Artikel 29

    1. Behoudens andersluidende bepalingen, hebben alle volksvertegenwoordigers toegang tot de vergaderingen van de commissies en kunnen zij er het woord voeren. Ze zijn er alleen stemgerechtigd als zij er lid van zijn, onverminderd de bepalingen van artikel 21, punt 3.

    2. De commissie kan beslissen om senatoren als bedoeld in artikel 67, §1, 6°, van de Grondwet, tot de vergaderingen van de commissie uit te nodigen. De senatoren kunnen tijdens die vergaderingen het woord voeren, maar zijn niet stemgerechtigd.

    De commissie kan beslissen om de leden van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie tot de vergaderingen van de commissie uit te nodigen. Zij kunnen tijdens die vergaderingen het woord voeren, maar zijn niet stemgerechtigd.

    Tenzij de commissie anders beslist, kunnen de leden van het Europees Parlement die door het Nederlandse kiescollege zijn verkozen, de vergaderingen van de commissies bijwonen. Zij kunnen tijdens die vergaderingen het woord voeren, maar zijn niet stemgerechtigd.

    3. Behoudens andersluidende bepalingen, hebben de betrokken leden van de Regering en hun medewerkers toegang tot de vergaderingen van de commissies. De leden van de Regering kunnen er het woord voeren, maar zijn niet stemgerechtigd.

    4. De vergaderingen van de commissie, bevoegd voor financiën en begroting, of van een subcommissie ervan mogen door één of meer afgevaardigden van het Rekenhof met raadgevende stem worden bijgewoond.

    De vergaderingen van de andere commissies mogen, op verzoek van de betrokken commissie, door één of meer afgevaardigden van het Rekenhof met raadgevende stem worden bijgewoond voor de aangelegenheden die de commissie bepaalt.

    De naam en de hoedanigheid van de afgevaardigde of afgevaardigden van het Rekenhof worden voor elke vergadering aan de voorzitter van de commissie meegedeeld.

    Zodra de aangelegenheid waarover het Rekenhof om advies verzocht wordt, afgehandeld is, of eerder indien de commissie aldus beslist, wonen de afgevaardigden van het Rekenhof niet langer de vergadering van de commissie met raadgevende stem bij.

    Artikel 30

    1. Volksvertegenwoordigers die wegens hun handicap niet zonder assistentie aan de werkzaamheden kunnen deelnemen, kunnen zich in de commissies laten vergezellen door één of meer personen die hun de noodzakelijke bijstand kunnen verlenen.

    2. Het personeel van het Parlement, vereist voor de vergadering van de commissie, heeft toegang tot de vergaderzaal.

    3. Tenzij de commissie anders beslist, en behoudens anders­luidende bepalingen, mogen de volksvertegenwoordigers zich door één medewerker per fractie laten bijstaan. Medewerker van een fractie is al wie hetzij op de loonlijst van een fractie van het Parlement staat, hetzij als vaste medewerker aan een fractie is verbonden maar niet op de loonlijst van het Parlement staat. Medewerkers mogen het woord niet voeren en zijn niet stemgerechtigd.

    Medewerkers verlaten de besloten vergadering zodra en zolang de commissie daartoe beslist.

    Medewerkers hebben geen toegang tot de besloten vergadering als er geen volksvertegenwoordiger van de betrokken fractie aanwezig is.

    Artikel 31

    Andere personen dan die bedoeld in de artikelen 29 en 30, hebben alleen toegang tot de openbare commissievergaderingen.  

    AFDELING 9: Vordering tot de aanwezigheid van de leden van de Regering

    Artikel 32

    Een commissie kan, bij volstrekte meerderheid van stemmen, de aanwezigheid van de leden van de Regering vorderen.

    AFDELING 10: Orde in de commissievergadering

    Artikel 33

    1. De voorzitter van de commissie oefent toezicht uit op de orde in de commissievergadering.

    2. Artikel 47, punt 2, en artikel 48 gelden ook voor commissievergaderingen.

    3. De orde op de publiekstribunes en in de vergaderzaal wordt geregeld door artikel 119, punt 2.

    AFDELING 11: Raadpleging van andere commissies

    Artikel 34

    Als een commissie het advies van een andere commissie nodig acht, dan richt ze daartoe een verzoek aan het Uitgebreid Bureau, dat over het verzoek beslist.

    AFDELING 12: Hoorzittingen

    Artikel 35

    1. Bij de behandeling van een ontwerp of voorstel van decreet, een vereenvoudigde verdragswijziging, een nota van de Vlaamse Regering, een conceptnota voor nieuwe regelgeving, een voorstel van resolutie, een verzoekschrift, een voorstel van gemotiveerd subsidiariteitsadvies of een ander onderwerp als bedoeld in artikel 26, punt 5, tweede lid, kan de commissie, in elke stand van de procedure en bij volstrekte meerderheid van stemmen, personen of instellingen uitnodigen en horen of om documentatie, voorlichting of medewerking verzoeken. Ontwerpen van decreet houdende de middelen- of uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, voorstellen van resolutie als vermeld in artikel 77, 2, tweede lid, en ontwerpen van decreet tot toekenning van voorlopige uitgavenkredieten, houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting of van de aanpassing ervan en houdende de eindregeling van de begroting komen daarvoor niet in aanmerking.

    Wil de commissie personeelsleden horen van de diensten en instellingen die onder toezicht staan van de leden van de Regering, dan nodigt zij hen door tussenkomst van de desbetreffende minister uit.

    2. De commissie is verplicht om personen en instellingen als bedoeld in punt 1, uit te nodigen en te horen of om hun om documentatie, voorlichting of medewerking te verzoeken, als ten minste vijf van haar aanwezige stemgerechtigde leden daarom verzoeken onmiddellijk aansluitend op de mondelinge toelichting van het ontwerp van decreet door een lid van de Regering of bij de mondelinge toelichting van het voorstel van decreet of voorstel van resolutie door de indiener of indieners of, bij afwezigheid van een mondelinge toelichting, bij de aanvang van de algemene bespreking van een ontwerp of voorstel van decreet of een voorstel van resolutie.

    3. De commissie regelt ter zake de werkzaamheden.

    AFDELING 13: Wijze van stemmen, meerderheid en quorum

    Artikel 36

    1. De commissies geven hun wil te kennen:

    a) ofwel bij door de voorzitter geconstateerde eenparige instemming, onverminderd de bepalingen van artikel 37, punt 1;

    b) ofwel bij stemming door handopsteken.

    De voorzitter van de commissie kan over een onderwerp opnieuw laten stemmen als er twijfel bestaat over de regelmatigheid van de uitgebrachte stemmen.

    2. De uitslag van een stemming wordt vastgesteld door de voorzitter.

    Artikel 37

    1. Opdat geldig kan worden gestemd, moet de meerderheid van de leden van de commissie, waarvan de samenstelling en de eventuele vervanging zijn geregeld overeenkomstig artikel 21, punten 1 tot en met 3, aanwezig zijn.

    2. Als het quorum, bedoeld in punt 1, niet wordt bereikt, schorst de voorzitter de vergadering voor ten hoogste één uur. Na die schorsing wordt de stemming herhaald. Als in dat geval het quorum nog niet wordt bereikt, dan wordt de stemming die zonder gevolg is gebleven, herhaald bij en worden de nog niet gehouden stemmingen verdaagd tot het begin van de volgende, op een zo nabij mogelijk tijdstip vastgelegde vergadering.

    Artikel 38

    1. Tenzij het reglement dat anders bepaalt, worden alle besluiten bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen.

    2. Bij staking van stemmen is het behandelde onderwerp verworpen.

    3. Artikel 53 en artikel 54, tweede en derde lid, gelden ook voor commissievergaderingen.  

    AFDELING 14: Verslaggeving

    Artikel 39

    1. De commissies benoemen, bij volstrekte meerderheid van stemmen, uit hun vaste, plaatsvervangende of toegevoegde leden één of meer verslaggevers.

    2. Op verzoek van de commissie of de plenaire vergadering wordt het verslag bij de plenaire vergadering uitgebracht, onverminderd de bepalingen van punt 7.

    Het verslag bevat de voornamen en namen van de volksvertegenwoordigers die hebben deelgenomen aan de besprekingen in de openbare commissievergaderingen, een synthese van de besprekingen en, in voorkomend geval, de uitslagen van alle stemmingen en de tekst, aangenomen door de commissie. De verslaggever kan in het verslag het ontwerp of voorstel van decreet maatschappelijk situeren.

    3. De voorzitter keurt het verslag goed, tenzij een volksvertegenwoordiger vóór de stemming over het geheel heeft verzocht het ter goedkeuring voor te leggen aan de commissie.

    4. Bij volstrekte meerderheid van stemmen kan een commissie beslissen dat er mondeling verslag wordt uitgebracht, onverminderd de bepalingen van punt

    Met eenparigheid van stemmen kan een commissie beslissen dat over ontwerpen of voorstellen van decreet of voorstellen van resolutie die in de commissie zonder wijzigingen en zonder belangrijke opmerkingen zijn aangenomen, geen verslag wordt uitgebracht. Hiervan wordt op de agenda van de plenaire vergadering melding gemaakt.

    5. Buiten de gevallen, bedoeld in punt 4, kan de algemene bespreking in plenaire vergadering worden gehouden vanaf de derde werkdag of, in het geval van de toepassing van artikel 63, vanaf de achtste werkdag na de dag van de verspreiding van het commissieverslag onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering.

    6. De voorzitter van de commissie bepaalt de termijn waarbinnen het betrokken lid van de Regering de supplementaire informatie moet verstrekken die door de commissie werd gevraagd en die voor het verslag noodzakelijk is.

    7. De voorzitter van het Parlement deelt eventueel aan de voorzitters van de commissies mee binnen welke termijn de verslagen over de aanhangige zaken moeten worden ingediend.

    8. De voorzitter van het Parlement kan om redenen van praktische aard beslissen dat statistische gegevens, cijfermateriaal in tabelvorm, kaarten enzovoort niet in het verslag worden opgenomen, maar bij het secretariaat ter inzage liggen. Daarvan wordt in het verslag melding gemaakt.

    De voorzitter van het Parlement kan om privacyredenen beslissen dat bepaalde gegevens niet in het verslag worden opgenomen.

    9. Het verslag over de vergaderingen, bedoeld in artikel 34, wordt in het eindverslag over het betrokken onderwerp opgenomen of als afzonderlijk commissieverslag onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    10. Het verslag over hoorzittingen wordt in het eindverslag over het betrokken onderwerp opgenomen of als afzonderlijk commissieverslag onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Indien voor een hoorzitting toepassing gemaakt wordt van artikel 28, punt 2, beslist de commissie vooraf of, en op welke manier verslag uitgebracht wordt.

    Indien toepassing gemaakt wordt van artikel 28, punt 3, b), wordt het verslag van de besloten hoorzitting op het commissiesecretariaat bewaard, waar de volksvertegenwoordigers het ter plaatse kunnen consulteren.

    HOOFDSTUK 2: Werkgroepen en adviescomités

    Artikel 40

    Het Uitgebreid Bureau kan één of meer adviescomités en werkgroepen oprichten, waarvan het de benaming, de samenstelling, het voorzitterschap, de opdracht en de werkwijze bepaalt. Elk adviescomité en elke werkgroep is samengesteld op grond van de evenredige vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 10.

    Artikel 28, punten 1 en 2, en de artikelen 29 tot en met 31 inzake de openbaarheid van en de toegang tot de commissievergaderingen zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de adviescomités en werkgroepen.

    Elk adviescomité en elke werkgroep brengt verslag uit bij de plenaire vergadering of bij het Uitgebreid Bureau.

    HOOFDSTUK 3: Plenaire vergadering

    AFDELING 1: Bijeenroeping, dag en uur

    Artikel 41

    1. De voorzitter roept het Parlement in plenaire vergadering bijeen.

    2. Hij opent en sluit de vergadering.

    3. De voorzitter legt de regeling van de werkzaamheden aan de plenaire vergadering ter goedkeuring voor.

    4. Op het einde van elke vergadering geeft hij, namens het Uitgebreid Bureau, kennis van dag en uur van de volgende vergadering.

    Artikel 42

    Op de agenda van de plenaire vergaderingen worden rechtstreeks geplaatst:

    a) het onderzoek van de geldigheid van de kiesverrichtingen, het onderzoek van de geloofsbrieven en de eedaflegging van de Vlaamse volksvertegenwoordigers;

    b) de mededeling van de samenstelling en het bestuur van de fracties;

    c) de verkiezing van het Bureau, de mededeling van de aanwijzing van de deelstaatsenatoren, de oprichting van de commissies en de verkiezing van de leden, de voorzitters en de ondervoorzitters van de commissies;

    d) de verkiezing, de eedaflegging en het ontslag van de leden van de Regering, het regeerakkoord en de verklaringen van de Regering, met inbegrip van de septemberverklaring;

    e) de verkiezingen en voordrachten;

    f) de actualiteitsdebatten;

    g) de actuele vragen en de actuele interpellaties;

    h) de moties, onverminderd de bepalingen van artikel 72, punt 2, en artikel 73;

    i) de benoeming van de griffier;

    j) de personeelsformatie en het administratieve en geldelijke statuut van het personeel van het Parlement.

    AFDELING 2: Notulen

    Artikel 43 (15)

    1. De notulen van de jongste vergadering worden vóór het begin van de volgende vergadering ter tafel gelegd.

    2. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht gedurende de vergadering opmerkingen te maken over de notulen.

    Opheldering en toelichting worden door de voorzitter verstrekt.

    Als de volksvertegenwoordiger de opmerking desondanks handhaaft, dan vraagt de voorzitter het advies van de plenaire vergadering, die een nieuwe redactie in overweging kan geven.

    3. Als er vóór het sluiten van de vergadering geen opmerkingen worden gemaakt, dan worden de notulen geacht goedgekeurd te zijn.

    4. De notulen, zowel van openbare als van besloten vergaderingen, worden door de voorzitter, een secretaris en de griffier ondertekend en in het archief van het Parlement bewaard.

    5. De plenaire vergadering kan beslissen dat van haar besloten vergadering geen notulen worden gemaakt.

    6. Voor de openbare vergaderingen doet een na goedkeuring ondertekend exemplaar van het verslag van de plenaire vergadering dienst als notulen. Het heeft bewijskracht wat de besluiten betreft die door de plenaire vergadering zijn genomen, en wat de stemmingen betreft.

    AFDELING 3: Afwezigheid

    Artikel 44

    Een volksvertegenwoordiger die verhinderd is een vergadering bij te wonen, brengt de voorzitter daarvan vooraf op de hoogte, en geeft daarbij de reden van verhindering. De voorzitter deelt de verontschuldigingen aan de plenaire vergadering mee.

    De bepalingen in het eerste lid doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Statuut van het Lid van het Vlaams Parlement.

    AFDELING 4: Openbaarheid van en toegang tot de vergaderzaal

    Artikel 45 (16)

    1. De plenaire vergaderingen zijn openbaar.

    2. De plenaire vergadering vergadert met gesloten deuren over de verzoeken van de procureur-generaal tot machtiging tot rechtstreekse dagvaarding, tot regeling van de rechtspleging en tot aanhouding of voorlopige hechtenis van een lid of een gewezen lid van de Regering.

    3. De plenaire vergadering vergadert met gesloten deuren op verzoek van de voorzitter of van ten minste vijf leden. Het verzoek maakt melding van het onderwerp dat met gesloten deuren moet worden behandeld.

    De plenaire vergadering beslist daarna bij volstrekte meerderheid van stemmen of de vergadering in het openbaar wordt hervat ter behandeling van dat onderwerp.

    4. Buiten de volksvertegenwoordigers, de leden van de Regering, de griffier en het personeel, vereist voor de vergadering, en de personen, bedoeld in artikel 30, punt 1, en artikel 100, punt 6, derde lid, heeft niemand onder enig voorwendsel toegang tot de vergaderzaal.

    In afwijking van het eerste lid hebben ook personen, die op basis van een beslissing van het Uitgebreid Bureau uitgenodigd worden om de plenaire vergadering toe te spreken, toegang tot de vergaderzaal.  

    AFDELING 5: Vordering tot de aanwezigheid van de leden van de Regering

    Artikel 46 (17)

    De plenaire vergadering kan, bij volstrekte meerderheid van stemmen, de aanwezigheid van de leden van de Regering vorderen als een volksvertegenwoordiger dat voorstelt.

    AFDELING 6: Orde in de plenaire vergadering

    Artikel 47

    1. De voorzitter handhaaft namens het Parlement de orde in de plenaire vergadering.

    2. Volksvertegenwoordigers die de orde verstoren, worden door de voorzitter tot de orde geroepen.

    In geval van herhaling worden zij door de voorzitter andermaal tot de orde geroepen. De voorzitter ontneemt hun bovendien het woord en zij mogen voor de verdere duur van de vergadering het woord niet meer voeren.

    Volksvertegenwoordigers aan wie het woord om die reden is ontnomen, kunnen de maatregel ongedaan maken door te verklaren dat het hen spijt de orde te hebben verstoord.

    3. In erge gevallen kan de voorzitter, in overleg met de plenaire vergadering, andere tuchtmaatregelen nemen, gaande tot de uitsluiting voor ten hoogste drie plenaire vergaderingen. Uitsluiting brengt het verbod mee om de plenaire vergaderzaal, inclusief de tribunes, te betreden.

    4. Als de stem van een uitgesloten volksvertegenwoordiger bij een stemming beslissend is, dan wordt die stemming met deelneming van de betrokken volksvertegenwoordiger na het verstrijken van de uitsluiting herhaald, tenzij de plenaire vergadering het verkieslijk acht de betrokken volksvertegenwoordiger tijdens de uitsluiting tot die stemming toe te laten. Over een dergelijke toelating wordt bij zitten en opstaan gestemd.

    5. De tuchtmaatregelen, bedoeld in punten 3 en 4, zijn tevens van toepassing wanneer een Vlaams volksvertegenwoordiger zich schuldig maakt aan ordeverstoring tijdens een vergadering in of in een ruimte van een andere parlementaire assemblee dan het Parlement, onverminderd de maatregelen genomen door de assemblee waar het feit zich heeft voorgedaan.

    Onder parlementaire assemblee wordt verstaan: de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.

    Artikel 48

    Bij ernstige verstoring van de orde kondigt de voorzitter aan dat hij de vergadering zal schorsen. In voorkomend geval schorst hij de vergadering ten hoogste één uur. Na die schorsing wordt de vergadering hervat.

    AFDELING 7: Voeren van het woord

    Artikel 49 (18)

    1. Een volksvertegenwoordiger voert slechts het woord na inschrijving op de sprekerslijst of na het woord aan de voorzitter gevraagd te hebben en nadat de voorzitter het woord verleend heeft.

    2. De voorzitter verleent beurtelings aan elke fractie het woord en houdt daarbij rekening met de volgorde van sprekers die de fractie bepaalt.

    3. De spreker richt zich slechts tot de voorzitter of tot de vergadering.

    4. Een volksvertegenwoordiger voert niet meer dan tweemaal het woord over hetzelfde onderwerp.

    5. Tenzij anders is bepaald of tenzij de voorzitter een verlenging toestaat, is de maximumspreektijd:

    a) in een algemene bespreking:

    1° 60 minuten per erkende fractie;

    2° 30 minuten per niet-erkende fractie;

    3° 10 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie;

    b) in een bespreking van artikelen en amendementen, 5 minuten per artikel of amendement en per fractie of Vlaamse volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Als het onderwerp al is behandeld in een openbare commissievergadering, worden de spreektijden, bedoeld in het eerste lid, a), gehalveerd.

    6. Het Uitgebreid Bureau kan de duur van een beraadslaging en het aantal sprekers bepalen en op grond van de volgende criteria een maximumspreektijd vaststellen:

    a) een eerste gedeelte van de spreektijd wordt gelijkelijk over alle fracties verdeeld;

    b) een tweede gedeelte van de spreektijd wordt over de fracties verdeeld naar verhouding van hun ledental.

    De volksvertegenwoordigers die geen lid zijn van een fractie, beschikken over een maximumspreektijd van 5 minuten.

    7. Wanneer de voorzitter oordeelt dat de werkzaamheden van de plenaire vergadering worden belemmerd, kan hij de spreektijd van alle sprekers beperken, die van de leden van de Regering en van de verslaggevers inbegrepen.

    Tenzij anders is bepaald of beslist, beschikt iedere volksvertegenwoordiger steeds over een minimumspreektijd van 5 minuten.

    8. Aan de leden van de Regering en de verslaggevers moet het woord worden verleend wanneer zij het vragen. De voorzitter kan hun vragen te besluiten als hij oordeelt dat de plenaire vergadering voldoende is ingelicht.

    9. Tenzij anders is bepaald, geeft de voorzitter een volksvertegenwoordiger te allen tijde de mogelijkheid om gedurende maximaal 5 minuten het woord te voeren na een lid van de Regering.

    10. Als een volksvertegenwoordiger of een lid van de Regering een spreker wil onderbreken, richt hij daartoe een verzoek tot de voorzitter. De spreker kan bij die gelegenheid de wens uiten niet te worden onderbroken tijdens zijn rede. In dat geval wordt de interventie gehouden na zijn rede.

    De voorzitter staat de onderbreking toe op voorwaarde dat zij rechtstreeks verband houdt met het betrokken onderwerp en de werkzaamheden van de plenaire vergadering niet belemmert.

    Onderbrekingen duren maximaal 5 minuten. Zij zijn gericht tot de spreker.

    De tijd die gebruikt wordt voor onderbrekingen en de reacties erop wordt niet meegerekend voor de reglementaire spreektijd van de spreker of de onderbreker.

    Volksvertegenwoordigers die willen reageren op de interventie van de onderbreker, richten hun verzoek onmiddellijk na afloop van de onderbreking aan de voorzitter.

    11. In het geval, bedoeld in artikel 45, punt 4, tweede lid, verleent de voorzitter het woord aan de genodigde spreker. Na de uiteenzetting door de genodigde spreker kan een debat worden gehouden op de wijze die door het Uitgebreid Bureau wordt bepaald.

    AFDELING 8: Moties van orde

    Artikel 50

    1. Een volksvertegenwoordiger kan steeds bij motie van orde het woord vragen om:

    a) een voorstel tot aanvulling van de agenda of tot verdaging van een agendapunt te doen;

    b) een voorstel tot wijziging van de agenda of in de orde van de werkzaamheden te doen;

    c) een voorafgaande vraag over de toepassing van de procedure te stellen;

    d) een voorafgaande vraag tot afwijzing van de behandeling te stellen;

    e) een voorstel tot verwijzing naar de commissie te doen;

    f) een voorstel tot oprichting van een commissie voor het onderzoek van de geldigheid van de kiesverrichtingen en het onderzoek van de geloofsbrieven te doen;

    g) een voorstel tot verdaging van de beraadslaging of van de stemming ofwel tot sluiting van de beraadslaging te doen;

    h) een voorstel tot spoedbehandeling in plenaire vergadering te doen;

    i) een voorstel tot het verlenen van voorrang in commissie of plenaire vergadering te doen;

    j) ophelderingen over de stand van zaken te vragen;

    k) een beroep op het reglement te doen;

    l) een beroep op de agenda te doen;

    m) een persoonlijk feit te beslechten;

    n) een voorafgaande vraag over de coördinatie van de werkzaamheden van het Parlement met die van de andere parlementaire assemblees te stellen.

    2. De voorzitter bepaalt, indien de motie ontvankelijk is, het tijdstip van behandeling.

    3. Tenzij het van de voorzitter uitgaat, moet een voorstel tot sluiting van de beraadslaging door tien leden worden gesteund. Het wordt onmiddellijk besproken en in stemming gebracht.

    4. Een voorstel tot spoedbehandeling in plenaire vergadering is alleen ontvankelijk nadat de tekst waarvan de spoedbehandeling wordt voorgesteld, is verspreid.

    5. Een voorstel tot aanvulling van de agenda of tot het verlenen van voorrang aan een agendapunt in plenaire vergadering is alleen ontvankelijk nadat, naargelang het geval, de tekst waarop het agendapunt betrekking heeft of het commissieverslag over het betrokken onderwerp is verspreid.

    6. Tenzij de voorzitter anders beslist, is de maximumspreektijd bij de behandeling van een motie van orde 5 minuten en is het aantal sprekers beperkt tot één spreker per fractie, met dien verstande dat de voorzitter aan de volksvertegenwoordigers die niet bij een fractie zijn aangesloten, dezelfde spreektijd kan toekennen.

    7. Wanneer het een persoonlijk feit betreft, beschikken alleen de betrokken volksvertegenwoordigers over spreektijd, die maximaal 5 minuten bedraagt.

    8. Tenzij de voorzitter anders beslist, wordt er over alle aangelegenheden, bedoeld in punt 1, a) tot en met i), bij zitten en opstaan gestemd.

    9. Bij aanneming van een voorstel tot het verlenen van voorrang in commissie, wordt het betrokken onderwerp vooraan op de agenda van de commissievergadering geplaatst.

    10. Na de behandeling van een motie van orde en in voorkomend geval na de stemming over de behandelde aangelegenheid, verklaart de voorzitter het incident gesloten.  

    AFDELING 9: Wijze van stemmen, meerderheid en quorum

    Artikel 51

    Het stemrecht is een persoonlijk en individueel recht.

    De leden kunnen geen stem uitbrengen voor een ander lid, noch aan een ander lid vragen om een stem voor hen uit te brengen.

    Overtreding van dit artikel wordt beschouwd als een ernstige vorm van ordeverstoring als bedoeld in artikel 47, punt 3.

    Artikel 52 (19)

    1. De plenaire vergadering geeft haar wil te kennen:

    a) ofwel bij zitten en opstaan;

    b) ofwel bij door de voorzitter geconstateerde eenparige instemming, onverminderd de bepalingen van artikel 55, punt 2;

    c) ofwel bij hoofdelijke stemming, hetzij bij naamafroeping hetzij elektronisch uitgebracht;

    d) ofwel bij geheime stemming, hetzij bij naamafroeping met stembiljetten hetzij elektronisch uitgebracht.

    De voorzitter kan over een onderwerp hoofdelijk laten stemmen als er twijfel bestaat over de regelmatigheid van een stemming die op een andere wijze is uitgebracht, behalve in geval van geheime stemming.

    2. Een stemming in plenaire vergadering over het geheel van ontwerpen of voorstellen van decreet, voorstellen van resolutie, regeerakkoorden, verklaringen als bedoeld in artikel 83, moties, parlementaire samenwerkingsakkoorden, voorstellen van gemotiveerd subsidiariteits­advies, voorstellen tot wijziging van het reglement en de procedure, bedoeld in artikel 59, punt 5, gebeurt steeds bij hoofdelijke stemming.

    Over artikelen waarop geen amendementen zijn ingediend, kan de voorzitter laten stemmen bij door de voorzitter geconstateerde eenparige instemming, tenzij de hoofdelijke stemming wordt gevraagd.

    Over amendementen en artikelen waarop amendementen zijn ingediend, kan de voorzitter laten stemmen bij hoofdelijke stemming.

    Verkiezingen en voordrachten van kandidaten geschieden bij geheime stemming.

    In de overige gevallen geeft de plenaire vergadering haar wil bij zitten en opstaan te kennen, tenzij ten minste twaalf volksvertegenwoordigers de hoofdelijke stemming vragen. Een dergelijk verzoek is alleen ontvankelijk bij ontstentenis van andersluidende bepalingen. Bij ontvankelijkheid tekent de voorzitter de namen van die volksvertegenwoordigers aan en kan de voorzitter hun verzoeken eerst te stemmen. Als niet ten minste twaalf van hen aan de stemming deelnemen, wordt de aangevangen stemming als vervallen beschouwd.

    3. Stemming bij zitten en opstaan bestaat uit een proef en een tegenproef. De voorzitter beslist over de uitslag ervan. Als de uitslag, al dan niet na een herhaling van proef en tegenproef, niet duidelijk is, wordt hoofdelijk gestemd.

    4. Vóór de sluiting van de hoofdelijke stemming verzoekt de voorzitter de volksvertegenwoordigers die niet hebben gestemd, alsnog hun stem uit te brengen.

    5. Als een hoofdelijke stemming bij naamafroeping gebeurt, of bij een geheime stemming met stembiljetten wordt de naam uitgeloot van de volksvertegenwoordiger met wie de naamafroeping begint voor die stemming en voor alle volgende dergelijke stemmingen die tijdens dezelfde vergadering worden gehouden.

    6. Hoofdelijke stemmingen worden op de agenda vermeld onder vermelding van dag en uur, onverminderd de mogelijkheid voor de plenaire vergadering om tijdens de vergadering zelf te beslissen de agenda aan te vullen of de spoedbehandeling van een onderwerp aan te nemen.

    7. De uitslag van de stemmingen wordt vastgesteld door de voorzitter.

    Artikel 53 (20)

    Tenzij anders is bepaald, wordt de orde van stemmingen over gestelde vraagpunten zo geregeld dat alle meningen het best tot uiting kunnen komen, met inachtneming van de volgende regels:

    a) als een onderwerp verschillende punten bevat, dan wordt dat op verzoek gesplitst;

    b) als er verscheidene voorstellen omtrent hetzelfde punt zijn, dan heeft achtereenvolgens elk voorstel waarover kan worden gestemd zonder een stemming over de andere uit te sluiten, voorrang, te beginnen met het meest verstrekkende voorstel;

    c) onder voorstellen waarover niet kan worden gestemd zonder stemming over de andere uit te sluiten, wordt voorrang gegeven aan het meest verstrekkende. De aanneming van een dergelijk voorstel brengt verwerping van de andere met zich mee.

    Amendementen worden vóór het artikel of de basistekst en subamendementen vóór de amendementen in stemming gebracht.

    Artikel 54

    Volksvertegenwoordigers die in de vergadering aanwezig zijn en die zich bij een hoofdelijke stemming onthouden, worden na die stemming door de voorzitter verzocht de redenen voor hun onthouding te geven.

    Volksvertegenwoordigers die op het ogenblik van de stemming aanwezig zijn en niet stemmen, worden geacht zich te hebben onthouden.

    Onthoudingen tellen mee voor het vaststellen van het quorum, maar niet voor het bepalen van de meerderheid.

    Artikel 55 (21)

    1. Behoudens andersluidende Grondwets-, wets-, decreets- of reglementsbepalingen, worden alle besluiten bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen.

    Bij staking van stemmen is het behandelde voorstel verworpen.

    2. De plenaire vergadering kan alleen een besluit nemen als de meerderheid van de volksvertegenwoordigers aanwezig is.

    3. Als het quorum, bedoeld in punt 2, bij een hoofdelijke stemming niet wordt bereikt, schorst de voorzitter de vergadering voor ten hoogste één uur. Na die schorsing wordt de hoofdelijke stemming herhaald. Als in dat geval het quorum nog niet wordt bereikt, dan wordt de stemming die zonder gevolg is gebleven, herhaald bij en worden de nog niet gehouden hoofdelijke stemmingen verdaagd tot het begin van de volgende, op een zo nabij mogelijk tijdstip vastgelegde vergadering.

    4. In de verslagen van de plenaire vergaderingen waarvoor hoofdelijke stemmingen zijn geagendeerd, worden de namen van de aanwezigen, de namen van de afwezigen en de namen van de volksvertegenwoordigers die met opgave van reden afwezig zijn, opgenomen.

    Artikel 56

    De voorzitter kondigt de besluiten van de plenaire vergadering af als volgt: “Het Vlaams Parlement neemt aan” of “Het Vlaams Parlement neemt niet aan”.

    AFDELING 10: Verslag van de plenaire vergadering

    Artikel 57

    Van de plenaire vergaderingen wordt een geredigeerd woordelijk verslag gemaakt. Een voorlopige versie ervan wordt zo spoedig mogelijk gepubliceerd en verspreid onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering die in de betrokken vergadering het woord hebben gevoerd. Uiterlijk vierentwintig uur na de verspreiding bezorgen zij aan de voorzitter hun opmerkingen over de weergave van hun betoog. Die termijn wordt geschorst op zater-, zon- en feestdagen of een daarmee gelijkgestelde dag. Het definitieve verslag wordt zo vlug mogelijk onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    In het verslag van de plenaire vergadering worden de uitslagen van alle stemmingen vermeld en, in het geval van een hoofdelijke stemming, de door elke volksvertegenwoordiger uitgebrachte stem.  

    TITEL 6: Procedures

    HOOFDSTUK 1: Decreetgeving

    AFDELING 1: Gemeenschaps- of gewestaangelegenheden

    Artikel 58 (22)

    De ontwerpen of voorstellen van decreet die bij het Parlement worden ingediend, vermelden of ze betrekking hebben op gemeenschapsaangelegenheden, op gewestaangelegenheden of op gemeenschaps- en gewestaangelegenheden.

    AFDELING 2: Ontwerpen van decreet

    Artikel 59 (23)

    1. Een ontwerp van decreet wordt, met de memorie van toelichting, het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State en het voorontwerp van decreet bij de voorzitter ingediend en onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    2. Het ontwerp van decreet wordt naar een commissie verwezen, tenzij tot de rechtstreekse behandeling in plenaire vergadering of tot de spoedbehandeling wordt besloten. Tot de rechtstreekse behandeling in plenaire vergadering of tot de spoedbehandeling kan ook na de verwijzing naar de commissie nog worden besloten zolang de commissie de behandeling niet heeft aangevat.

    3. De voorzitter wijst de bevoegde commissie aan. Hij kan daarover ook overleg plegen met de plenaire vergadering; in voorkomend geval wordt over verwijzing naar een commissie bij zitten en opstaan gestemd.

    4. Een ontwerp van decreet kan in behandeling worden genomen vanaf de zesde werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering, tenzij tot de spoedbehandeling wordt besloten.

    5. Wanneer de plenaire vergadering oordeelt dat haar werkzaamheden worden belemmerd, kan zij, bij hoofdelijke stemming, beslissen een onderwerp dat in commissie in behandeling is, in plenaire vergadering te behandelen. Een onderwerp is in behandeling in commissie tot en met de goedkeuring van het verslag.

    Artikel 60 (24)

    1. De beraadslaging over een ontwerp van decreet omvat een algemene en een artikelsgewijze bespreking.

    2. De algemene bespreking gaat over het ontwerp van decreet in het algemeen en over het beginsel dat eraan ten grondslag ligt.

    3. Bij de artikelsgewijze bespreking wordt achtereenvolgens elk artikel in de volgorde van het ontwerp van decreet besproken en in stemming gebracht. De stemming over de amendementen en de artikelen waarop amendementen zijn ingediend, kan evenwel aangehouden worden tot vlak voor de stemming over het geheel.

    Artikel 61

    1. Wanneer een ontwerp van decreet overeenkomstig artikel 26, punt 2, samen met een voorstel van decreet wordt geagendeerd, wordt het ontwerp van decreet als basis voor de artikelsgewijze bespreking genomen, tenzij de commissie anders beslist. Een ontwerp of voorstel van decreet dat in samenhang werd behandeld, wordt als verworpen beschouwd als de tekst die als basis voor de artikelsgewijze bespreking werd genomen, wordt aangenomen.

    2. Na de artikelsgewijze bespreking van een ontwerp van decreet en vóór de stemming over het geheel, kan de commissie beslissen dat de verslaggever zorgt voor een wetgevingstechnische en taalkundige revisie van de tekst, aangenomen door de commissie, en bepaalt zij, op voorstel van de verslaggever, de revisietermijn. Die termijn bedraagt ten minste één en ten hoogste vijf werkdagen.

    In voorkomend geval legt de verslaggever een lijst met voorgestelde correcties voor de stemming over het geheel aan de commissie voor.

    Artikel 62

    1. Wanneer een commissie overeenkomstig artikel 39, 4, eerste lid, beslist heeft dat er een mondeling verslag wordt uitgebracht, geeft de verslaggever in de plenaire vergadering een samenvatting van de opzet van het ontwerp van decreet, de standpunten die in de commissie werden ingenomen, en de uitslag van de stemmingen in de commissie.

    2. Tenzij de plenaire vergadering anders beslist, wordt de tekst, aangenomen door de commissie, als basis voor de artikelsgewijze bespreking genomen.

    3. Als de commissie het ontwerp van decreet heeft verworpen, kan het alleen op schriftelijk verzoek van de indiener op de agenda van de plenaire vergadering worden geplaatst. In dat geval beslist de plenaire vergadering vooraf, bij zitten en opstaan, of de beraadslaging wordt aangevat. Over het verzoek kunnen de verslaggever en de indiener, met een maximumspreektijd van 10 minuten, en één spreker per fractie, met een maximumspreektijd van 5 minuten, het woord nemen.

    Artikel 63

    1. Tenzij artikel 75, punt 4, wordt toegepast, kan iedere volksvertegenwoordiger bij de voorzitter van het Parlement een reflectienota indienen tot 17 uur van de derde werkdag volgend op de dag van verspreiding van het commissieverslag, voor zover de indiening is aangekondigd vóór de stemming in commissie over het geheel.

    Een reflectienota mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. Bij ontvankelijkheid wordt elke reflectienota ten laatste op de derde werkdag vóór de dag van de beraadslaging in plenaire vergadering onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    2. Reflectienota’s kunnen niet worden ingediend op ontwerpen van decreet houdende de middelen- of de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, tot toekenning van voorlopige uitgavenkredieten, houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting of van de aanpassing ervan, houdende eindregeling van de begroting en houdende instemming met verdragen en samenwerkingsakkoorden.

    AFDELING 3: Bijzondere bepalingen inzake begrotingsaangelegenheden

    Artikel 63/1 (25)

    1. De beleids- en begrotingstoelichting die bij de jaarlijkse begrotingen behoort, bevat in elk geval:

    a) een overzicht van de beleidsopties en -initiatieven voor het volgende begrotingsjaar;

    b) de voorgenomen regelgevende initiatieven, met in elk geval de vermoedelijke datum of het vermoedelijke semester van indiening bij het Parlement en de gewenste datum van inwerkingtreding;

    c) een overzicht van geplande en lopende decreetsevaluaties, met een indicatieve timing.

    2. De beleids- en begrotingstoelichting die bij de begrotingsaanpassingen behoort, bevat in elk geval:

    a) een toelichting bij de gewijzigde kredieten ten opzichte van de jaarlijkse begroting;

    b) een toelichting bij de gewijzigde beleidsopties en -initiatieven voor het lopende begrotingsjaar.

    3. De toelichting over de beleids- en begrotingsuitvoering bevat in elk geval:

    a) een overzicht van de uitvoering van de begroting en van de beleidsopties en -initiatieven van het afgelopen begrotingsjaar;

    b) een overzicht van de wijze waarop de Regering gevolg heeft gegeven aan resoluties en moties die door het Parlement aangenomen zijn;

    c) de stand van uitvoering van de belangrijkste decreten per beleidsdomein;

    d) een overzicht van het gevolg dat de Regering heeft gegeven aan de arresten van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Justitie van de Europese Unie die betrekking hebben op de regelgeving van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest;

    e) een stand van zaken van de opvolging van aanbevelingen van het Rekenhof;

    f) een lijst van de decreetsevaluaties die in het voorgaande jaar zijn uitgevoerd, met een toelichting over het gevolg dat de Regering aan de conclusies van die evaluaties heeft gegeven of van plan is eraan te geven.

    Artikel 64

    Als in een ontwerp van decreet houdende de middelen- of de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, tot toekenning van voorlopige uitgavenkredieten of houdende eindregeling van de begroting bepalingen van normatieve aard voorkomen, dan verklaart de voorzitter na raadpleging van het Uitgebreid Bureau die bepalingen onontvankelijk.

    Artikel 65

    Als in een ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting of van de aanpassing ervan bepalingen voorkomen die geen rechtstreeks verband houden met de betrokken begroting, dan verklaart de voorzitter na raadpleging van het Uitgebreid Bureau die bepalingen onontvankelijk.

    Artikel 66

    1. De ontwerpen van decreet houdende de middelen- of uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, de meerjarenramingen en de ontwerpen van decreet houdende de eindregeling van de begroting worden verwezen naar de commissie, bevoegd voor financiën en begroting, waar het algemene politieke debat wordt gevoerd.

    2. De voorzitter van het Parlement verwijst het ontwerp van decreet houdende de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, de meerjarenramingen en de ontwerpen van decreet houdende de eindregeling van de begroting naar de respectieve bevoegde commissies. Na de indicatieve stemming in die commissies neemt de commissie, bevoegd voor financiën en begroting, akte van de verslagen of, in voorkomend geval, van de krachtlijnen van de verslagen van het onderzoek dat door de verschillende bevoegde commissies werd gedaan over de decreetsbepalingen en de bijbehorende krediettabel die hun voor onderzoek werden toegewezen.

    In voorkomend geval waakt elke commissievoorzitter erover dat de verplichte bijlagen die aan de commissie moeten worden toegewezen, zijn ingediend en onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid voordat de algemene bespreking in die commissie wordt gesloten.

    De commissie, bevoegd voor financiën en begroting, rondt de discussie over de begroting, begrotingsaanpassing of eindregeling van de begroting af via een algemeen verslag.

    De stemming over het geheel in de commissie, bevoegd voor financiën en begroting, kan slechts plaatshebben na de indicatieve stemmingen in de respectieve bevoegde commissies.

    3. De ontwerpen van decreet houdende de middelen- of uitgavenbegroting van de Vlaamse
        Gemeenschap of aanpassing ervan, de meerjarenramingen en de ontwerpen van decreet houdende de eindregeling van de begroting kunnen in behandeling worden genomen vanaf de vierde werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering.

    De ontwerpen van decreet tot toekenning van voorlopige uitgavenkredieten kunnen in behandeling worden genomen vanaf de eerste werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering.

    4. De commissies behandelen de ontwerpen van decreet houdende de middelen- of uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan samen met de meerjarenramingen aan één stuk door en tot ze volledig zijn afgehandeld.

    Artikel 67

    1. De algemene bespreking over de ontwerpen van decreet houdende de middelen- en uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap en houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting in plenaire vergadering beperkt zich tot een algemeen debat.

    2. Wanneer het zich laat aanzien dat de algemene bespreking in plenaire vergadering meer dan één vergadering in beslag zal nemen, wordt de sprekerslijst op het einde van de eerste vergadering afgesloten.

    De leden van de Regering hoeven niet in te gaan op vragen en opmerkingen van volksvertegenwoordigers die op het ogenblik van het antwoord van de leden van de Regering niet aanwezig zijn.

    AFDELING 3/1: Bijzondere bepalingen inzake ontwerpen van decreet tot opheffing van een gezamenlijk decreet

    Artikel 67/1 (26)

    Wanneer een ontwerp van decreet een bepaling bevat tot opheffing van een gezamenlijk decreet of een gezamenlijk decreet en ordonnantie, en het betreffende artikel is aangenomen, neemt de voorzitter onmiddellijk de nodige initiatieven om de voorgeschreven procedure van overleg met alle andere betrokken parlementen in de interparlementaire commissie, bedoeld in artikel 92bis/1, §2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in te zetten.

    Na mededeling van het resultaat van het overleg wordt een tweede lezing gehouden op basis van artikel 75, punten 3 tot en met 5.

    AFDELING 4: Voorstellen van decreet

    Artikel 68 (27)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht voorstellen van decreet bij de voorzitter in te dienen.

    Een voorstel van decreet mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    2. De voorzitter kan een voorstel van decreet ontvankelijk of onontvankelijk verklaren ofwel het Uitgebreid Bureau raadplegen.

    Bij ontvankelijkheid wordt het voorstel van decreet onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Als de voorzitter het voorstel onontvankelijk verklaart, kan de indiener binnen vijf werkdagen na de datum van kennisgeving van de met redenen omklede beslissing, de voorzitter schriftelijk om een besluit van de plenaire vergadering verzoeken. De plenaire vergadering spreekt zich hierover uit bij zitten en opstaan, nadat het betrokken voorstel onder de volksvertegenwoordigers werd verspreid.

    3. Als een voorstel van decreet mogelijk nieuwe uitgaven tot gevolg heeft, waarvoor vooraf in de nodige middelen moet worden voorzien, kan de commissie het betrokken lid van de Regering vóór de stemming in commissie over het geheel verzoeken aan de commissie ofwel een nota te bezorgen met een raming van de nieuwe uitgaven en met opgave van de middelen om die uitgaven te dekken, ofwel een met redenen omkleed voorstel tot afwijzing mee te delen.

    Op verzoek van de commissie bezorgt de voorzitter de nota of het voorstel tot afwijzing voor onderzoek aan het Rekenhof, dat zijn opmerkingen aan het Parlement meedeelt.

    Het verslag vermeldt, in voorkomend geval, dat noch de nota, noch het voorstel tot afwijzing werd ingediend.

    4. Wanneer een voorstel van decreet een bepaling bevat waarvoor een procedure van samenwerking met de Ministerraad, de gewest- of gemeenschapsregeringen of een andere overheid is voorgeschreven, en het betreffende artikel is aangenomen, neemt de voorzitter onmiddellijk de nodige initiatieven om de voorgeschreven procedure van samenwerking in te zetten.

    Er kan slechts een stemming over het geheel van het voorstel gehouden worden na het doorlopen van de voorgeschreven procedure van samenwerking of, behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, ten vroegste dertig dagen na het initiatief van de voorzitter.

    Na mededeling van het resultaat van de voorgeschreven procedure van samenwerking of het verstrijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt een tweede lezing gehouden op basis van artikel 75, punten 3 tot en met 5.

    5. Tijdens de beraadslaging over een voorstel van decreet kan de commissie beslissen dat de verslaggever zorgt voor een wetgevingstechnisch nazicht van de tekst van het voorstel of amendementen erop. Zij bepaalt, op voorstel van de verslaggever, de termijn voor het nazicht. In voorkomend geval legt de verslaggever een lijst met voorgestelde correcties aan de commissie voor.

    6. Tijdens de beraadslaging over een voorstel van decreet kan de commissie beslissen dat de Regering zorgt voor een wetgevingstechnisch nazicht van de tekst van het voorstel of amendementen erop. Zij bepaalt, in overleg met het betrokken lid van de Regering, de termijn voor het nazicht. In voorkomend geval legt het betrokken lid van de Regering een lijst met voorgestelde correcties aan de commissie voor.

    7. Na de artikelsgewijze bespreking van een voorstel van decreet en vóór de stemming over het geheel, kan de commissie beslissen dat de verslaggever zorgt voor een wetgevingstechnische en taalkundige revisie van de tekst, aangenomen door de commissie. Zij bepaalt, op voorstel van de verslaggever, de revisietermijn. Die termijn bedraagt ten minste één en ten hoogste vijf werkdagen. In voorkomend geval legt de verslaggever een lijst met voorgestelde correcties vóór de stemming over het geheel aan de commissie voor.

    8. Artikel 59, punten 2 tot en met 5, artikel 60, artikel 61, punt 1, artikel 62, 1 en 2, en artikel 63 zijn van overeenkomstige toepassing op voorstellen van decreet.

    Artikel 62, punt 3, is tevens van overeenkomstige toepassing op voorstellen van decreet, in die zin dat het schriftelijk verzoek ondertekend is door alle indieners, en de maximumspreektijd van 10 minuten voor alle indieners gezamenlijk geldt.

    AFDELING 4/1: Ontwerpen en voorstellen van gezamenlijk decreet (28)

    Artikel 68/1

    De ontwerpen en voorstellen van gezamenlijk decreet, vermeld in artikel 92bis/1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en de ontwerpen en voorstellen van gezamenlijk decreet en ordonnantie, vermeld in de artikelen 42 en 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, worden ingediend en behandeld overeenkomstig de bepalingen die gelden voor ontwerpen en voorstellen van decreet, onverminderd de afwijkende en aanvullende bepalingen uit dezelfde bijzondere wetten en uit deze afdeling.

    Artikel 68/2

    Nadat de voorzitter heeft vastgesteld dat het ontwerp of voorstel van gezamenlijk decreet of gezamenlijk decreet en ordonnantie in alle betrokken parlementen ingediend en in overweging genomen werd, en het naar de bevoegde commissie heeft verwezen, neemt hij de nodige initiatieven om de interparlementaire commissie, vermeld in artikel 92bis/1, §2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, op te richten.

    De plenaire vergadering stelt overeenkomstig artikel 20 de delegatie van volksvertegenwoordigers vast die deel zal uitmaken van de interparlementaire commissie.

    Artikel 68/3

    1. De bevoegde commissie kan slechts stemmen over een ontwerp of voorstel van gezamenlijk decreet of van gezamenlijk decreet en ordonnantie, nadat het door de interparlementaire commissie, vermeld in artikel 92bis/1, §2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, is aangenomen. De tekst, aangenomen door de interparlementaire commissie, wordt als basis voor de behandeling genomen.

    2. Nadat in commissie of in plenaire vergadering over het ontwerp of voorstel artikelsgewijs is gestemd, waarbij een of meer artikelen zijn verworpen ofwel een of meer amendementen zijn aangenomen, wordt het ontwerp of voorstel vóór de stemming over het geheel teruggezonden naar de interparlementaire commissie. Na mededeling van de door de interparlementaire commissie aangenomen tekst wordt die laatste tekst als basis voor verdere behandeling genomen.

    AFDELING 5: Amendementen

    Artikel 69 (29)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger en de Regering hebben het recht, in elke stand van de procedure, bij de voorzitter van het Parlement of staande de commissievergadering bij de voorzitter van de commissie schriftelijk amendementen in te dienen, voor zover die rechtstreeks verband houden met het betrokken onderwerp en voor zover nog niet artikelsgewijs is gestemd over het desbetreffende artikel.

    Een amendement mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    Amendementen op ontwerpen van decreet houdende instemming met verdragen en samenwerkingsakkoorden die er rechtstreeks of onrechtstreeks toe strekken de inhoud van een samenwerkingsakkoord of een verdrag te wijzigen, zijn onontvankelijk.

    Amendementen tot invoeging van normatieve bepalingen in ontwerpen van decreet houdende de middelen- of de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, tot toekenning van voorlopige uitgavenkredieten of houdende eindregeling van de begroting, zijn onontvankelijk.

    Amendementen die ertoe strekken om in een ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting of van de aanpassing ervan bepalingen in te voegen die geen rechtstreeks verband houden met de betrokken begroting, zijn onontvankelijk.

    2. De voorzitter van de commissie oordeelt over de ontvankelijkheid van amendementen die staande de commissievergadering werden ingediend.

    3. Artikel 68, punten 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing op amendementen.

    4. Amendementen worden, naargelang van het geval, naar de bevoegde commissie of de plenaire vergadering verwezen, en onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    5. Dit artikel geldt ook voor subamendementen.

    Artikel 70

    1. Om in plenaire vergadering in stemming te worden gebracht, moet een amendement door ten minste vijf volksvertegenwoordigers worden gesteund. De voorzitter kan nagaan of die steun aanwezig is.

    2. De plenaire vergadering kan elk amendement naar de bevoegde commissie verwijzen en de beraadslaging derhalve schorsen. In dat geval behandelt de bevoegde commissie het bij voorrang en brengt ze een aanvullend verslag uit bij de plenaire vergadering.

    3. Punten 1 en 2 gelden ook voor subamendementen.

    AFDELING 6: Raadpleging van adviesorganen

    Artikel 71 (30)

    1. De voorzitter kan, in elke stand van de procedure, vóór de opening van de algemene bespreking in plenaire vergadering, advies inwinnen bij een instelling waarvan de raadpleging door het Parlement bij decreet of wet is geregeld, over alle ontwerpen of voorstellen van decreet of de amendementen erop die bij het Parlement aanhangig zijn, met uitzondering van de ontwerpen van decreet houdende de middelen- of uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, tot toekenning van voorlopige uitgavenkredieten, houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting of van de aanpassing ervan of houdende eindregeling van de begroting en de amendementen erop.

    Een dergelijke vraag om advies schorst de behandeling van het betrokken onderwerp.

    2. Elke volksvertegenwoordiger kan, in elke stand van de procedure, vóór de opening van de algemene bespreking in plenaire vergadering, bij de voorzitter een motie indienen die tot een adviesvraag als bedoeld in punt 1, eerste lid, besluit. De motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. Met inachtneming van de uitzonderingen, bedoeld in punt 1, eerste lid, is de voorzitter verplicht het advies te vragen als een dergelijke motie wordt aangenomen. De voorzitter bepaalt de termijn waarin het advies moet worden verstrekt.

    Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    De motie wordt uiterlijk ter stemming gelegd vóór de sluiting van de algemene bespreking in plenaire vergadering. De aanneming van een dergelijke motie schorst de behandeling van het betrokken onderwerp.

    3. De voorzitter kan een instelling als bedoeld in punt 1, eerste lid, vragen binnen een door hem bepaalde termijn, advies te verstrekken over enig ander onderwerp betreffende aangelegenheden waarvoor die instelling werd opgericht.

    4. Elke volksvertegenwoordiger kan bij de voorzitter een motie indienen die tot een adviesvraag als bedoeld in punt 3, besluit. De motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. De voorzitter is verplicht het advies, bedoeld in punt 3, te vragen als een dergelijke motie wordt aangenomen. De voorzitter bepaalt de termijn waarin het advies moet worden verstrekt.

    Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    5. Over hetzelfde onderwerp mag het advies, bedoeld in punten 1 tot en met 4, in onveranderde omstandigheden slechts eenmaal in de loop van dezelfde zittingsperiode worden gevraagd.

    6. De vraag om advies wordt door de voorzitter onverwijld aan de voorzitter van de instelling, bedoeld in punt 1, eerste lid, gestuurd.

    7. Het advies wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    8. Na de verspreiding van het advies, of bij ontstentenis van een advies binnen de vastgestelde termijn, kan het Parlement de behandeling van het betrokken onderwerp hervatten.

    9. Dit artikel is niet van toepassing op de raadpleging van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

    AFDELING 7: Raadpleging van de Raad van State

    Artikel 72 (31)

    1. De voorzitter kan, in elke stand van de procedure, vóór de stemming over het geheel in plenaire vergadering, het beredeneerde advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State vragen over alle ontwerpen of voorstellen van decreet of de amendementen erop die bij het Parlement aanhangig zijn, met uitzondering van ontwerpen van decreet betreffende begrotingen, rekeningen, leningen en domeinverrichtingen en de amendementen erop.

    2. Met inachtneming van de uitzonderingen van punt 1, is de voorzitter verplicht het beredeneerde advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State over voorstellen van decreet of amendementen op ontwerpen of voorstellen van decreet die bij het Parlement aanhangig zijn, te vragen, wanneer ten minste een derde van de volksvertegenwoordigers erom verzoekt.

    Over hetzelfde amendement mag een dergelijk verzoek slechts eenmaal worden gedaan.

    Het verzoek mag, in elke stand van de procedure, vóór de sluiting van de algemene bespreking in plenaire vergadering, bij de voorzitter worden ingediend in de vorm van een motie die door ten minste een derde van de volksvertegenwoordigers is ondertekend.

    Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Wordt echter in de loop van de beraadslaging in de plenaire vergadering een dergelijk verzoek mondeling geformuleerd, dan wordt de beraadslaging geschorst en gaat de voorzitter na of het verzoek gesteund wordt door ten minste een derde van de volksvertegenwoordigers.

    3. In het verzoek om advies over een voorstel van decreet of een amendement kan de voorzitter, na raadpleging van de indiener of indieners van het voorstel of amendement, de naam opgeven van een gemachtigde die desgewenst aan de Raad de nodige uitleg zal verstrekken. Als gemachtigde kan een volksvertegenwoordiger of een persoon die door de indiener of indieners aangewezen wordt, optreden.

    4. De voorzitter bepaalt de termijn waarin het advies moet worden verstrekt. Wanneer de voorzitter, in spoedeisende gevallen, om mededeling van het advies verzoekt binnen een termijn van ten hoogste vijf werkdagen, wordt het verzoek om spoedbehandeling met bijzondere redenen omkleed.

    5. Het advies wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    6. Behoudens een andersluidende beslissing van de commissie, schorst de vraag om advies, bedoeld in punt 1, of de indiening van de motie, bedoeld in punt 2, derde lid, de bespreking van de bepalingen waarover het advies wordt gevraagd, niet.

    De commissie mag slechts beslissen nadat zij kennis heeft genomen van het advies, en in voorkomend geval, na toepassing van het bepaalde onder artikel 74. De commissie kan ook beslissen bij ontstentenis van een advies binnen de vastgestelde termijn.

    7. Behoudens een andersluidend besluit van het Parlement, wordt de bespreking van de bepalingen waarover advies gevraagd is, in de plenaire vergadering geschorst.

    Er mag geen andersluidend besluit worden genomen wanneer de voorzitter het advies vraagt over de respectieve bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, of wanneer hij advies vraagt met toepassing van punt 2.

    De plenaire vergadering mag slechts een besluit nemen nadat zij kennis heeft genomen van het advies. Bij ont­stentenis van dit advies binnen de vastgestelde termijn, kan de plenaire vergadering de bespreking van de betrokken bepalingen hervatten.

    AFDELING 8: Discriminatie om ideologische en filosofische redenen

    Artikel 73 (32)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht tussen de indiening van het commissieverslag en de stemming in plenaire vergadering over het geheel van een ontwerp of voorstel van decreet bij de voorzitter een met redenen omklede motie in te dienen, die door ten minste een vierde van de leden is ondertekend, en waarin wordt verklaard dat de erin aangewezen bepalingen een discriminatie om ideologische en filosofische redenen inhouden.

    De motie wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    2. De voorzitter stuurt de motie onverwijld aan de voorzitters van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat en het Parlement van de Franse Gemeenschap. Zij houden, samen met de voorzitter van het Parlement, als college zitting en beslissen over de ontvankelijkheid van de motie, gelet op de bepalingen van punt 1, eerste lid.

    Bij staking van stemmen is de motie ontvankelijk.

    De beslissing van ontvankelijkheid schorst de behandeling van de omstreden bepalingen. Het betrokken ontwerp of voorstel van decreet en de motie worden dan verwezen naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat.

    De plenaire vergadering kan, bij hoofdelijke stemming, beslissen de behandeling van de omstreden bepalingen te hervatten als het college, bedoeld in het eerste lid, zich na verloop van een termijn van dertig dagen nog niet heeft uitgesproken.

    3. De Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat doen uitspraak over de gegrondheid van de motie.

    Het Parlement kan de behandeling van de omstreden bepalingen alleen hervatten nadat zowel de Kamer van Volksvertegenwoordigers als de Senaat de motie ongegrond hebben verklaard.

    AFDELING 9: Bevoegdheidsconflicten

    Artikel 74 (33)

    1. Als een ontwerp of voorstel van decreet of een amendement erop volgens het beredeneerde advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest te buiten gaat, stuurt de voorzitter het betrokken ontwerp of voorstel van decreet of amendement om advies aan het Overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, hierna het Overlegcomité te noemen.

    2. Het Overlegcomité brengt binnen een termijn van veertig dagen bij consensus een met redenen omkleed advies uit over de vraag of er een bevoegdheidsoverschrijding is.

    Bij bevoegdheidsoverschrijding kan de Regering, na kennisneming van het advies van het Overlegcomité, bij het Parlement de amendementen indienen die het Overlegcomité vaststelt om aan de bevoegdheidsoverschrijding een einde te maken.

    3. Het advies wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    4. Als het Overlegcomité binnen de termijn, bedoeld in punt 2, eerste lid, geen advies heeft verstrekt, kan het Parlement de behandeling van het betrokken onderwerp hervatten.

    AFDELING 10: Tweede lezing

    Artikel 75 (34)

    1. Nadat in commissie of in plenaire vergadering over een ontwerp of voorstel van decreet artikelsgewijs is gestemd en vóór de stemming over het geheel kan ieder lid van de Regering een tweede lezing vragen over het gehele ontwerp of voorstel van decreet of over de aangewezen bepalingen ervan.

    Bij de tweede lezing wordt artikelsgewijs beraadslaagd en gestemd over het gehele ontwerp of voorstel van decreet of over de aangewezen bepalingen ervan, en over nieuwe amendementen daarop.

    2. Nadat in commissie over een ontwerp of voorstel van decreet artikelsgewijs is gestemd en vóór de stemming over het geheel kan ieder stemgerechtigd lid van de commissie een tweede lezing vragen over het gehele ontwerp of voorstel van decreet of over de aangewezen bepalingen ervan.

    Nadat in de plenaire vergadering over een ontwerp of voorstel van decreet artikelsgewijs is gestemd, waarbij één of meer artikelen zijn verworpen ofwel één of meer amendementen zijn aangenomen, en vóór de stemming over het geheel, kan iedere volksvertegenwoordiger een tweede lezing vragen over het gehele ontwerp of voorstel van decreet of over de aangewezen bepalingen ervan, waaronder in elk geval de verworpen of geamendeerde bepalingen.

    Bij de tweede lezing wordt artikelsgewijs beraadslaagd en gestemd over het gehele ontwerp of voorstel van decreet of over de aangewezen bepalingen ervan, en over nieuwe amendementen daarop.

    3. Er wordt een tweede lezing gehouden ingevolge toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 67/1 en artikel 68, punt 4.

    Bij de tweede lezing wordt alleen artikelsgewijs beraadslaagd en gestemd over de amendementen die werden ingediend naar aanleiding van de resultaten van de samenwerkingsprocedure.

    4. De plenaire vergadering kan, met het oog op een tweede lezing, het besluit nemen om, naargelang van het geval, het gehele ontwerp of voorstel van decreet ofwel de aangewezen bepalingen ervan opnieuw te verwijzen naar de bevoegde commissie, die de tweede lezing bij voorrang behandelt en een aanvullend verslag bij de plenaire vergadering uitbrengt. Over een dergelijk besluit wordt bij zitten en opstaan gestemd.

    5. Een tweede lezing wordt steeds in een volgende vergadering gehouden en na verloop van ten minste 24 uur.

    HOOFDSTUK 1/1: Vereenvoudigde verdragswijziging

    Artikel 75/1

    1. Een vereenvoudigde verdragswijziging wordt met een toelichting ingediend bij de voorzitter en onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Artikel 59, punten 2 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing op vereenvoudigde verdragswijzigingen.

    2. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht bij de voorzitter van het Parlement een motie in te dienen houdende advies over of verzet tegen een vereenvoudigde verdragswijziging.

    Een dergelijke motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. Deze motie kan worden ingediend tot uiterlijk 17 uur van de tweede werkdag volgend op de dag van de sluiting van de bespreking van de vereenvoudigde verdragswijziging.

    Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen een motie te amenderen zolang ze niet in stemming is gebracht.

    Over een motie spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit ten vroegste op de vijfde werkdag na het verstrijken van de indieningstermijn, tenzij de plenaire vergadering of het Uitgebreid Bureau de stemming sneller op de agenda plaatsen. De plenaire vergadering kan de indiener en één spreker per fractie, met een respectieve maximumspreektijd van 10 minuten en 5 minuten, vooraf horen.

    HOOFDSTUK 2: Bijzondere beleidsinitiatieven uitgaande van het Parlement

    AFDELING 1: Conceptnota’s voor nieuwe regelgeving

    Artikel 76

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht conceptnota’s voor nieuwe regelgeving bij de voorzitter in te dienen.

    Een conceptnota voor nieuwe regelgeving mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    2. Een conceptnota voor nieuwe regelgeving beschrijft de huidige regelgeving of een lacune in de regelgeving en de problemen die daaruit voortvloeien, en schetst de krachtlijnen van nieuwe regelgeving die een oplossing zou moeten bieden voor die problemen.

    3. De voorzitter kan een conceptnota voor nieuwe regelgeving ontvankelijk of onontvankelijk verklaren ofwel het Uitgebreid Bureau raadplegen.

    Bij ontvankelijkheid wordt de conceptnota voor nieuwe regelgeving onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    4. Een conceptnota voor nieuwe regelgeving wordt naar een commissie verwezen. De voorzitter wijst de bevoegde commissie aan.

    Een conceptnota voor nieuwe regelgeving kan in behandeling worden genomen vanaf de zesde werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering.

    AFDELING 2: Voorstellen van resolutie

    Artikel 77

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht voorstellen van resolutie bij de voorzitter in te dienen.

    Een voorstel van resolutie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    2. Artikel 59, punten 2 tot en met 5, artikel 61, punt 1, artikel 62, 1, en artikel 68, punt 2, gelden ook voor voorstellen van resolutie.

    In afwijking van het eerste lid gelden de volgende bepalingen voor voorstellen van resolutie waarin bij de behandeling van een ontwerp van decreet houdende de middelen- of uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan, de Vlaamse Regering wordt verzocht kredieten te herverdelen binnen één programma, hierna voorstellen van resolutie met aanbevelingen bij de begroting te noemen:

    a) zowel in commissie als in plenaire vergadering worden ze samen met de ontwerpen van decreet houdende de middelen- en uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of aanpassing ervan besproken en ter stemming voorgelegd en met dat oogmerk naar de bevoegde commissie of naar de plenaire vergadering verwezen;

    b) artikel 59, 4, is niet van toepassing. Die voorstellen van resolutie kunnen in behandeling worden genomen zodra ze verspreid zijn;

    c) artikel 61, 1, en artikel 68, 2, eerste en derde lid, zijn niet van toepassing;

    d) de voorzitter van de commissie oordeelt over de ontvankelijkheid van voorstellen van resolutie met aanbevelingen bij de begroting die tijdens de commissievergadering worden ingediend.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen een voorstel van resolutie te amenderen zolang het niet in stemming is gebracht.

    3. Tenzij de plenaire vergadering anders beslist, wordt de tekst, aangenomen door de commissie, als basis voor de bespreking genomen.

    4. De maximumspreektijd tijdens de beraadslaging in de plenaire vergadering is:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Voor voorstellen van resolutie met aanbevelingen bij de begroting is de maximumspreektijd 5 minuten per fractie en per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    5. Als de commissie het voorstel van resolutie heeft verworpen, kan het alleen op schriftelijk verzoek van de indiener op de agenda van de plenaire vergadering worden geplaatst. In dat geval beslist de plenaire vergadering vooraf bij zitten en opstaan of de bespreking wordt aangevat.

    Ze kan, in voorkomend geval, de verslaggever en de indiener, met een maximumspreektijd van 10 minuten, en één spreker per fractie, met een maximumspreektijd van 5 minuten, vooraf horen. Het schriftelijk verzoek is ondertekend door alle indieners en de maximumspreektijd van 10 minuten geldt voor alle indieners gezamenlijk.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voorstellen van resolutie met aanbevelingen bij de begroting.

    AFDELING 3: Themadebatten

    Artikel 78

    1. Elke commissie kan aan het Uitgebreid Bureau voorstellen om een themadebat te houden. Het voorstel van de commissie is gemotiveerd.

    2. Het Uitgebreid Bureau beslist over de ingediende voorstellen, met dien verstande dat per zittingsjaar slechts twee themadebatten kunnen worden gehouden.

    3. Per themadebat richt de plenaire vergadering een commissie ad hoc op overeenkomstig de artikelen 20 en 22. Het Uitgebreid Bureau bepaalt de werkwijze van de commissie ad hoc. Het bepaalt eveneens welke personen buiten het Parlement worden uitgenodigd om de werkzaamheden van de commissie te begeleiden.

    4. De commissie ad hoc stelt een maatschappelijke beleidsnota op die, naast de probleemstelling, een langetermijnvisie inhoudt en verduidelijkt wat men er tijdens de lopende zittingsperiode aan wil doen. De maatschappelijke beleidsnota wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    5. Bij de voorzitter van het Parlement kan een motie worden ingediend tot uiterlijk 17 uur van de zesde werkdag, volgend op de dag van de verspreiding van de maatschappelijke beleidsnota. Een motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    6. Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    7. Het themadebat wordt in plenaire vergadering gehouden op basis van de moties, ten vroegste op de vierde werkdag na de dag van de verspreiding ervan.

    Tenzij het Uitgebreid Bureau anders beslist, is de maximumspreektijd:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    8. Een motie kan worden geamendeerd zolang ze niet in stemming is gebracht.

    9. Over een motie spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit.

    10. Als er verscheidene moties zijn ingediend, worden ze in chronologische volgorde van indiening in stemming gebracht.  

    AFDELING 4: Actualiteitsdebatten

    Artikel 79

    1. Het Uitgebreid Bureau kan beslissen een actualiteitsdebat te houden.

    Als over eenzelfde thema verschillende actuele vragen worden ingediend, kan de voorzitter hetzij voorstellen aan het Uitgebreid Bureau of aan de plenaire vergadering, hetzij zelf beslissen om die om te vormen tot een actua­liteitsdebat, om het actualiteitsdebat te houden voor of na de overige actuele vragen en om in voorkomend geval een andere maximumspreektijd te bepalen dan bepaald in punt 2, tweede lid.

    2. Een actualiteitsdebat wordt in één enkele bespreking rechtstreeks in plenaire vergadering gehouden.

    Tenzij het Uitgebreid Bureau anders beslist, is de maximumspreektijd:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Wanneer wordt beslist een actualiteitsdebat te organiseren naar aanleiding van het indienen van één of meer interpellatieverzoeken, actuele vragen of vragen om uitleg, of op verzoek van één of meer fracties, is de eerste spreker de volksvertegenwoordiger die het eerst een initiatief heeft ingediend, of een volksvertegenwoordiger van diens fractie. Indien er meerdere initiatieven werden ingediend, is de volgorde van de fracties die van de volgorde van indiening van de initiatieven.

    3. Tot besluit van het debat in plenaire vergadering kan een motie bij de voorzitter worden ingediend.

    De tekst van een motie moet beperkt blijven tot wat strikt nodig is opdat het onderwerp beknopt en zonder nadere toelichting kan worden uiteengezet.

    De motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    4. Bij de sluiting van het actualiteitsdebat vraagt de voorzitter wie van de volksvertegenwoordigers een motie of een motie van wantrouwen wenst in te dienen. In voorkomend geval moeten de moties, andere dan de moties van wantrouwen, worden ingediend binnen 30 minuten na de sluiting van het actualiteitsdebat.

    5. Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    6. Een motie kan worden geamendeerd zolang ze niet in stemming is gebracht.

    7. Over een motie spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit vóór de sluiting van de plenaire vergadering na verloop van ten minste 10 minuten vanaf de verspreiding ervan. Op verzoek van een fractievoorzitter wordt de stemming uitgesteld tot ten hoogste één uur na de verspreiding van de motie. Als een motie van wantrouwen is aangekondigd of ingediend, kan de plenaire vergadering de stemming over de motie tot besluit van het actualiteitsdebat verdagen tot na de stemming over de motie van wantrouwen.

    De plenaire vergadering kan de indiener en één spreker per fractie, met een respectieve maximumspreektijd van 10 minuten en 5 minuten, vooraf horen.

    8. Als er verscheidene moties tot besluit van hetzelfde actua­liteitsdebat zijn ingediend, worden ze in chronologische volgorde van indiening in stemming gebracht.

    HOOFDSTUK 3: Bijzondere beleidsinitiatieven uitgaande van de Regering

    AFDELING 1: Regeerakkoord

    Artikel 80

    1. Na de verkiezing of de vernieuwing van de Regering wordt het regeerakkoord door de minister-president van de Regering bij de voorzitter van het Parlement ingediend.

    2. Het regeerakkoord wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Over een regeerakkoord en de erbij behorende Regerings­verklaring wordt rechtstreeks in plenaire vergadering in één enkele bespreking beraadslaagd. De maximumspreektijd wordt overeenkomstig artikel 49, punt 6, bepaald.

    4. Na de beraadslaging spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit over het regeerakkoord.

    AFDELING 2: Beleidsnota’s

    Artikel 81 (35)

    1. Uiterlijk op 28 oktober na de vernieuwing van het Parlement, of tegen een ander tijdstip dat het Uitgebreid Bureau heeft vastgelegd, dient de Regering een of meer beleidsnota’s in bij de voorzitter van het Parlement.

    De beleidsnota’s bevatten in elk geval een omgevingsanalyse en een overzicht van de voorgenomen beleids- en regelgevingsinitiatieven, en hun doelstellingen voor de volledige zittingsperiode.

    2. De beleidsnota’s worden onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid, ten laatste op de vierde werkdag vóór de aanvang van de bespreking in commissie.

    3. Elke beleidsnota wordt naar de bevoegde commissie verwezen, waar hij na een inleiding door het betrokken lid van de Regering wordt besproken.

    AFDELING 3

    (...)

    Artikel 82

    (...) 

    AFDELING 4: Septemberverklaring

    Artikel 83

    1. Nadat het Parlement is geconstitueerd, legt de Regering op de vierde maandag van september, tenzij het Uitgebreid Bureau tot een ander tijdstip beslist, een verklaring af betreffende de algemeen maatschappelijke situatie en betreffende de krachtlijnen van de begroting.

    2. De verklaring wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Over de verklaring wordt rechtstreeks in plenaire vergadering beraadslaagd. De maximumspreektijd wordt bepaald overeenkomstig artikel 49, punt 6.

    4. Na de beraadslaging spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit over de verklaring.

    AFDELING 4/1: Vlaams ontwerpbegrotingsplan

    Artikel 83/1 (36)

    De Regering dient het Vlaams ontwerpbegrotingsplan in bij de voorzitter van het Parlement.

    Het Vlaamse ontwerpbegrotingsplan wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Het Vlaamse ontwerpbegrotingsplan wordt verwezen naar de commissie, bevoegd voor financiën en begroting, die daaraan uiterlijk op 7 oktober een bespreking wijdt.

    AFDELING 5: Nota’s van de Vlaamse Regering

    Artikel 84

    1. De leden van de Regering kunnen bij de voorzitter van het Parlement een nota indienen.

    2. Een nota van de Vlaamse Regering wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Een nota van de Vlaamse Regering wordt naar een commissie verwezen. De voorzitter wijst de bevoegde commissie aan.

    4. Een nota van de Vlaamse Regering kan in behandeling worden genomen vanaf de zesde werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering.

    AFDELING 5/1: Vlaams Hervormingsprogramma

    Artikel 84/1 (37)

    1. De Regering dient het ontwerp van Vlaams Hervormingsprogramma in bij de voorzitter van het Parlement.

    2. Het ontwerp van Vlaams Hervormingsprogramma wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Het ontwerp van Vlaams Hervormingsprogramma wordt naar een commissie verwezen. De voorzitter wijst de bevoegde commissie aan.

    4. Het ontwerp van Vlaams Hervormingsprogramma kan in behandeling worden genomen vanaf de tweede werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering.

    AFDELING 6: Vertrouwenskwestie

    Artikel 85 (38)

    1. De Regering kan te allen tijde de vertrouwenskwestie stellen in de vorm van een motie die door de minister-president van de Regering is ondertekend en bij de voorzitter van het Parlement wordt ingediend, hierna motie houdende vertrouwenskwestie te noemen.

    2. Bij ontvankelijkheid wordt een motie houdende vertrouwenskwestie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Over een motie houdende vertrouwenskwestie spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit na verloop van ten minste achtenveertig uur vanaf de indiening ervan.

    4. Als een motie houdende vertrouwenskwestie is ingediend, worden de stemmingen over alle andere moties, met inbegrip van de moties tot besluit van een actualiteitsdebat, verdaagd tot na de stemming over de motie houdende vertrouwenskwestie.

    5. Een motie houdende vertrouwenskwestie die door een meerderheid van de volksvertegenwoordigers wordt aangenomen, brengt de verwerping van alle moties over hetzelfde onderwerp als bedoeld in artikelen 88 en 89, met zich mee.

    6. De verwerping van een motie houdende vertrouwenskwestie brengt van rechtswege het ontslag van de Regering met zich mee.

    De Regering wordt vervangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, punten 2 en 3.

    HOOFDSTUK 4: Parlementair controlerecht

    (39)

    AFDELING 1: Interpellaties en actuele interpellaties

    Artikel 86

    1. Volksvertegenwoordigers die een lid van de Regering willen interpelleren over aangelegenheden die van algemeen belang en politiek zwaarwichtig zijn, dienen daartoe een schriftelijk verzoek in bij de voorzitter van het Parlement. Het verzoek vermeldt nauwkeurig het onderwerp van de interpellatie, de gegevens van de zaak, de toedracht van de feiten en de voornaamste beschouwingen die de volksvertegenwoordigers naar voren willen brengen.

    Een interpellatie heeft geen betrekking op particuliere aangelegenheden of persoonlijke gevallen, tenzij die een illustratie zijn van een algemene beleidsproblematiek en op voorwaarde dat de privacy van de betrokkenen niet wordt geschonden.

    2. De tekst van het interpellatieverzoek mag slechts door één volksvertegenwoordiger zijn ondertekend.

    3. De tekst van het interpellatieverzoek moet worden ingediend om uiterlijk 14 uur van de laatste werkdag vóór de vergadering waarop het Uitgebreid Bureau de beslissingen, bedoeld in punten 4 en 6, neemt.

    4. De voorzitter legt de tekst van het interpellatieverzoek voor advies voor aan de betrokken commissievoorzitter. Indien een commissievoorzitter een interpellatieverzoek indient over een onderwerp dat behoort tot de bevoegdheid van de commissie die hij of zij voorzit, legt de voorzitter de tekst van dit interpellatieverzoek voor advies voor aan de eerste ondervoorzitter van de betrokken commissie. Hij bezorgt het uitgebrachte advies aan het Uitgebreid Bureau, dat oordeelt over de ontvankelijkheid van het interpellatieverzoek.

    5. Bij ontvankelijkheid stuurt de voorzitter van het Parlement de tekst van het interpellatieverzoek aan het betrokken lid van de Regering en wordt de tekst onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Wanneer het Uitgebreid Bureau het interpellatieverzoek onontvankelijk verklaart, kan het beslissen dat het kan worden omgewerkt tot een vraag.

    6. De interpellaties worden in commissie gehouden. Het Uitgebreid Bureau wijst de bevoegde commissie aan.

    Het Uitgebreid Bureau kan, in voorkomend geval op grond van een schriftelijk verzoek van de interpellant bij de indiening van het interpellatieverzoek, beslissen dat die interpellatie in plenaire vergadering wordt gehouden.

    7. De interpellaties in commissie worden vooraan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering geplaatst. De interpellaties in commissie worden in elk geval ten laatste op de twintigste werkdag na de dag van de beslissing van het Uitgebreid Bureau gehouden. Die termijn wordt geschorst in recesperiodes of in de periode, bedoeld in het tweede lid.

    Zodra de ontwerpen van decreet houdende de middelen- en de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de ontwerpen van decreet houdende aanpassing ervan, in de commissie zijn geagendeerd en tot de stemming erover in de bevoegde commissie, kunnen er geen interpellaties in die commissie geagendeerd worden.

    Tenzij het Uitgebreid Bureau anders beslist, worden de interpellaties in plenaire vergadering in chronologische volgorde van indiening vooraan op de agenda van de eerstvolgende plenaire vergadering geplaatst, in voorkomend geval onmiddellijk na de actuele interpellaties. De interpellaties worden gegroepeerd per lid van de Regering volgens dezelfde volgorde van de leden van de Regering als voor de actuele vragen van dezelfde week.

    8. Interpellaties over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd in een enkel debat.

    9. De uiteenzetting van de interpellatie mag niet langer duren dan 15 minuten.

    Bij samengevoegde interpellaties over hetzelfde onder­werp beschikt alleen de eerste interpellant over een spreektijd van 15 minuten, terwijl de overige interpellanten elk over een maximumspreektijd van 10 minuten beschikken, tenzij het Uitgebreid Bureau tot andere spreektijden beslist.

    Na het antwoord van het betrokken lid van de Regering mogen eerst de interpellant(en) en vervolgens andere volksvertegenwoordigers het woord voeren, met elk een maximumspreektijd van 5 minuten. In voorkomend geval na het aanvullend antwoord van het betrokken lid van de Regering en een wederwoord van de interpellant(en) verklaart de voorzitter dat de interpellatie afgehandeld is.

    10. Elke interpellatie wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin ze wordt uiteengezet.

    11. Het recht om als interpellant het woord te voeren, is persoonlijk.

    Als de interpellant afwezig is, wordt de interpellatie als ingetrokken beschouwd.

    12. Het debat wordt in extenso in het verslag van de vergadering opgenomen en zo vlug mogelijk onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    De voorzitter van het Parlement kan, als hij het nodig acht, de maatregel, bedoeld in artikel 39, punt 8, eerste lid, toepassen op antwoorden die leden van de Regering hebben gegeven op interpellaties. Daarvan wordt in het verslag van de vergadering melding gemaakt.

    Artikel 87

    1. Volksvertegenwoordigers die een lid van de Regering willen interpelleren over dringende aangelegenheden die van algemeen belang en politiek zwaarwichtig zijn, dienen daartoe een schriftelijk verzoek in bij de voor­zitter van het Parlement. Het verzoek vermeldt nauwkeurig het onderwerp van de actuele interpellatie, de motivering voor het dringende karakter, de gegevens van de zaak, de toedracht van de feiten en de voornaamste beschouwingen die de volksvertegenwoordigers naar voren willen brengen.

    Een actuele interpellatie heeft geen betrekking op particuliere aangelegenheden of persoonlijke gevallen, tenzij die een illustratie zijn van een algemene beleidsproblematiek en op voorwaarde dat de privacy van de betrokken personen niet wordt geschonden.

    2. De tekst van het verzoek tot het houden van een actuele interpellatie moet worden ingediend ten minste twee uur vóór de geagendeerde aanvang van de vergadering van het Uitgebreid Bureau waarop wordt geoordeeld over de ontvankelijkheid en de agendering ervan.

    3. Actuele interpellaties worden in plenaire vergadering gehouden. Behoudens een andersluidend besluit van de plenaire vergadering of andersluidende beslissing van het Uitgebreid Bureau, worden zij vooraan op de agenda van de eerstvolgende plenaire vergadering met actuele vragen geplaatst. De actuele interpellaties worden in chronologische volgorde van indiening gegroepeerd per lid van de Regering volgens dezelfde volgorde van de leden van de Regering als voor de actuele vragen van dezelfde week.

    4. Interpellaties en actuele interpellaties over hetzelfde onder­werp worden samengevoegd in een enkel debat.

    5. Artikel 86, punten 2, 5, 8, 9, 10, 11 en 12, is van overeenkomstige toepassing op de actuele interpellaties.  

    AFDELING 2: Motie tot besluit van een verklaring of mededeling van de Regering, beleidsnota, interpellatie, actuele interpellatie of een ontwerp van Vlaams Hervormingsprogramma

    Artikel 88

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht bij de voorzitter van het Parlement een motie in te dienen:

    a) hetzij tot besluit van een verklaring of een mededeling van de Regering;

    b) hetzij tot besluit van de bespreking in commissie van een beleidsnota;

    c) hetzij tot besluit van een interpellatie of een actuele interpellatie, na het antwoord van een lid van de Regering;

    d) hetzij tot besluit van de bespreking van een ontwerp van Vlaams Hervormingsprogramma.

    Een dergelijke motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. Deze motie kan worden ingediend tot uiterlijk 17 uur van de tweede werkdag volgend op de dag van de sluiting van de vergadering, uitgezonderd de motie, bedoeld in het eerste lid, b), waarvoor de indieningstermijn loopt tot en met de vijfde werkdag.

    2. Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen een motie te amenderen zolang ze niet in stemming is gebracht.

    4. Over een motie spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit ten vroegste op de vijfde werkdag na het verstrijken van de indieningstermijn. In geval van nakend reces of hernieuwing van het Parlement of in geval van een motie als bedoeld in punt 1, eerste lid, d), kan de plenaire vergadering of het Uitgebreid Bureau de stemming sneller op de agenda plaatsen. De plenaire vergadering kan de indiener en één spreker per fractie, met een respectieve maximumspreektijd van 10 minuten en 5 minuten, vooraf horen.

    Als een motie van wantrouwen is ingediend tot besluit van dezelfde verklaring of mededeling van de Regering, beleidsnota, interpellatie of actuele interpellatie, worden de motie en de motie van wantrouwen tijdens dezelfde plenaire vergadering in stemming gebracht, in voorkomend geval in afwijking van het eerste lid.

    Als er verscheidene moties tot besluit van dezelfde verklaring of mededeling van de Regering, beleidsnota, interpellatie of actuele interpellatie zijn ingediend, worden ze in chronologische volgorde van indiening in stemming gebracht. In voorkomend geval heeft de motie die door de interpellant is ingediend, voorrang op de andere.  

    AFDELING 3: Motie van wantrouwen

    Artikel 89 (40)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht bij de voorzitter van het Parlement een motie van wantrouwen in te dienen:

    a) hetzij tot besluit van een verklaring of een mededeling van de Regering;

    b) hetzij tot besluit van de bespreking in commissie van een beleidsnota;

    c) hetzij tot besluit van een interpellatie of een actuele interpellatie, na het antwoord van een lid van de Regering;

    d) hetzij tot besluit van een actualiteitsdebat.

    Een dergelijke motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. Deze motie kan worden ingediend tot uiterlijk 17 uur van de tweede werkdag volgend op de dag van de sluiting van de vergadering.

    2. Een motie van wantrouwen is alleen dan ontvankelijk als zij, naargelang van het geval, ter vervanging van de Regering, van de betrokken leden of van het betrokken lid ervan opvolgers of een opvolger voordraagt, in acht genomen dat ten minste één lid van de Regering zijn woonplaats heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en dat de Regering personen van verschillend geslacht telt.

    3. Bij ontvankelijkheid wordt de motie van wantrouwen onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    4. Een motie van wantrouwen kan door de indiener worden geamendeerd zolang ze niet in stemming is gebracht.

    5. Over een motie van wantrouwen spreekt de plenaire vergadering zich bij stemming uit na verloop van ten minste 48 uur vanaf het verstrijken van de indieningstermijn. De plenaire vergadering kan, in voorkomend geval, de indiener en één spreker per fractie, met een respectieve maximumspreektijd van 10 minuten en 5 minuten, vooraf horen.

    Een motie van wantrouwen heeft voorrang op een in artikel 88, punt 1, bedoelde motie tot besluit van dezelfde verklaring of mededeling van de Regering, beleidsnota, interpellatie of actuele interpellatie.

    Als er verscheidene moties van wantrouwen tot besluit van dezelfde verklaring of mededeling van de Regering, beleidsnota, interpellatie of actuele interpellatie of hetzelfde actualiteitsdebat zijn ingediend, worden ze in chronologische volgorde van indiening in stemming gebracht. In voorkomend geval heeft de motie die door de interpellant is ingediend, voorrang op de andere.

    6. Indien een motie van wantrouwen door de meerderheid van de volksvertegenwoordigers wordt aangenomen, brengt dit met zich mee:

    a) verwerping van alle andere moties over hetzelfde onderwerp;

    b) van rechtswege ontslag en vervanging van de Regering ofwel van de betrokken leden of het betrokken lid ervan.

    De voorgedragen opvolgende Regering of ieder voorgedragen opvolger wordt verkozen verklaard.

    Onmiddellijk na de verkiezing legt ieder lid van de Regering de eed af in handen van de voorzitter van het Parlement.

    AFDELING 4: Vragen

    ONDERAFDELING 1: Algemene bepalingen

    Artikel 90

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht om een lid of leden van de Regering een schriftelijke vraag, een actuele vraag of een vraag om uitleg te stellen.

    2. De tekst van vragen moet beperkt blijven tot wat strikt nodig is opdat het onderwerp beknopt en zonder nadere toelichting kan worden uiteengezet.

    3. De voorzitter van het Parlement oordeelt, tenzij anders bepaald, over de ontvankelijkheid van de schriftelijke vragen en de actuele vragen. Over de ontvankelijkheid van een actuele vraag van de parlementsvoorzitter oordeelt de eerste ondervoorzitter van het Parlement. De voorzitters van de commissies oordelen over de ontvankelijkheid van de vragen om uitleg, tenzij anders bepaald. Over de ontvankelijkheid van een vraag om uitleg van een commissievoorzitter betreffende een onderwerp dat behoort tot de bevoegdheid van zijn of haar eigen commissie, oordeelt de eerste ondervoorzitter van die commissie. De schriftelijke vragen die overeenkomstig artikel 91, 4, werden omgezet, zijn ontvankelijk als vraag om uitleg.

    4. Onontvankelijk zijn onder meer:

    a) vragen met betrekking tot particuliere aangelegenheden of persoonlijke gevallen;

    b) vragen die uitsluitend strekken tot het verkrijgen van statistische gegevens, documentatie ofwel juridische of administratieve adviezen of inlichtingen.

    5. Wanneer een lid van de Regering op vraag van een volksvertegenwoordiger onder voorbehoud van vertrouwelijkheid documenten aanbiedt aan de voorzitter, worden de volksvertegenwoordigers daarover ingelicht en worden de documenten ter inzage gelegd.

    ONDERAFDELING 2: Schriftelijke vragen

    Artikel 91

    1. Volksvertegenwoordigers die een schriftelijke vraag tot een lid van de Regering willen richten, dienen de tekst ervan bij de voorzitter van het Parlement in.

    De vraag mag slechts door één volksvertegenwoordiger ondertekend zijn.

    2. Binnen negen werkdagen na ontvangst van de vraag oordeelt de voorzitter over de ontvankelijkheid ervan. Hij deelt de beslissing mee aan de vraagsteller. Bij ontvankelijkheid stuurt hij de vraag door aan het betrokken lid van de Regering.

    De voorzitter kan de termijn, vermeld in het eerste lid, verlengen. Hij deelt de beslissing tot verlenging en de motieven ervoor mee aan de vraagsteller. Bij ontstentenis van deze mededeling binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, is de vraag van rechtswege ontvankelijk.

    3. Het antwoord van het betrokken lid van de Regering moet binnen twintig werkdagen aan de voorzitter worden bezorgd.

    De antwoordtermijn gaat in op de eerste werkdag na de week waarin de vraag aan het lid van de Regering is bezorgd.

    4. Als de antwoordtermijn overschreden is, kan de vraagsteller door middel van een schriftelijk verzoek, gericht tot de voorzitter van het Parlement, de schriftelijke vraag omzetten in een vraag om uitleg. De voorzitter van het Parlement deelt dat onverwijld mee aan de voorzitter van de bevoegde commissie.

    5. Vragen en antwoorden worden gepubliceerd op de website van het Vlaams Parlement.

    6. De antwoordtermijn, bedoeld in punt 3, wordt geschorst:

    a) tijdens de tweede week van het paasreces;

    b) van het begin van het zomerreces tot en met 31 augus­tus;

    c) van 25 december tot en met 2 januari.

    ONDERAFDELING 3: Actuele vragen

    Artikel 92

    1. Volksvertegenwoordigers die een lid van de Regering tijdens het wekelijkse vragenuur in plenaire vergadering een mondelinge vraag van actuele aard willen stellen, geven de voorzitter van het Parlement kennis van het onderwerp ervan:

    a) als de vraag voor de ochtendvergadering wordt ge­agendeerd, om uiterlijk 15 uur van de werkdag, voorafgaand aan de dag, bedoeld in punt 6, tweede lid;

    b) als de vraag voor de middagvergadering wordt ge­agendeerd, om uiterlijk 10 uur van de dag, bedoeld in punt 6, tweede lid.

    2. Actuele vragen over aangelegenheden waarover voordien al in de loop van dezelfde zitting een verzoek tot het houden van een interpellatie of actuele interpellatie is ingediend of een interpellatie of actuele interpellatie werd gehouden, zijn onontvankelijk, tenzij de interpellant instemt met de omzetting van zijn interpellatie overeenkomstig punt 9, eerste lid.

    Actuele vragen zijn onontvankelijk als in de loop van dezelfde zitting over dezelfde aangelegenheid al een ontwerp van decreet of een beleidsnota is ingediend die nog niet werd afgehandeld.

    3. Het aantal actuele vragen wordt als volgt beperkt:

    a) wekelijks worden twaalf actuele vragen verdeeld over de fracties volgens de manier van verdeling van mandaten, bedoeld in artikel 10, punt 1, eerste en tweede lid;

    b) elke fractie die geen actuele vraag kan stellen met toepassing van a), mag per week één actuele vraag stellen;

    c) iedere volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie, mag per zittingsjaar zes actuele vragen stellen waarvan per week ten hoogste één.

    In de weken waarin een actualiteitsdebat wordt gehouden, wordt het aantal actuele vragen beperkt tot ten hoogste één per fractie en ten hoogste één per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie, met behoud van de toepassing van het eerste lid, c). Het Uitgebreid Bureau kan beslissen dat in die weken geen actuele vragen mogen worden gesteld.

    4. De kennisgeving, bedoeld in punt 1, mag slechts door één volksvertegenwoordiger zijn ondertekend.

    5. Bij ontvankelijkheid geeft de voorzitter het betrokken lid van de Regering onverwijld kennis van het onderwerp van de vraag.

    6. De vragen worden in chronologische volgorde van indiening gegroepeerd per lid van de Regering.

    Ze worden vooraan geplaatst op de agenda van de laatste ochtend- of middagvergadering van de week, onverminderd de bepalingen van artikel 86, punt 7, derde lid, van artikel 87, punt 3, en de mogelijkheid voor het Uitgebreid Bureau om te beslissen een actualiteitsdebat in de zin van artikel 79 te houden vóór de actuele vragen. De vragen worden behandeld volgens een beurtelings per vergaderweek afwisselende volgorde van de leden van de Regering.

    7. Vragen over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd en, in afwijking van de volgorde, bepaald in punt 6, samen met de eerst ingediende vraag behandeld.

    8. Een actuele vraag over hetzelfde onderwerp als dat van een interpellatie in plenaire vergadering of van een actuele interpellatie wordt met die interpellatie of actuele interpellatie samengevoegd en er in afwijking van punt 6 samen mee behandeld.

    In dat geval voeren de interpellant en vraagsteller het woord in chronologische volgorde van indiening van de interpellatie en de vraag. De vraagsteller krijgt steeds het woord vóór de sprekers die bij de interpellatie aansluiten, bedoeld in artikel 86, punt 8, derde lid. De maximumspreektijd van de vraagsteller is 5 minuten, zowel bij het stellen van de vraag als bij de repliek.

    De intrekking van een interpellatie of actuele interpellatie heeft niet de intrekking van een ermee samengevoegde actuele vraag tot gevolg.

    9. Indien over hetzelfde onderwerp als een actuele vraag eerder een interpellatieverzoek werd ingediend, en de indieners niet tot dezelfde fractie behoren, kan de voorzitter de indiener van het interpellatieverzoek voorstellen de interpellatie wegens de actualiteitswaarde van de vraagstelling om te zetten in een actuele vraag. Indien deze daarmee instemt, wordt de in een actuele vraag omgezette interpellatie toegekend boven het quotum, bepaald in punt 3, en wordt in chronologische volgorde van indiening samengevoegd met de andere actuele vragen over hetzelfde onderwerp. Indien de indiener niet toestemt, blijft punt 2, eerste lid, onverminderd van toepassing.

    Indien over hetzelfde onderwerp als een actuele vraag eerder een vraag om uitleg werd ingediend, en de indieners niet tot dezelfde fractie behoren, kan de voorzitter de indiener van de vraag om uitleg voorstellen deze wegens de actualiteitswaarde van de vraag om te zetten in een actuele vraag. Indien deze daarmee instemt, wordt de omgezette vraag toegekend boven het quotum, bepaald in punt 3, en wordt in chronologische volgorde van indiening samengevoegd met de andere actuele vragen over hetzelfde onderwerp.

    Met toepassing van het eerste en het tweede lid kan maximaal één vraag per fractie bovenop het quotum worden toegekend.

    10. De vraagsteller en het betrokken lid van de Regering mogen geen gebruik maken van enige tekst.

    11. De vraagstelling van de actuele vraag blijft beperkt tot één concrete vraag. De uiteenzetting en het stellen van de vraag door de vraagsteller mag niet langer duren dan 2 minuten. Het beantwoorden van de vraag mag niet langer duren dan 2 minuten.

    Na dit antwoord hebben eerst de vraagsteller en vervolgens andere volksvertegenwoordigers de mogelijkheid één extra vraag te stellen. Het aantal sprekers, de vraagsteller inbegrepen, mag niet hoger zijn dan het aantal erkende fracties. Per erkende fractie kan slechts één lid aansluiten bij een actuele vraag. Leden van dezelfde fractie als de vraagsteller kunnen zich niet bij de vraagsteller aansluiten. Het stellen van een extra vraag door de vraagsteller of een aansluitend lid mag niet langer duren dan 1 minuut. Het betrokken lid van de Regering antwoordt vervolgens op de extra vragen en krijgt hiervoor een spreektijd van 1 minuut per extra vraag.

    Na het antwoord van het lid van de Regering op de bijkomende vragen heeft de vraagsteller nog een maximumspreektijd van 1 minuut voor een repliek, waarin hij geen aanvullende vraag mag stellen en waarna de voorzitter verklaart dat de actuele vraag afgehandeld is.

    12. Elke vraag wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin ze wordt uiteengezet.

    13. Het recht om als vraagsteller het woord te voeren, is persoonlijk.

    Als de vraagsteller afwezig is, wordt de vraag als ingetrokken beschouwd.

    In geen geval mag een vraag in onveranderde omstandigheden opnieuw worden gesteld in de loop van dezelfde zitting.

    ONDERAFDELING 4: Vragen om uitleg

    Artikel 93

    1. Volksvertegenwoordigers die een lid van de Regering in commissie een vraag om uitleg willen stellen, geven de voorzitter van de commissie schriftelijk kennis van het onderwerp ervan.

    2. De kennisgeving, bedoeld in punt 1, mag slechts door één volksvertegenwoordiger zijn ondertekend.

    3. Onontvankelijk zijn:

    a) vragen om uitleg over aangelegenheden waarover in een periode van twintig werkdagen voorafgaand aan de datum bedoeld in punt 5, een interpellatieverzoek of actuele-interpellatieverzoek is ingediend of een interpellatie of actuele interpellatie werd gehouden, tenzij er een nieuw feit voorhanden is;

    b) vragen om uitleg over aangelegenheden waarover een ontwerp van decreet of een beleidsnota is ingediend die nog niet werd afgehandeld;

    c) vragen om uitleg over aangelegenheden waarover in een periode van tien werkdagen voorafgaand aan of volgend op de datum bedoeld in punt 5 een bespreking met een lid van de Regering, andere dan naar aanleiding van een regeringsinitiatief vermeld in b), heeft plaatsgevonden of gepland is, tenzij een nieuw feit voorhanden is;

    d) vragen om uitleg over een aangelegenheid van lokaal belang.

    4. Bij ontvankelijkheid van een vraag om uitleg of bij ontvangst van een schriftelijke vraag die in een vraag om uitleg is omgezet, geeft de voorzitter van de commissie het betrokken lid van de Regering onverwijld kennis van het onderwerp van de vraag om uitleg.

    De voorzitter van de commissie kan de vraag om uitleg op gemotiveerde wijze onontvankelijk verklaren. De vraagsteller kan tegen die beslissing in beroep gaan bij de vergadering van de voorzitter en ondervoorzitters van die commissie. Door de voorzitter van de commissie wordt een driemaandelijks verslag gemaakt ten behoeve van het Uitgebreid Bureau met een lijst van de onontvankelijk verklaarde vragen.

    5. De kennisgeving, bedoeld in punt 1, en het schriftelijke verzoek, bedoeld in artikel 91, punt 4, moeten zijn ingediend om uiterlijk 9 uur op de donderdag van de week vóór de commissievergadering waarvoor de vraag om uitleg zal worden geagendeerd.

    Behoudens aanneming van een voorstel tot het verlenen van voorrang in commissie, worden vragen om uitleg vooraan op de agenda van een commissievergadering geplaatst en, in voorkomend geval, na de interpellaties die tot hetzelfde lid van de Regering zijn gericht.

    Zodra de ontwerpen van decreet houdende de middelen en de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de ontwerpen van decreet houdende aanpassing ervan, in de commissie zijn geagendeerd en tot de stemming erover in de bevoegde commissie, kunnen geen vragen om uitleg in die commissie worden geagendeerd.

    6. Vragen om uitleg over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd.

    7. Een vraag om uitleg over hetzelfde onderwerp als dat van een interpellatie in commissie wordt met die interpellatie samengevoegd en er in afwijking van punt 5, tweede lid, samen mee behandeld.

    De samengevoegde interpellaties en vragen om uitleg worden in chronologische volgorde van indiening geagendeerd. De vraagsteller krijgt steeds het woord vóór de sprekers die bij de interpellatie aansluiten, bedoeld in artikel 86, punt 8, derde lid. De maximumspreektijd van de vraagsteller is 5 minuten, zowel bij het stellen van de vraag als bij de repliek.

    De intrekking van een interpellatie heeft niet de intrekking van een ermee samengevoegde vraag om uitleg tot gevolg.

    8. De uiteenzetting van de vraag om uitleg mag niet langer duren dan 5 minuten.

    Bij samengevoegde vragen om uitleg over hetzelfde onderwerp, beschikt alleen de eerste vraagsteller over een spreektijd van 5 minuten, terwijl de overige vraagstellers elk over een maximumspreektijd van 4 minuten beschikken.

    Na het antwoord van het betrokken lid van de Regering mogen eerst de vraag­steller(s) en vervolgens andere volksvertegenwoordigers het woord voeren, met elk een maximumspreektijd van 2 minuten. In voorkomend geval na het aanvullend antwoord van het betrokken lid van de Regering en een wederwoord van de vraagsteller(s), verklaart de voorzitter dat de vraag om uitleg afgehandeld is.

    9. Elke vraag om uitleg wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin ze wordt uiteengezet.

    10. Het recht om als vraagsteller het woord te voeren, is persoonlijk. Als de vraagsteller afwezig is, wordt de vraag om uitleg als ingetrokken beschouwd. In geen geval mag een vraag om uitleg in onveranderde omstandigheden opnieuw worden gesteld in de loop van dezelfde zitting.

    11. Vraag en antwoord worden in extenso in het verslag van de commissievergadering opgenomen en zo vlug mogelijk onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    De voorzitter van het Parlement kan, als hij het nodig acht, de maatregel, bedoeld in artikel 39, punt 8, eerste lid, toepassen op antwoorden die leden van de Regering hebben gegeven op vragen om uitleg. Daarvan wordt in het verslag van de commissievergadering melding gemaakt.

    AFDELING 5: Informatieverstrekking over grote projecten en programma’s

    Artikel 94 (41)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht om bij de voorzitter een motie in te dienen tot toevoeging van een groot project of groot programma aan de lijst van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 5, §1, eerste lid, van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma’s, of tot aanwijzing van grote projecten of grote programma’s waarover de Vlaamse Regering periodiek meer gedetailleerde informatie of voortgangsrapporten verstrekt als vermeld in artikel 6, §1, eerste lid, van hetzelfde decreet.

    2. Een dergelijke motie mag door ten hoogste evenveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. Als de motie ontvankelijk is, wordt ze onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Een dergelijke motie kan in behandeling worden genomen vanaf de zesde werkdag na de dag van de verspreiding onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering, tenzij tot spoedbehandeling wordt besloten.

    4. Over de motie wordt rechtstreeks in plenaire vergadering in één enkele bespreking beraadslaagd. De maximumspreektijd is:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen de motie te amenderen, zolang ze niet in stemming is gebracht.

    5. Als de plenaire vergadering de motie heeft aangenomen, deelt de voorzitter van het Parlement dat onverwijld aan de Regering mee.

    Artikel 95

    De Vlaamse Regering dient het basisrapport met informatie over alle projecten en programma’s, en de voortgangsrapporten over de grote projecten en grote programma’s die het Vlaams Parlement heeft aangewezen, in bij de voorzitter van het Vlaams Parlement.

    Het basisrapport en de voortgangsrapporten worden onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid. De voorzitter verwijst ze naar de bevoegde commissies.

    Het basisrapport wordt samen met de jaarlijkse begroting behandeld.

    De voortgangsrapporten kunnen in behandeling worden genomen vanaf de zesde werkdag na de dag van de verspreiding ervan.

    AFDELING 6: Onderzoeken door het Rekenhof

    Artikel 96 (42)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger kan bij de voorzitter een motie indienen om het Rekenhof te gelasten de wettigheid en de regelmatigheid van sommige uitgaven te onderzoeken, alsook financiële audits en onderzoeken van beheer uit te voeren, in de departementen, agentschappen en openbare instellingen die aan de controle van het Hof zijn onderworpen.

    2. Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Over de motie wordt rechtstreeks in plenaire vergadering in één enkele bespreking beraadslaagd. De maximumspreektijd is:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen de motie te amenderen zolang ze niet in stemming is gebracht.

    HOOFDSTUK 5: Recht van onderzoek

    Artikel 97 (43)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger kan bij de voorzitter een motie tot uitoefening van het recht van onderzoek indienen. Het Parlement kan door middel van een dergelijke motie verzocht worden een onderzoekscommissie op te richten.

    De motie is met redenen omkleed en mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn. De motie bepaalt de werkingsduur en de opdracht van de onderzoekscommissie.

    Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Over de motie wordt rechtstreeks in plenaire vergadering in één enkele bespreking beraadslaagd. De maximumspreektijd is:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen de motie te amenderen zolang ze niet in stemming is gebracht.

    De plenaire vergadering spreekt zich bij stemming over de motie uit na verloop van ten minste 48 uur vanaf de indiening.

    2. Op voorstel van het Uitgebreid Bureau stelt de plenaire vergadering de samenstelling en de benaming van de onderzoekscommissie vast. De onderzoekscommissie telt geen plaatsvervangende leden. Artikel 21 is niet van toepassing op een onderzoekscommissie.

    Van een politieke fractie die op grond van het vorige lid niet door een vast lid vertegenwoordigd is in de onderzoekscommissie, kan een lid als toegevoegd lid zitting hebben in die onderzoekscommissie.
        
        De vaste en toegevoegde leden van de onderzoekscommissie kunnen alleen vervangen worden in geval van uitsluiting als bedoeld in artikel 104, punt 3, eerste lid, of in geval van ziekte of overlijden. De vervanging is definitief.

    De commissie benoemt een voorzitter, een eerste ondervoorzitter, een tweede ondervoorzitter en een of meer verslaggevers.

    3. Op voorstel van de onderzoekscommissie voorziet het Bureau in de werkingsbegroting van het Parlement onmiddellijk in de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van het parlementair onderzoek. Het kan die bevoegdheid niet delegeren.

    4. De vergaderingen zijn openbaar, tenzij de onderzoekscommissie anders beslist. De beslissing om met gesloten deuren te vergaderen wordt met een gewone meerderheid van stemmen genomen. De orde van de werkzaamheden en andere administratieve aangelegenheden worden altijd met gesloten deuren geregeld.

    De vaste en toegevoegde leden van de commissie mogen het woord voeren in de commissievergaderingen. De andere Vlaamse volksvertegenwoordigers kunnen alle commissievergaderingen bijwonen, maar mogen er het woord niet voeren.

    Alleen de vaste leden van de commissie tellen mee voor het quorum, bedoeld in artikel 37, 1, en hebben stemrecht in de commissie.

    De leden van de Regering en hun medewerkers, noch de medewerkers van de fracties hebben toegang tot de besloten vergaderingen van de onderzoekscommissie.

    5. Bij het aanvaarden van zijn opdracht ondertekent iedere deskundige een verklaring waarin hij aanvaardt dat de intellectuele rechten die voortvloeien uit het onderzoek waarvoor hij is aangesteld, eigendom zijn van het Parlement.

    Bij het beëindigen van zijn opdracht ondertekent iedere deskundige een verklaring waarin hij stelt dat hij alle stukken en geïnformatiseerde gegevens die in het kader van zijn opdracht te zijner beschikking zijn gesteld, heeft teruggegeven aan de voorzitter van de commissie.

    6. Van de hoorzittingen wordt een woordelijk verslag gemaakt.

    De getuige of de deskundige wordt verzocht de notulen van zijn hoorzitting te ondertekenen, nadat hij ze gelezen en bevestigd heeft.

    De commissieleden ontvangen een afschrift van de notulen van de openbare zittingen. De overige volksvertegenwoordigers ontvangen op eenvoudig verzoek een afschrift van die notulen.

    De notulen van de getuigenissen achter gesloten deuren worden op het commissiesecretariaat bewaard, waar de volksvertegenwoordigers ze ter plaatse kunnen consulteren.

    7. De gerechtelijke en administratieve dossiers die de commissie opvraagt, en alle andere nota’s en verslagen die ter beschikking werden gesteld van de commissie, kunnen door de volksvertegenwoordigers geconsulteerd worden op het commissiesecretariaat.

    8. De onderzoekscommissie legt de conclusies van haar werkzaamheden neer in een verslag, dat openbaar is. In voorkomend geval bevat het verslag ook opmerkingen over de verantwoordelijkheden die door het onderzoek aan het licht zijn gebracht, en voorstellen tot wijziging van de regelgeving.

    De plenaire vergadering beraadslaagt in één enkele bespreking over de conclusies van de commissie, opgenomen in het verslag. Er wordt niet gestemd over het verslag.

    HOOFDSTUK 6: Controle op de regeringsmededelingen en mededelingen van de voorzitter

    Artikel 98 (44)

    1. De Controlecommissie voor Regeringsmededelingen, hierna Controlecommissie te noemen, oefent de bevoegdheden uit, die haar worden opgedragen:

    a) bij bijzonder decreet van 19 juli 2002 houdende de controle op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams Parlement; en

    b) bij decreet van 19 juli 2002 houdende controle op de regeringsmededelingen.

    2. De Controlecommissie bestaat uit vijftien vaste le­den, aangewezen overeenkomstig artikel 10. De Controlecommissie telt één plaatsvervanger per fractie die in de Controlecommissie vertegenwoordigd is. Artikel 21, punten 1, 3 en 4, is niet van toepassing op deze commissie.

    De commissie benoemt een voorzitter, een eerste ondervoorzitter en een tweede ondervoorzitter.

    3. De Controlecommissie wordt bijeengeroepen door de voorzitter van de Controlecommissie, die de agenda vaststelt. Op schriftelijk verzoek van ten minste een vierde van de leden van de Controlecommissie roept de voorzitter ervan de commissie binnen vijf werkdagen bijeen, behalve tijdens de recesperiodes. Het verzoek bevat een voorstel van agenda dat ter goedkeuring aan de Controlecommissie wordt voorgelegd.

    4. De vergaderingen van de Controlecommissie zijn openbaar, behalve wanneer zij op verzoek van de Regering of één of meer van haar leden of op verzoek van de voorzitter van het Parlement een advies moet formuleren over een voorgenomen mededeling.

    Tot de besloten vergaderingen hebben alleen de leden van de Controlecommissie of hun plaatsvervangers toegang. De leden van de Regering en hun medewerkers, noch de medewerkers van de fracties hebben toegang tot de besloten vergaderingen van de Controlecommissie.

    5. De Controlecommissie oordeelt over de ontvankelijkheid van de onderwerpen die bij haar aanhangig worden gemaakt.

    6. Wanneer de Controlecommissie ambtshalve of op grond van een klacht van een Vlaams volksvertegenwoordiger een mededeling van de voorzitter of een regeringsmededeling toetst, hoort zij, naargelang van het geval, de voorzitter of de betrokken leden van de Regering.

    HOOFDSTUK 7: Controle van de verkiezingsuitgaven

    Artikel 99 (45)

    1. De Vlaamse Controlecommissie voor de Verkiezingsuit­gaven oefent de bevoegdheden uit, die haar worden opgedragen bij decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de controle van de verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen voor de verkiezing van het Vlaams Parlement, en het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.

    2. De commissie keurt een huishoudelijk reglement goed.

    3. De commissie bestaat uit vijftien vaste leden, aangewezen overeenkomstig artikel 10. De commissie telt één plaatsvervanger per fractie die in de commissie vertegenwoordigd is. Artikel 21, punten 1 en 3, is niet van toepassing op deze commissie.

    De commissie benoemt een voorzitter, een eerste ondervoorzitter en een tweede ondervoorzitter.

    Voor de vergaderingen die betrekking hebben op de lokale en provinciale verkiezingen, wordt de commissie aangevuld met de voorzitter van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die zetelt zonder stemrecht. Hij ontvangt een forfaitaire vergoeding van 125 euro voor elke commissievergadering waaraan hij deelneemt. De vergoeding volgt de evolutie van de afgevlakte gezondheidsindex en wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. De voorzitter van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen maakt ook aanspraak op de terugbetaling van reiskosten, vermeld in het Vlaams personeelsstatuut.

    4. De commissie wordt bijeengeroepen door haar voorzitter, die de agenda vaststelt.

    5. De commissie kan, naargelang het geval, de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring, de voorzitter van het gewestbureau of de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wiens verslag ze onderzoekt, om verduidelijking vragen.

    6. Wanneer de commissie overtredingen van de regelgeving inzake verkiezingsuitgaven meent vast te stellen, vraagt ze om uitleg aan de betrokken kandidaat of de voorzitter van de betrokken politieke partij.

    7. Als een lid van de commissie persoonlijk en rechtstreeks betrokken partij is bij een dossier, wordt hij of zij niet toegelaten tot de beraadslaging over dat dossier.

    8. De vergaderingen van de commissie over een advies voor de Procureur des Konings als bedoeld in artikel 10, §3, vierde lid, van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid, zijn besloten. Het verslag van deze vergadering bevat uitsluitend een verwijzing naar het verzoek van de Procureur des Konings en de mededeling dat de commissie daarover een advies heeft uitgebracht.

    Tot de besloten vergaderingen hebben alleen de leden van de commissie of hun plaatsvervangers toegang. De leden van de Regering en hun medewerkers, noch de medewerkers van de fracties hebben toegang tot deze besloten vergaderingen.

    9. De commissie keurt haar eindverslag, bedoeld in artikel 6 van het decreet van 7 mei 2004 en in artikel 198 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, in elk geval goed in openbare vergadering.

    HOOFDSTUK 8: Machtiging tot bepaalde daden van vervolging en aanhouding

    Artikel 100 (46)

    1. Een commissie voor de vervolgingen wordt belast met het onderzoek van:

    a) een verzoek tot machtiging om een volksvertegenwoordiger naar een rechtbank of een hof te verwijzen of om een volksvertegenwoordiger rechtstreeks te dagvaarden alsmede een verzoek om een vervolging van een volksvertegenwoordiger te schorsen;

    b) een verzoek om een volksvertegenwoordiger aan te houden, alsmede een verzoek om een hechtenis van een volksvertegenwoordiger te schorsen;

    c) een verzoek tot machtiging om een lid of een gewezen lid van de Regering rechtstreeks te dagvaarden, of een vordering om de rechtspleging van een lid of een gewezen lid van de Regering te regelen;

    d) een verzoek tot machtiging om een lid of een gewezen lid van de Regering aan te houden of in voorlopige hechtenis te nemen;

    e) een verzoek tot inbeschuldigingstelling van een lid of een gewezen lid van de Regering, in het geval van toepassing van de overgangsbepaling van artikel 125 van de Grondwet.

    2. De commissie is samengesteld uit zeven vaste leden, aangewezen overeenkomstig artikel 10. De commissie telt geen plaatsvervangende leden. Artikel 21 is niet van toepassing op deze commissie.

    3. De commissie benoemt een voorzitter en een verslaggever.

    4. De vergaderingen van de commissie zijn besloten. Alleen de leden van de commissie hebben toegang tot de vergaderingen. De leden van de Regering en hun medewerkers, noch de medewerkers van de fracties hebben toegang tot de vergaderingen.

    5. De betrokken volksvertegenwoordiger kan zich laten vertegenwoordigen door een andere volksvertegenwoordiger en zich laten bijstaan door een raadsman.

    Het betrokken lid of gewezen lid van de Regering kan zich laten bijstaan door een raadsman.

    6. De commissie kan het dossier opvragen.

    De leden van de commissie kunnen het dossier raadplegen. Zij mogen er geen kopieën van maken.

    De betrokken volksvertegenwoordiger, de volksvertegenwoordiger die hem vertegenwoordigt en zijn raadsman of het betrokken lid of gewezen lid van de Regering en zijn raadsman kunnen het dossier inzien en de betrokkene kan er zich een afschrift van laten bezorgen.

    7. De personen, bedoeld in punt 6, derde lid, worden gehoord op de dag die de commissie bepaalt.

    In het geval, bedoeld in punt 1, d), hoort de commissie ook de procureur-generaal.

    8. Tijdens de beraadslaging in plenaire vergadering mag het woord alleen worden gevoerd door de verslaggever van de commissie, de betrokken personen, bedoeld in punt 6, derde lid, en door een spreker voor en een spreker tegen.

    9. In het geval, bedoeld in punt 1, d), doet de plenaire vergadering binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek tot machtiging tot aanhouding of voorlopige hechtenis uitspraak over dit verzoek.

    HOOFDSTUK 9: Verzoekschriften

    Artikel 101 (47)

    1. Van de verzoekschriften wordt, vanaf de indiening ervan, kennisgegeven aan het Uitgebreid Bureau en aan de plenaire vergadering.

    2. De voorzitter beslist over de kwalificatie van een brief als verzoekschrift en over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift. Hij kan hierover advies inwinnen bij het Uitgebreid Bureau.

    3. De voorzitter verwijst de ontvankelijke verzoekschriften naar de bevoegde commissie of naar de plenaire vergadering.

    4. De commissie kan onder meer beslissen:

    a) het verzoekschrift ten gronde te behandelen;

    b) louter kennis te nemen van het verzoekschrift, indien ze oordeelt dat het verzoekschrift niet geschikt is voor parlementaire bespreking. Eventueel kan de commissie in dat geval het verzoekschrift doorzenden naar een andere instantie, of de verzoeker aanbevelen zich tot die andere instantie te wenden;

    c) kennis te nemen van het verzoekschrift en de verzoeker het verslag te bezorgen van eerdere parlementaire besprekingen, indien het verzoekschrift een vraag opwerpt die in de loop van dezelfde zittingsperiode al in een commissie of in de plenaire vergadering aan bod gekomen is bij de behandeling van een agendapunt, het verzoekschrift ter zake geen essentieel nieuw element aanbrengt, en de commissie een nieuwe parlementaire discussie hierover niet zinvol acht.

    5. Met betrekking tot verzoekschriften die door ten minste 15.000 personen ondertekend zijn, is punt 4, b) en c), niet van toepassing.

    6. In het geval, bedoeld in punt 4, a), wijst de commissie een of meer verslaggevers aan.

    7. De commissie kan voor de behandeling van een verzoekschrift hoorzittingen houden, aan de verslaggever of verslaggevers opdracht geven om ter plaatse de feiten vast te stellen, of het verzoekschrift naar de Regering verwijzen met het verzoek omtrent de inhoud ervan uitleg te verstrekken binnen een termijn die door de commissie vastgelegd wordt.

    8. De commissie brengt over een verzoekschrift dat ze ingevolge een beslissing als bedoeld in punt 4, a), heeft besproken, verslag uit aan de plenaire vergadering.

    9. De plenaire vergadering spreekt zich uit over het verzoekschrift zelf als het werd verwezen naar de plenaire vergadering, of over de conclusies van de commissie als het werd verwezen naar, en ingevolge een beslissing als bedoeld in punt 4, a), besproken door de bevoegde commissie.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen de conclusies van de commissie te amenderen zolang de plenaire vergadering ze niet heeft aangenomen.

    10. De verzoeker of de eerste ondertekenaar van een verzoekschrift dat door verscheidene personen werd ondertekend, wordt in de gevallen, bedoeld in punt 4, b) en c), door de voorzitter van de commissie op de hoogte gebracht van de beslissing van de commissie. De verzoeker of de eerste ondertekenaar van een verzoekschrift dat door verscheidene personen werd ondertekend, wordt in het geval, bedoeld in punt 9, door de voorzitter op de hoogte gebracht van de uitspraak van de plenaire vergadering.

    11. Driemaandelijks wordt een lijst opgesteld van alle verzoekschriften waarover in de voorbije periode de bevoegde instantie binnen het Parlement een eindbeslissing genomen heeft. De lijst bevat de datum van indiening van het verzoekschrift, het opschrift van het verzoekschrift, de beslissing, de datum van de beslissing, en in voorkomend geval een verwijzing naar het verslag of naar andere initiatieven die in samenhang met het verzoekschrift genomen werden. De lijst wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.  

    HOOFDSTUK 10: Aan het Parlement verbonden instellingen

    Artikel 102 (48)

    De jaarverslagen en eventuele tussentijdse verslagen en aanbevelingen van de Vlaamse Ombudsdienst, het Kinder­rechtencommissariaat en het Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie worden onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    Die verslagen en aanbevelingen worden behandeld door de bevoegde commissie.

    Artikel 103 (49)

    Een commissie kan advies vragen aan het Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie over vredesvraagstukken als bedoeld in artikel 2 van het decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van een Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie bij het Vlaams Parlement.

    De vraag om advies wordt gericht aan de directeur van het Instituut.

    Het advies wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Vlaamse Regering verspreid. Het wordt door de bevoegde commissies behandeld.

    Artikel 103/1 (50)

    1. Het Uitgebreid Bureau stelt de selectie- en evaluatieprocedures voor de kinderrechtencommissaris, de Vlaamse ombudsman, en de directeur van het Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie vast.

    Het Uitgebreid Bureau evalueert de proefperiode van het eerste mandaat van de in het vorige lid genoemde mandaathouders.

    2. Het Vast Bureau keurt de archiefselectielijsten van het Kinderrechtencommissariaat, de Vlaamse Ombudsdienst, en het Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie goed.

    HOOFDSTUK 11: Geheimhoudingsplicht

    Artikel 104

    1. De volksvertegenwoordigers zijn tot geheimhouding verplicht met betrekking tot:

    a) de informatie verkregen naar aanleiding van een besloten vergadering van een parlementaire onderzoekscommissie;

    b) informatie verkregen naar aanleiding van een besloten vergadering als bedoeld in artikel 28, punt 3, b);

    c) de informatie die een lid van de Regering op grond van artikel 28, punt 3, c), of artikel 90, punt 5, verstrekt heeft aan het Parlement;

    d) de documenten uit een afgesloten onderzoek van het Rekenhof die op grond van een overeenkomst, een wet, een decreet of een hogere rechtsnorm niet bekend gemaakt mogen worden aan derden.

    2. De inzage van de documenten die op grond van punt 1, c), aan geheimhouding onderworpen zijn, verloopt volgens de modaliteiten die het betrokken lid van de Regering bepaalt. Het lid van de Regering motiveert steeds zijn verzoek om geheimhouding.

    3. De volksvertegenwoordiger die de geheimhoudingsplicht, bedoeld in punt 1, a), schendt, verliest voor de rest van de zittingsperiode het recht om lid te zijn van een onderzoekscommissie. Bovendien wordt gedurende een periode van drie maanden 20% van zijn parlementaire vergoeding ingehouden. Een uitgesloten volksvertegenwoordiger wordt vervangen door een volksvertegenwoordiger van dezelfde fractie.

    De volksvertegenwoordiger die de geheimhoudingsplicht, bedoeld in punt 1, b), c) of d), schendt, verliest voor de rest van de zittingsperiode het recht om kennis te nemen van de informatie, bedoeld in respectievelijk punt 1, b), c) en d). Bovendien wordt gedurende een periode van drie maanden 20% van zijn parlementaire vergoeding ingehouden.

    4. Iedere volksvertegenwoordiger kan bij de voorzitter een klacht indienen in verband met de schending van de geheimhoudingsplicht van een volksvertegenwoordiger tot uiterlijk op de twintigste werkdag na de dag van de kennisname of nadat men er kennis van had kunnen nemen. De Deontologische Commissie onderzoekt de gegrondheid van de klacht en brengt, na de beklaagde volksvertegenwoordiger gehoord te hebben, hierover een gemotiveerd advies uit ten behoeve van de voorzitter.

    Op grond van dat advies en na zelf de beklaagde volksvertegenwoordiger gehoord te hebben, spreekt de voorzitter zich uit over de klacht en stelt in voorkomend geval de sanctie, bedoeld in punt 3, vast.

    De voorzitter deelt tijdens de eerstvolgende plenaire vergadering zijn beslissing mee. Die mededeling geeft geen aanleiding tot debat.

    De voorzitter deelt de beslissingen die betrekking hebben op een schending van de geheimhoudingsplicht, bedoeld in punt 1, d), eveneens mee aan de voorzitter van het Rekenhof.

    5. Wanneer de klacht gericht is tegen de voorzitter, worden de bevoegdheden die deze bepaling toekent aan de voorzitter, uitgeoefend door de ondervoorzitter.

    TITEL 7: Bijzondere procedures met betrekking tot de verhouding tot de Federale Staat, de andere gemeenschappen en gewesten en Europa

    HOOFDSTUK 1: Beroep tot vernietiging, tussenkomst in en afstand van een geding bij het Grondwettelijk Hof

    (51)

    Artikel 105

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht bij de voorzitter een motie in te dienen die door ten minste twee derde van de volksvertegenwoordigers ondertekend of aan te nemen is en die besluit tot beroep bij het Grondwettelijk Hof tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een wet, een decreet of een regel als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet.

    2. Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Na ondertekening of aanneming van de motie door ten minste twee derde van de volksvertegenwoordigers is de voorzitter gemachtigd om het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging in te stellen door middel van een door hem ondertekend verzoekschrift binnen de termijn en onder de voorwaarden, bepaald door de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.

    4. Het verzoekschrift maakt melding van het onderwerp van het beroep en bevat een uiteenzetting van de feiten en de middelen.

    Het verzoekschrift kan de gehele of gedeeltelijke schorsing vorderen van de wet, het decreet of de regel, bedoeld in artikel 134 van de Grondwet, waartegen een beroep tot vernietiging is ingesteld.

    5. De voorzitter stelt tijdens de eerstvolgende plenaire vergadering het Parlement in kennis van de indiening van het verzoekschrift.

    Artikel 106

    1. Wanneer bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een wet, een decreet of een regel als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet, is ingesteld door de voorzitter van een van de andere parlementaire assemblees, door de Ministerraad, door een gemeenschaps- of gewestregering of door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang, of wanneer er een prejudiciële vraag aanhangig is gemaakt door een rechtscollege, kan de voorzitter na ontvangst van de kennisgeving door de griffier van het Grondwettelijk Hof van het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging of van de verwijzingsbeslissing, binnen de termijn en onder de andere voorwaarden, bepaald bij de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, een memorie indienen bij het Grondwettelijk Hof.

    2. Na ontvangst van het afschrift van de memorie, ingediend door de partijen, bedoeld in punt 1, kan de voorzitter een memorie van antwoord indienen bij het Grondwettelijk Hof binnen de termijn en onder de voorwaarden, bepaald bij dezelfde bijzondere wet.

    3. De voorzitter stelt de plenaire vergadering in kennis van de memorie en, in voorkomend geval, van de memorie van antwoord die hij bij het Grondwettelijk Hof heeft ingediend. Hij stelt de plenaire vergadering eveneens in kennis van zijn beslissing om afstand te doen van een beroep tot vernietiging voor het Grondwettelijk Hof.

    HOOFDSTUK 2: Samenwerking tussen de gemeenschappen en de gewesten

    Artikel 107 (52)

    1. De commissie, bevoegd voor samenwerking, heeft tot doel de samenwerking tussen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap te bevorderen. De voorzitter en de ondervoorzitters van het Parlement zijn ambtshalve vaste leden en respectievelijk voorzitter en ondervoorzitters van de commissie.

    2. Het Uitgebreid Bureau kan een commissie van het Parlement gelasten een gezamenlijk onderzoek van een aangelegenheid die tot haar bevoegdheid behoort, te voeren samen met een commissie van het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie die voor dezelfde aangelegenheid bevoegd zijn.

    De commissies, bedoeld in het eerste lid, vergaderen samen zonder beslissingsrecht.

    HOOFDSTUK 3: Samenwerkingsakkoorden

    Artikel 108 (53)

    1. Als door de Regering, door leden of een lid ervan een samenwerkingsakkoord met de Staat, een gemeenschap of een gewest wordt gesloten, wordt het samenwerkings­akkoord ten laatste op de vijfde werkdag na de dag van de ondertekening ervan bij de voorzitter ingediend.

    Het samenwerkingsakkoord wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    2. Als in een ontwerp van decreet een bepaling voorkomt houdende instemming met samenwerkingsakkoorden, naast andere bepalingen, verklaart de voorzitter de instemmingsbepaling onontvankelijk.

    3. Na machtiging door, naargelang het geval, het Bureau of het Uitgebreid Bureau, kan de voorzitter namens het Parlement een samenwerkingsakkoord met een of meer andere wetgevende vergaderingen sluiten over aangelegenheden die onder de autonome beslissingsbevoegdheid van het Parlement vallen.

    Een parlementair samenwerkingsakkoord is voor het Parlement slechts verbindend na goedkeuring, naargelang het geval, door het Bureau of de plenaire vergadering.

    Een parlementair samenwerkingsakkoord wordt ten laatste op de vijfde werkdag na de dag van de ondertekening ervan ingediend en onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    De voorzitter verwijst het parlementair samenwerkingsakkoord hetzij naar de bevoegde commissie, die door hem aangewezen wordt, hetzij rechtstreeks naar de plenaire vergadering.

    Op de behandeling van het parlementair samenwerkingsakkoord zijn artikel 59, punten 4 en 5, en artikel 62 van overeenkomstige toepassing.

    Het derde, vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op samenwerkingsakkoorden die kaderen in de bevoegdheid van het Bureau zoals omschreven door artikel 14. Dergelijke akkoorden worden zo spoedig mogelijk op de agenda van het Bureau geplaatst.

    De voorzitter brengt de aanneming of verwerping van het parlementair samenwerkingsakkoord onverwijld ter kennis van de voorzitter van elke andere betrokken wetgevende vergadering.

    HOOFDSTUK 4: Belangenconflicten

    (54)

    Artikel 109

    1. Het Parlement kan, overeenkomstig artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, een motie aannemen waarin wordt verklaard dat het oordeelt ernstig te kunnen worden benadeeld door een ontwerp of voorstel van wet, decreet of ordonnantie of door een amendement hierop, dat wordt ingediend, naargelang het geval, in een wetgevende kamer, een gemeenschaps- of gewestparlement, in de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of in de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie.

    Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht bij de voorzitter een dergelijke motie in te dienen.

    De motie mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    De motie wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    2. Over de motie wordt rechtstreeks in plenaire vergadering in één enkele bespreking beraadslaagd.

    De maximumspreektijd is:

    a) 30 minuten per erkende fractie;

    b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

    c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    De motie waarbij schorsing van de procedure met het oog op overleg wordt gevraagd, moet worden aangenomen met drie vierde van de stemmen.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen de motie te amenderen zolang ze niet in stemming is gebracht.

    3. De voorzitter brengt de motie onverwijld ter kennis van de voorzitter van de betrokken instelling en regelt het overleg.

    Het Parlement wijst onder zijn leden degenen aan die met de betrokken instelling overleg zullen plegen om het geschil te beslechten. Zij brengen aan het Parlement verslag uit over dat overleg.

    4. Wanneer de tekst waarover het belangenconflict opgeworpen is, geamendeerd wordt nadat het conflict aanhangig is gemaakt, dan moet het Parlement, na de indiening van het verslag en in elk geval vóór de stemming over het geheel in de plenaire vergadering, bevestigen dat het nog steeds van oordeel is ernstig te worden benadeeld, overeenkomstig de procedure voor het indienen van een motie betreffende een belangenconflict. De procedure wordt geschorst tot het Parlement zich uitspreekt, gedurende een termijn van ten hoogste vijftien dagen.

    5. Als het overleg binnen een termijn van zestig dagen niet tot een oplossing leidt, blijft de procedure geschorst en stuurt de voorzitter de motie onverwijld aan de Senaat, die binnen een termijn van dertig dagen een met redenen omkleed advies uitbrengt bij het Overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van dezelfde wet, dat binnen een termijn van dertig dagen bij consensus beslist.

    6. Wanneer er een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict is of wordt ingeleid, wordt elke procedure tot regeling van een belangenconflict over eenzelfde aangelegenheid geschorst.

    Artikel 110

    1. Als een wetgevende kamer, een gemeenschaps- of gewestparlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, overeenkomstig artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, oordeelt ernstig te kunnen worden benadeeld door een ontwerp of voorstel van decreet of een amendement erop dat bij het Parlement werd ingediend, en, met het oog op overleg, de schorsing van de procedure vraagt, dan wordt na de indiening van het verslag en in elk geval vóór de stemming over het geheel in plenaire vergadering de procedure geschorst gedurende een termijn van zestig dagen.

    2. Het Parlement wijst onder zijn leden degenen aan die met de betrokken instelling overleg zullen plegen om het geschil te beslechten. Zij brengen aan het Parlement verslag uit over dat overleg.

    3. Wanneer de tekst waarover het belangenconflict opgeworpen is, geamendeerd wordt nadat het conflict aanhangig is gemaakt, dan moet de betrokken instelling, na de indiening van het verslag en in elk geval vóór de stemming over het geheel in de plenaire vergadering, bevestigen dat ze nog steeds van oordeel is ernstig te worden benadeeld. De procedure wordt geschorst tot de betrokken instelling zich uitspreekt, gedurende een termijn van ten hoogste vijftien dagen.

    4. Als het overleg binnen de termijn van zestig dagen tot een oplossing leidt, wordt de procedure hervat.

    Als het overleg met een gemeenschaps- of gewest­parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie binnen de termijn van zestig dagen niet tot een oplossing leidt, dan wordt het geschil in elk geval door de voorzitter bij de Senaat aanhangig gemaakt die binnen een termijn van dertig dagen een gemotiveerd advies uitbrengt aan het Overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van dezelfde wet, dat binnen een termijn van dertig dagen bij consensus een beslissing neemt.

    Als het overleg met een wetgevende kamer binnen een termijn van zestig dagen niet tot een oplossing leidt, dan wordt het geschil in elk geval door de voorzitter bij het Overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van dezelfde wet, aanhangig gemaakt dat binnen een termijn van zestig dagen volgens de procedure van consensus een beslissing neemt.

    Na de beslissing van het Overlegcomité of na afloop van de termijn waarover het Overlegcomité beschikt om een beslissing te nemen, wordt de procedure hervat.

    5. Wanneer er een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict is of wordt ingeleid, wordt elke procedure tot regeling van een belangenconflict over eenzelfde aangelegenheid geschorst.

    HOOFDSTUK 5: Europees Gemeenschapsrecht

    Artikel 111 (55)

    De voorstellen tot herziening van verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, inbegrepen de verdragen en akten waarbij die verdragen zijn gewijzigd en aangevuld, en de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie, die aan het Parlement worden gezonden, worden door de voorzitter naar een commissie verwezen.

    In voorkomend geval werkt de commissie een voorstel van advies uit, dat door de plenaire vergadering wordt behandeld.

    Bij aanneming stuurt de voorzitter van het Parlement het advies aan de Regering.

    Artikel 112 (56)

    1. De aan het Parlement gezonden ontwerpen van wetgevingshandelingen, bedoeld in artikel 3 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, ondertekend te Lissabon op 13 december 2007, en gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, worden ter beschikking van de volksvertegenwoordigers gesteld.

    2. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht om over een dergelijk ontwerp van wetgevingshandeling bij de voorzitter een voorstel van gemotiveerd subsidiariteits­advies in te dienen, waarin wordt uiteengezet waarom het betrokken ontwerp niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. Het voorstel van gemotiveerd subsidiariteitsadvies mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    3. De voorzitter verwijst het voorstel van gemotiveerd subsidiariteitsadvies naar de commissie, bevoegd voor Europese aangelegenheden, en de inhoudelijk bevoegde commissie, die gezamenlijk als verenigde commissies vergaderen en beslissen. Voor de aanwijzing van de inhoudelijk bevoegde commissie is Artikel 59, punt 3, van toepassing.

    4. Die verenigde commissies worden voorgezeten door de voorzitter van de commissie, bevoegd voor Europese aangelegenheden. De andere voorzitter treedt op als ondervoorzitter. Verder is artikel 24, punten 4 en 5, van toepassing.

    5. Een voorstel van gemotiveerd subsidiariteitsadvies kan slechts op de agenda geplaatst worden nadat de officiële Nederlandse versie van het ontwerp van wetgevingshandeling ter beschikking van de volksvertegenwoordigers werd gesteld.

    6. Artikel 59, punten 4 en 5, artikel 62, artikel 68, punt 2, en artikel 77, punten 3 en 4, eerste lid, gelden ook voor voorstellen van gemotiveerd subsidiariteits­advies. Artikel 62, punt 3, is eveneens van overeenkomstige toepassing op voorstellen van gemotiveerd subsidiariteits­advies, in die zin dat het schriftelijke verzoek ondertekend is door alle indieners, en de maximumspreektijd van 10 minuten voor alle indieners gezamenlijk geldt.

    7. Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen een voorstel van gemotiveerd subsidiariteitsadvies te amenderen zolang het niet in stemming is gebracht. Artikel 69, punten 2, 4 en 5, en artikel 70 gelden ook voor amendementen op voorstellen van gemotiveerd subsidiariteitsadvies.

    8. Bij aanneming door de plenaire vergadering wordt het gemotiveerde subsidiariteitsadvies overgezonden, naargelang het geval, aan de voorzitter van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie volgens de procedure die overeengekomen is met de andere wetgevende assemblees van België.

    HOOFDSTUK 6: Verzoeken tot het opstellen van informatieverslagen

    Artikel 112/1 (57)

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht bij de voorzitter een motie in te dienen om de Senaat te verzoeken een informatieverslag uit te brengen over een vraagstuk dat gevolgen heeft voor de federale bevoegdheden en de bevoegdheden van de gemeenschappen of de gewesten.

    2. Bij ontvankelijkheid wordt de motie onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Over de motie wordt rechtstreeks in plenaire vergadering in één enkele bespreking beraadslaagd. De maximumspreektijd is:

        a) 30 minuten per erkende fractie;

        b) 15 minuten per niet-erkende fractie;

        c) 5 minuten per volksvertegenwoordiger die geen lid is van een fractie.

    Iedere volksvertegenwoordiger kan voorstellen de motie te amenderen zolang ze niet in stemming is gebracht.

    TITEL 8: Overname na intrekking

    Artikel 113

    Indieners van voorstellen van decreet of voorstellen van resolutie, moties, voorstellen tot wijziging van het reglement of amendementen kunnen die intrekken, ook al is de bespreking ervan al geopend. De intrekking wordt door alle indieners ondertekend.

    Indien één van de in het eerste lid genoemde teksten reeds verspreid werd onder de volksvertegenwoordigers, en dan ingetrokken wordt door de indieners, kunnen een of meer andere volksvertegenwoordigers deze echter overnemen. In het geval dat de bespreking ervan al geopend is, wordt de bespreking voortgezet.

    TITEL 9: Cumulatiebeperking

    Artikel 114 (58)

    1. Met het oog op de toepassing van artikel 31ter, §1bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, deelt elke volksvertegenwoordiger aan de voorzitter bij het opnemen van zijn mandaat alle nuttige gegevens mee met betrekking tot de openbare mandaten, openbare functies en openbare ambten van politieke aard die hij uitoefent.

    De volksvertegenwoordiger stelt de voorzitter zonder verwijl in kennis van elke wijziging dienaangaande, telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat.

    2. Het plafond, bedoeld in artikel 31ter, §1bis, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet, wordt vastgesteld door de Conferentie van de voorzitters van de zeven parlemen­taire assemblees. Het wordt vóór het einde van de maand januari in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

    3. Op voorstel van het Uitgebreid Bureau bepaalt de plenaire vergadering de andere regels die nodig zijn ter uitvoering van artikel 31ter, §1bis, van dezelfde bijzondere wet.

    TITEL 10: Vlaamse Opvolgingscommissie voor de vermogens- en mandatenaangifte

    Artikel 115 (59)

    1. De Vlaamse Opvolgingscommissie voor de vermogens- en mandatenaangifte oefent de bevoegdheden uit, die haar worden opgedragen bij de bijzondere wet van 26 juni 2004 tot uitvoering en aanvulling van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen.

    2. De commissie bestaat uit vijftien vaste leden, aangewezen overeenkomstig artikel 10. De commissie telt één plaatsvervanger per fractie die in de commissie vertegenwoordigd is. Artikel 21, punten 1 en 3, is niet van toepassing op deze commissie.

    De commissie benoemt een voorzitter, een eerste ondervoorzitter en een tweede ondervoorzitter.

    3. De vergaderingen van de commissie zijn besloten. Alleen de leden van de commissie en hun plaatsvervangers hebben toegang tot de vergaderingen. De leden van de Regering en hun medewerkers, noch de medewerkers van de fracties hebben toegang tot de vergaderingen.

    4. De commissie wordt bijeengeroepen door haar voorzitter, die de agenda vaststelt.

    5. Als een lid van de commissie persoonlijk en rechtstreeks betrokken partij is bij een dossier, wordt het niet toegelaten tot de beraadslaging over dat dossier.

    6. Indien nodig kan de commissie beslissen de persoon die beroep aantekent, te horen.

    7. Jaarlijks wordt een lijst opgesteld van alle beroepen die bij de opvolgingscommissie ingesteld worden, en van de beslissing die de commissie ter zake genomen heeft. De lijst wordt onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    TITEL 11: Algemeen Secretariaat

    HOOFDSTUK 1: Griffier

    (60)

    Artikel 116

    Op voordracht van het Bureau benoemt de plenaire vergadering buiten de volksvertegenwoordigers een griffier met de graad van secretaris-generaal.

    Artikel 117

    1. De griffier neemt plaats aan het bureau en staat de voorzitter bij tijdens de openbare en besloten vergaderingen, de vergaderingen van het Bureau en van het Uitgebreid Bureau en in alle omstandigheden.

    2. Hij neemt akte van de beraadslagingen en besluiten van het Parlement alsmede van de beslissingen van het Bureau en van het Uitgebreid Bureau en maakt de notulen van de vergaderingen, bedoeld in punt 1.

    3. Hij ondertekent samen met de voorzitter elk besluit van het Parlement en elke beslissing van het Bureau en van het Uitgebreid Bureau.

    4. Hij is, onder het gezag van de voorzitter, belast met de tenuitvoerlegging van de besluiten van het Parlement en de beslissingen van het Bureau en het Uitgebreid Bureau. Daartoe zendt hij de agenda, de notulen en de beslissingen van het Bureau en van het Uitgebreid Bureau onmiddellijk door aan alle betrokken personeelsleden van het Parlement.

    5. Hij is verantwoordelijk voor de administratie van het Parlement en oefent namens het Bureau gezag uit over alle diensten en het personeel van het Parlement.

    HOOFDSTUK 2: Personeel

    Artikel 118 (61/a>)

    1. Op voorstel van het Bureau bepaalt de plenaire vergadering de personeelsformatie, het administratieve en het geldelijke statuut van het personeel van het Parlement.

    2. Het Bureau benoemt de leden van het personeel van het Parlement, met uitzondering van de griffier.

    Alle aanwervingen, benoemingen en bevorderingen geschieden volgens objectieve criteria. Er mag geen rekening worden gehouden met de politieke strekking van de kandidaten.

    TITEL 12: Toegang tot en orde in het Parlement

    Artikel 118/1 (62)

    Alle personen die de gebouwen van het Parlement willen betreden, moeten een identiteits- en veiligheidscontrole ondergaan. Die controle wordt uitgevoerd door personeelsleden van de diensten van het Parlement, de parlementswacht of een bewakingsonderneming.

    Het Bureau kan voor bepaalde categorieën van personen, voor groepsbezoeken of voor bijzondere gelegenheden een specifieke toegangsprocedure vastleggen, die kan afwijken van de controle, vermeld in het eerste lid.

    Artikel 119

    1. Het toezicht op de orde in het Parlement berust bij het Parlement. Het wordt in naam van het Parlement uitgeoefend door de parlementsvoorzitter, die de nodige bevelen geeft aan de parlementswacht met dienst.

    2. Gedurende de vergadering moeten de toehoorders in de publiekstribunes neerzitten en het stilzwijgen in acht nemen. Het is hun verboden enig teken van goed- of afkeuring te geven. (63) Wie de orde verstoort wordt, op aangeven van de voorzitter van de vergadering, onmiddellijk door de parlementswacht uit de publiekstribunes verwijderd.

    TITEL 13: Voorstellen tot wijziging van het reglement

    Artikel 120

    1. Iedere volksvertegenwoordiger heeft het recht voorstellen tot wijziging van het reglement bij de voorzitter in te dienen.

    Een voorstel tot wijziging van het reglement mag door ten hoogste zoveel volksvertegenwoordigers ondertekend zijn als er erkende fracties zijn.

    2. Bij ontvankelijkheid wordt het voorstel tot wijziging van het reglement onder de volksvertegenwoordigers en de leden van de Regering verspreid.

    3. Tenzij tot de spoedbehandeling wordt besloten, worden alle voorstellen tot wijziging van het reglement verwezen naar de commissie, bevoegd voor het reglement, die wordt voorgezeten door de voorzitter van het Parlement.

    4. Tijdens de beraadslaging over een voorstel tot wijziging van het reglement kan de commissie beslissen dat de verslaggever zorgt voor een wetgevingstechnisch nazicht van de tekst van het voorstel of amendementen erop. Zij bepaalt, op voorstel van de verslaggever, de termijn voor het nazicht. In voorkomend geval legt de verslaggever een lijst met voorgestelde correcties aan de commissie voor.

    5. Na de artikelsgewijze bespreking van een voorstel tot wijziging van het reglement en vóór de stemming over het geheel, kan de commissie beslissen dat de verslaggever zorgt voor een wetgevingstechnische en taalkundige revisie van de tekst, aangenomen door de commissie. Zij bepaalt, op voorstel van de verslaggever, de revisietermijn. Die termijn bedraagt ten minste één en ten hoogste vijf werkdagen. In voorkomend geval legt de verslaggever een lijst met voorgestelde correcties vóór de stemming over het geheel aan de commissie voor.

    6. Artikel 59, punten 4 en 5, artikel 60, artikel 61, punt 1, artikel 62, artikel 69 en artikel 70 gelden ook voor voorstellen tot wijziging van het reglement.

    TITEL 14: Algemene bepalingen

    Artikel 121

    In dit reglement wordt onder werkdag verstaan:

    a) alle dagen met uitzondering van zaterdagen, zondagen, feestdagen en dagen waarop het Parlement gesloten is;

    b) de andere dan in a) bedoelde dagen waarop de plenaire vergadering of de commissies krachtens een beslissing van het Uitgebreid Bureau kunnen vergaderen.

    Artikel 122

    Artikel 94 en 95 treden in werking op 1 januari 2020 en treden buiten werking op 1 januari 2030.

     

    Voetnoten

          
    1. Zie de artikelen 10 en 11 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    2.     
    3. Zie artikel 31, §§1 tot en met 4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    4.     
    5. Zie artikel 31bis, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    6.     
    7. Zie artikel 50, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    8.     
    9. Zie de artikelen 67 en 68 van de Grondwet; artikelen 210bis tot en met 210nonies, 211 tot en met 213 van het Kieswetboek.
    10.     
    11. Zie artikel 31, §6, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; artikel 7 van het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de controle van de verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen voor de verkiezing van het Vlaams Parlement; artikel 198/2 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
    12.     
    13. Als in de loop van 2024 de spilindex overschreden wordt, wordt het in artikel 8, 1, eerste lid, a), van het Reglement van het Vlaams Parlement vermelde bedrag vervangen als volgt:
      • bij de eerste overschrijding van de spilindex in 2024 door het bedrag “54.828,22 euro”;
      • bij de tweede overschrijding van de spilindex in 2024 door het bedrag “53.753,15 euro”;
      • bij de derde overschrijding van de spilindex in 2024 door het bedrag “52.699,17 euro”.

      De bedragen worden telkens aangepast met ingang van de maand waarin de aanvullende partijfinanciering ten gevolge van artikel 8, 2, van hetzelfde Reglement wordt aangepast. (Parl.St. Vl.Parl. 2023-24, nr. 1918/3)     

    14. Als in de loop van 2024 de spilindex overschreden wordt, wordt het in artikel 8, 1, eerste lid, b), van hetzelfde Reglement vermelde bedrag vervangen als volgt: :
      • bij de eerste overschrijding van de spilindex in 2024 door het bedrag “1,31 euro”;
      • bij de tweede overschrijding van de spilindex in 2024 door het bedrag“1,29 euro”;
      • bij de derde overschrijding van de spilindex in 2024 door het bedrag “1,26 euro”.

      De bedragen worden telkens aangepast met ingang van de maand waarin de aanvullende partijfinanciering ten gevolge van artikel 8, 2, van hetzelfde Reglement wordt aangepast. (Parl.St. Vl.Parl. 2023-24, nr. 1918/3)     

    15. Zie artikel 44 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; artikel 12 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    16.     
    17. Zie de artikelen 35 en 36 van het reglement van orde van het Rekenhof.
    18.     
    19. Zie artikel 13, eerste lid, van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    20.     
    21. Zie artikel 48bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    22.     
    23. Zie de artikelen 59, 60, 62 en 64, §2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; artikel 26 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    24.     
    25. Zie artikel 44 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    26.     
    27. Zie artikel 18, §2, van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    28.     
    29. Zie artikel 14 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen; artikel 12, §2, van de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van een gemeenschaps- of gewestregering.
    30.     
    31. Zie artikel 15 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    32.     
    33. Zie artikel 15 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    34.     
    35. Zie artikel 36 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    36.     
    37. Zie artikel 39 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    38.     
    39. Zie artikel 35 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    40.     
    41. Zie artikel 19, §1, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    42.     
    43. Zie artikel 18 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; artikel 3, §1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
    44.     
    45. Zie artikel 38, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    46.     
    47. Zie artikelen 11, 17 en 42 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019.
    48.     
    49. Zie artikel 92bis/1, §4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    50.     
    51. Zie artikelen 5, § 1, I, derde tot en met achtste lid, 6, § 8, en 18 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; artikel 5/7 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
    52.     
    53. Zie artikel 92bis/1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    54.     
    55. Zie artikel 39 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    56.     
    57. Zie artikel 16.2.6 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu); artikel 6 van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van Kinderrechtencommissaris en houdende oprichting van een Commissie van toezicht met betrekking tot voorzieningen voor vrijheidsbenemende opvang van kinderen en jongeren; artikel 6 van het decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van een Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie bij het Vlaams Parlement; artikel 3 van het decreet van 5 mei 2006 houdende de erkenning van de Vlaamse Gebarentaal (adviescommissie voor de Vlaamse gebarentaal); artikel 10/4 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer (Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens); artikel 3.1.3, eerste lid, 5°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009 (Vlaamse Regulator voor Energie); artikel 7 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid (Vlaamse Jeugdraad); artikel 7 van het decreet van 7 december 2012 houdende de stimulering van een inclusief Vlaams ouderenbeleid en de beleidsparticipatie van ouderen (Vlaamse Ouderenraad); artikel 36, lid 4, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming van 27 april 2016; artikel 23, §1, van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit; artikel 4, § 1, van het decreet van 29 juni 2018 tot oprichting van de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; artikel III.94 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 en de diverse oprichtingsdecreten van de strategische adviesraden.
    58.     
    59. Zie artikel 160 van de Grondwet; artikelen 2, §§1 en 2, 82 en 84 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
    60.     
    61. Zie de artikelen 4 tot en met 6 van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de wetgevende kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap.
    62.     
    63. Zie artikel 3, §§3 en 4, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
    64.     
    65. Zie artikel 38, tweede en derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    66.     
    67. Zie artikel 11, §§ 2 en 3, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019.
    68.     
    69. Zie artikel 6 van verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone; artikelen 2, 45°, en 10, §1, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019.
    70.     
    71. Zie artikel 2bis, 2, d), van verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid; artikelen 2, 20° en 44°, en 10, §1, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019.
    72.     
    73. Zie artikel 25 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    74.     
    75. Zie artikel 23 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    76.     
    77. Zie artikel 24 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    78.     
    79. Zie het Decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma’s.
    80.     
    81. Zie artikel 64 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019.
    82.     
    83. Zie artikel 40 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; het decreet van 1 maart 2002 houdende de organisatie van het parlementair onderzoek.
    84.     
    85. Zie artikel 31, §5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; het bijzonder decreet van 19 juli 2002 houdende de controle op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams Parlement; het decreet van 19 juli 2002 houdende controle op de regeringsmededelingen.
    86.     
    87. Zie artikel 31, §5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid; het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de controle van de verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen voor de verkiezing van het Vlaams Parlement; artikelen artikelen 2, 4°, en 190 tot en met 201 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011.
    88.     
    89. Zie de artikelen 59, 120 en 125 van de Grondwet; de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering.
    90.     
    91. Zie artikel 28 van de Grondwet; artikel 17 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen; het decreet van 6 juli 2001 houdende nadere regeling van het recht om verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te dienen.
    92.     
    93. Zie artikel 12 van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van Kinderrechtencommissaris en houdende oprichting van een Commissie van toezicht met betrekking tot voorzieningen voor vrijheidsbenemende opvang voor kinderen en jongeren; artikel 18 van het decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse ombudsdienst; artikel 12 van het decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van een Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie bij het Vlaams Parlement.
    94.     
    95. Zie artikel 6, eerste lid, van het decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van een Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie bij het Vlaams Parlement.
    96.     
    97. Zie artikel 7, §1, eerste lid, §3, §4bis en §10bis, derde lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van Kinderrechtencommissaris en houdende oprichting van een Commissie van toezicht met betrekking tot voorzieningen voor vrijheidsbenemende opvang voor kinderen en jongeren; artikelen 4, §1, eerste lid, §3, tweede lid, en §5, en 22quater, derde lid, van het decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse ombudsdienst; artikelen 9, §2, eerste lid, §4, tweede lid, en §6, en 11bis, derde lid, van het decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van een Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie bij het Vlaams Parlement.
    98.     
    99. Zie artikel 142 van de Grondwet; de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.
    100.     
    101. Zie artikel 4 van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap.
    102.     
    103. Zie artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    104.     
    105. Zie artikel 143 van de Grondwet; artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    106.     
    107. Zie de artikelen 16, §2, en 92quater van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    108.     
    109. Zie artikel 3 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, ondertekend te Lissabon op 13 december 2007, en gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
    110.     
    111. Zie artikel 56, tweede lid, van de Grondwet.
    112.     
    113. Zie artikel 31ter, §1bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
    114.     
    115. Zie de artikelen 7, §2, en 8, §2  en § 3, van de bijzondere wet van 26 juni 2004 tot uitvoering en aanvulling van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen.
    116.     
    117. Zie de artikelen 18 en 19 van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    118.     
    119. Zie artikel 45 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; artikel 13, tweede lid, van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen.
    120.     
    121. Zie artikel 1/1 van de wet van 2 maart 1954 tot voorkoming en beteugeling der aanslagen op de vrije uitoefening van de voor de Grondwet souveraine machten.
    122.     
    123. Zie artikel 1, tweede lid van de wet van 2 maart 1954 tot voorkoming en beteugeling der aanslagen op de vrije uitoefening van de voor de Grondwet souveraine machten.

     

    Scroll naar boven