Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over de speciale module voor student-ondernemers
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, de kwaliteit van onze ondernemers, en voornamelijk onze starters, is een belangrijk punt. U hebt daaromtrent nieuwe initiatieven aangekondigd, waar ik straks nog op terugkom. Er blijkt in elk geval nog wat werk aan te zijn, want onderzoek van Graydon naar de oorzaak van faillissementen bij ondernemingen toont aan dat wanbeheer of onvoldoende kennis van het beheren van een bedrijf veel ondernemers en vooral startende ondernemers fataal worden. Meer dan de helft van de faillissementen zijn te wijten aan ofwel wanbeheer – maar ook dat is vaak veroorzaakt door een gebrek aan kennis – ofwel een gebrek aan kennis van hoe je een bedrijf runt.
Vorige week kwam u in het nieuws met een interessant voorstel om het voor studenten eenvoudiger te maken om een eigen zaak op te starten. Student-ondernemers verdienen uiteraard de nodige steun. U hebt een voorstel klaar om het aspect van de kennis van bedrijfsbeheer meer op maat te maken. Op dit moment dienen studenten eerst te beschikken over een bachelordiploma vooraleer ze een onderneming kunnen oprichten. U wilt daar een mouw aan passen door het hele systeem van bewijs van kennis van bedrijfsbeheer in vraag te stellen en te hervormen in de richting van bijvoorbeeld een systeem van modules.
Het bewijs van kennis van bedrijfsbeheer moet ook effectief bewijzen dat men iets kent van bedrijfsbeheer. Een algemeen diploma hoger onderwijs bewijst op zich niets op dat vlak. Men zou die kennis sneller en doelgerichter moeten kunnen verwerven. Het was uw intentie om in één semester een opleiding af te ronden en een ondernemingsnummer aan te vragen. Afhankelijk van de opleiding die men volgt, zal men dan meer of minder vakken van de opleiding bedrijfsbeheer daarbij moeten volgen om dat resultaat te bereiken.
Het is een belangrijk initiatief, dat uiteraard ook nood heeft aan een ruim draagvlak en dat we het best ook wat ruimer zien. Uiteraard zijn niet alle starters afkomstig uit hogeschool- of bacheloropleidingen. Het moet onze intentie zijn om de kwaliteit van alle starters te versterken.
Minister, hoe reageert u op de bevindingen van Graydon dat wanbeheer en vooral een gebrek aan kennis de oorzaken zijn van het falen van veel ondernemingen? Hoe kunt u daaraan tegemoetkomen? Hoe kunt u het aspect van de kennis van bedrijfsbeheer daarin integreren? Uw voorstel focuste op student-ondernemers. Uiteraard is het dan belangrijk om een draagvlak te hebben bij onderwijs, bij de minister en vooral ook bij het werkveld, de hogescholen, de mensen die op het terrein actief zijn. Hebt u dat afgetoetst? Wat zijn de bevindingen daarvan? Hoe zult u uw voorstel concreet omzetten in de praktijk? Hoe zult u dat operationaliseren en nieuwe regelgeving op maat maken?
De heer Gryffroy is nog niet aanwezig. Ik stel voor dat we eerst de andere collega’s laten aansluiten. De heer Gryffroy kan eventueel daarna zijn vraag nog stellen.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Collega Bothuyne, hartelijk dank voor uw vraag. Nog geen maand geleden heb ik aan de minister al eens gevraagd hoe het zit met de organisatie van het bedrijfsbeheer en de toegang tot het ondernemerschap. Als ik mij niet vergis, zei de minister toen dat hij nog bezig was met een algemene aanpak en dat hij dat grondig wou doen. Ik heb toen aangegeven dat er voldoende kennis van bedrijfsbeheer moet worden meegegeven, zodat de prestarter voldoende kennis heeft, zodat hij weet bij wie hij moet aankloppen in het geval van problemen of dreigende problemen.
Ik riep toen ook op om het breder te bekijken dan een toegang, weliswaar zonder het te moeilijk te maken. Het is geen gemakkelijk evenwicht om enerzijds de toegang tot het ondernemerschap niet te beperken en anderzijds voldoende kennis mee te geven. Wat de vraag van de heer Bothuyne betreft, ben ik benieuwd of de minister intussen meer weet over de hervorming.
Ik zie dat collega Gryffroy intussen is aangekomen. Misschien moet hij eerst zijn vraag stellen, want ik wou de beide vragen eigenlijk samen nemen.
Dan stel ik voor dat de heer Gryffroy onmiddellijk start met zijn vraag en dat u daarna het tweede deel van uw aansluiting op deze gekoppelde vraag doet.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn excuses voor de vertraging. Ik heb een vraag ingediend over het student-ondernemerschap, en meer specifiek over de erkenning van de kennis van bedrijfsbeheer bij startende ondernemers. In een recente commissievergadering heeft collega Turan een voorstel van resolutie voorgelegd, waar ik al uitgebreid inhoudelijk op gereageerd heb. Ik heb toen gezegd dat er drie belangrijke pijlers zijn om het student-ondernemerschap te bevorderen. Het eerste is wat de universiteiten en hogescholen zelf doen. Daar zijn heel wat voorbeelden van. De ene doet al iets meer dan de andere. Dat is iets vraaggestuurds: hoe meer ze het doen, hoe beter het is voor hun marketing en hoe beter ze ook bepaalde studenten kunnen aantrekken die daarin geïnteresseerd zijn.
Dat kunnen we inderdaad moreel gaan ondersteunen, maar we waren er geen voorstander van om specifiek daarvoor bijkomende middelen te geven.
De tweede pijler is het fiscaal-sociale. Onze eerste opmerking daarover was toen dat dit voor de overkant van de straat is. Onze tweede opmerking was dat we zeer goed moeten oppassen: als men dat begint te doen, waar trekt men dan de grens? Wie is dan precies een student-ondernemer? Het kan gaan over studenten van 20 jaar, maar wat doe je dan met iemand die geen student, maar 19 jaar is? Krijgt die dan plots ook andere voordelen? Men heeft het toen gehad over kansarme studenten, maar dan ga je eigenlijk veeleer stigmatiseren en opdelen in kleinere groepjes. We vinden dat geen goed idee. Bovendien is een student-ondernemer, zoals het woord zelf zegt, een ondernemer. Het is dus geen jobstudent, die op dat ogenblik een werkgever-werknemerrelatie heeft.
De derde pijler was inderdaad de erkenning van de kennis van bedrijfsbeheer, wat inderdaad nodig is om een bedrijf te kunnen opstarten. Of dat nu een bvba of een cvba is, men moet een erkenningsdiploma hebben, men moet iets kennen van bedrijfsbeheer. Daarin is momenteel dus niet voorzien in de opleiding van hogescholen of universiteiten. Er is een aparte opleiding die men daarnaast of daarna kan volgen, zodat er inderdaad soms een administratief probleem ontstaat. Daarover waren we ook heel duidelijk: dat is de toegang tot het beroep, en die moet voor iedereen gelijk zijn. Men kan het dus ook niet maken dat student-ondernemers bijvoorbeeld niet een dergelijk attest moeten hebben, en dat een ondernemer die toevallig 19 jaar oud is, maar slechts tot zijn 18 jaar heeft gestudeerd, dat dan wel zou moeten hebben. Je kunt dat onderscheid dus niet maken. Je moet ervoor zorgen dat iedereen onder dezelfde voorwaarden toegang tot het beroep heeft.
We zijn zeer verheugd dat er over deze materie blijkbaar ondertussen gesprekken zijn geweest tussen het domein Onderwijs en het domein Economie. In De Morgen van maandag 15 juni konden we lezen dat er daarover een verandering op komst is. Dat ging dan over een van de drie pijlers waaraan we dachten nog iets te kunnen doen. Minister, hoe gaat u dat dan concreet invullen? Wie draagt de eindverantwoordelijkheid voor die module? Hoe zal die module inhoudelijk worden ingevuld? Wat is de concrete timing? Kan dat nog voor volgend schooljaar of niet? Ik hoop dat de onderwijsinstellingen daar ook positief tegenover staan, dat ze daar de nodige zaken voor willen doen. Ik heb hier de drie segmenten opgenoemd: datgene wat een school zelf kan aanbieden, het fiscaal-sociale aspect en die speciale module. Misschien hebt u echter nog andere ideeën.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Minister, enkele maanden geleden heeft de sp.a-fractie een voorstel van resolutie ingediend over het statuut van de student-ondernemer. Dat voorstel had inderdaad verscheidene aspecten. Er waren aspecten die federaal moesten worden geregeld, maar ook Vlaamse aspecten. Een van de belangrijkste nieuwe Vlaamse bevoegdheden is de toegang tot het beroep. We hebben dat voorstel in samenspraak in de commissie uitgesteld, om de meerderheid toe te laten ook met een eigen initiatief te komen. Dat is er niet gekomen. Uiteindelijk is ons voorstel van resolutie tijdens de commissievergadering van 11 juni besproken.
Naar aanleiding daarvan was ik van plan om twee vragen op te stellen. Ik heb eerst een vraag aan minister Crevits gesteld. Ik denk dat die voor volgende week gepland is. Naar aanleiding van de bespreking van 11 juni maakte ik me immers grote zorgen over de toekomst van het statuut van student-ondernemer. Ondanks de vermeldingen in zowel het bestuursakkoord hier als de nota’s aan de overkant, waarin men het had over die speciale stimulans voor de student-ondernemer, heb ik de heer Gryffroy op 11 juni immers echt andere taal horen spreken. Ik ben heel blij dat hij hier vandaag een andere interpretatie geeft aan wat er in het bestuursakkoord staat. Ik zei immers dat dit erin stond. Hij heeft dan een hele uitleg gegeven, waarbij hij erop wees dat bepaalde dingen voor de overkant van de straat waren. De vraag van de universiteiten om inderdaad vanuit het betrokken middenveld iets van bedrijfsbeheer te kunnen aanbieden, omdat dat een grote belemmering vormt voor de studenten, werd hier echter afgedaan als onnodig. Er werd gezegd dat het essentieel is dat de toegang tot het beroep voor iedereen wordt geregeld. Mijnheer Gryffroy, dat is wat u zei. Dat hoeft niet speciaal voor de student, want hoe zit het met de kansengroepen die niet op de universiteit zitten en die dan worden benadeeld ten overstaan van de andere studenten? Dat hebt u zelf gezegd. Ik heb gezegd dat daarvoor ook in iets is voorzien in mijn voorstel van resolutie. Wat er nu komt, is echter iets dat al lang wordt gevraagd door de universiteiten. In tegenstelling tot wat mijn collega tijdens de bespreking in de commissie heeft gezegd, zijn de universiteiten al lang vragende partij om, in de geborgenheid van de universiteit, inderdaad, toch jongeren te laten kennismaken met ondernemerschap, om ze zo jong mogelijk zin te geven. Hoe vroeger men kan ondernemen, hoe vroeger men fouten kan maken en men daaruit kan leren, des te vroeger krijgt men zin om later door te groeien. We kennen allemaal wel de voorbeelden daarvan. Daar moeten we niet op terugkomen.
Minister, ik weet niet wat er nu op tafel ligt. U zult dat zo meteen toelichten. Krantenartikels begrijpend lezen en alles opvolgen is niet zo meteen mijn sterkste kant, heb ik vorige week van collega Ronse vernomen. Ik heb de vraag ook al gesteld aan minister Crevits. Ik neem aan dat u dat in samenspraak met haar doet. We kunnen nu vandaag al een korte toelichting krijgen, maar we kunnen dat ook finaliseren aan de overkant. Ik wil u echter toch één ding in het algemeen meegeven, aansluitend op wat de heer Bothuyne heeft gezegd, die de vraag van de heer Gryffroy goed heeft aangevuld: het moet niet alleen voor de studenten, maar ook voor de anderen. Volgens Graydon is een van de belangrijkste oorzaken van faillissementen het feit dat men weinig van bedrijfsbeheer kent.
Maar ik heb recent gesproken met mensen die daarop een andere visie hebben. Ik zou graag uw mening daarover kennen. Ik ben er zelf niet uit, daarom wil ik even van gedachten wisselen. U kijkt zo bedenkelijk, het is niet zo moeilijk hoor. Zij zeggen dat de grootste oorzaak van faillissement de wanbetaling en de liquiditeitsproblemen zijn. Dat zijn meestal dingen waaraan de ondernemer zelf niet veel kan doen. Ik krijg ook de opmerking dat die examens van bedrijfsbeheer veel te ingewikkeld zijn. Veel mensen die een zaak willen starten, starten vrij klein, met een eenmanszaak of een kleine bvba, bijvoorbeeld een night shop of een kapperszaak. Zij vinden die examenvragen te ingewikkeld. De toegang tot het beroep wordt op die manier erg beperkt voor kleine ondernemers. Die mensen stappen dus benadeeld op de markt, aangezien ze mensen betalen om hun bedrijfsbeheer te kunnen gebruiken. Voor hen is het een groot euvel.
Vooral de mensen van microStart hebben mij daarover aangesproken. Zij hebben gevraagd of we daar op een of andere manier, aangezien wij die toegang regelen, gradaties in kunnen maken, dus andere vereisten stellen voor kleinere ondernemingen. De vraag is natuurlijk wie er een zaak start met de bedoeling om klein te blijven. Kunnen we er iets aan doen? Ik heb u gezegd dat ik er zelf niet uit ben. Maar dit leek mij even een uitgelezen kans om daarover alvast uw mening te vragen. Hoe kunnen we het best daarnaar kijken vanuit het beleid? Inderdaad, je kunt iemand die je op basis van een klein bedrijf of een klein initiatief een toegang tot het beroep hebt gegeven, niet halverwege terugroepen omdat die groeit. Maar hoe kunnen we daarin een goed evenwicht vinden?
De universiteiten vragen hier al lang achter, hoewel de heer Gryffroy op 11 juni iets anders heeft gezegd. Hoe reageren die universiteiten op uw initiatief om met een specifieke module af te komen?
Minister, met een dergelijke module neemt u een belangrijk euvel weg voor de student-ondernemers aan de universiteiten. Ik wacht dan ook vol moed op het moment dat u in het kader van het samenwerkingsfederalisme een brief naar uw collega’s aan de overkant zult schrijven over de andere problemen die hier al verschillende keren zijn opgesomd, namelijk fiscale voor- of nadelen – het hangt ervan af hoe je het bekijkt – en de ongelijke behandeling van een werkstudent en een student-ondernemer.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik wil starten met de kritiek van Graydon en hoe we de kennis van de starters kunnen verbeteren. Ik wil de toegang tot het beroep in het algemeen en de gestelde kenniseisen op het vlak van ondernemen en bedrijfsfinanciering evalueren en moderniseren. Ik wil dat doen samen met de stakeholders. Ik heb het Agentschap Ondernemen gevraagd om dat overleg met de stakeholders op te zetten. Het zal in het najaar worden opgestart.
Ik wil niet alleen onderzoeken hoe we de toegang moderner en kwaliteitsvoller kunnen organiseren, maar ook hoe de concurrentiepositie van onze ondernemers kan worden gevrijwaard binnen de Europese context. Ik verwijs daarvoor uiteraard naar de Europese Dienstenrichtlijn en de richtlijn inzake beroepskwalificaties.
Het huidige voorstel rond de module bedrijfsbeheer is er gekomen op vraag van de stakeholders ondernemend onderwijs zelf. Ik denk dat daarmee al heel wat vragen zijn beantwoord. Het onderwijs staat er dus mee achter. De stakeholders ondernemend onderwijs zijn verzameld in het forum ondernemend hoger onderwijs. Zij hebben in april van dit jaar aan mijn kabinet gevraagd of het mogelijk was om op korte termijn met een oplossing te komen voor het attest bedrijfsbeheer. Ik heb door het Agentschap Ondernemen laten bekijken wat de mogelijkheden zijn. Mijn vraag was of we binnen het huidige wettelijke kader zonder wetswijzigingen te moeten doen een aanpassing konden doen.
Volgens de informatie die ik kreeg van mijn administratie, kunnen we die module bedrijfsbeheer invoeren zonder wetswijzigingen. Dat is een belangrijk aspect: we kunnen op die manier de drempel voor student-ondernemers verder wegnemen. We moeten daarvoor niet wachten op de grondigere hervorming van het attest, die ik, zoals aangegeven, zal doen na overleg met de stakeholders en samen met de stakeholders. Ik kan er dus al mee starten.
Mevrouw Turan, u vraagt of we het anders zouden doen voor micro-ondernemingen. Ik denk het niet. Ik zou dat niet doen. Ik ken weinig ondernemers die meteen starten met vijfhonderd man. Dat kan natuurlijk, bijvoorbeeld bij buitenlandse investeringen. (Opmerkingen van mevrouw Güler Turan)
Ik heb u goed begrepen, maar ik zou het niet doen. Ik ben open in het overleg met de stakeholders om te zien wat eruit komt. Dan zullen we wel verder kijken.
Uiteraard heb ik dat voorstel opgenomen met de minister van Onderwijs. Wij hebben al vaker contacten gehad over ondernemend onderwijs. Het wegnemen van administratieve drempels is voor beiden belangrijk. Dit voorstel is ook met haar opgenomen. Nu ik weet dat we binnen het huidige wettelijke kader voorstellen kunnen doen, zal ik dat ook met haar verder opnemen.
Welke stappen moeten er nog worden ondernomen? Op het vlak van regelgeving moeten er geen stappen worden ondernomen, maar welke stappen dan wel? De hogescholen en universiteiten stellen zelf hun leerprogramma’s samen. Die leerprogramma’s dienen afgestemd te zijn op het wettelijke programma inzake basiskennis bedrijfsbeheer. Het is vervolgens aan de minister bevoegd voor de economie, aan mij dus, om de conformiteit van de cursus met het wettelijk bepaalde leerprogramma te bevestigen. Als dat is bevestigd, geeft het getuigschrift waaruit blijkt dat de student de cursus met vrucht gevolgd heeft, toegang tot het ondernemerschap. Het is dus aan de onderwijsinstellingen om binnen het bestaande wetgevende kader een specifieke module in te lassen. Als de student dan slaagt, kunnen de hogescholen en universiteiten dat getuigschrift afleveren en kan de student als ondernemer aan de slag gaan.
Ik moet geen initiatief ten aanzien van de universiteiten en de hogescholen nemen. Aangezien ze hier zelf om hebben gevraagd, ga ik er evenwel van uit dat dit snel kan gebeuren.
Tijdens de recente meeting van het Forum Ondernemend Hoger Onderwijs is de mogelijkheid toegelicht. Zoals ik net heb verklaard, is toen ook toegelicht wat zou moeten gebeuren. Ik heb gevraagd of dit op korte termijn zou moeten worden gerealiseerd. Dit zal afhankelijk zijn van de snelheid waarmee de universiteiten en de hogescholen een aan de wettelijke voorwaarden beantwoordend leerplan voorleggen en de snelheid waarmee de administratie de conformiteit hiervan kan controleren. Daarna kunnen we effectief van start gaan. Ik hoop dat dit in het tweede semester van het volgend academiejaar zal gebeuren.
Ik heb al toegelicht hoe de onderwijsinstellingen hier zelf tegenover staan. Ze hebben dit zelf gesignaleerd. We hebben de signalen en de individuele initiatieven gebundeld en geconcretiseerd.
Tot slot wil ik nog even ingaan op de andere ideeën om het studentenondernemerschap aantrekkelijk te maken. Er zijn natuurlijk al heel wat initiatieven genomen. Ik denk dan aan de Vlaamse Jonge Ondernemingen (Vlajo) of aan de Stichting Onderwijs en Ondernemen, die proberen studenten van alle leeftijden warm te maken voor het ondernemerschap. Niet zo lang geleden heb ik een meeting in Walibi bijgewoond. Daar waren 2500 jongeren aanwezig die, elk op hun eigen niveau, aan initiatieven van Vlajo, waaronder wedstrijden, hadden deelgenomen. Daar zitten goede zaken bij. Daarnaast zijn er tal van brugprojecten in verband met het ondernemend onderwijs die studenten een duwtje in de rug kunnen geven. Die projecten bieden hen een netwerk aan. De jongeren krijgen de kans hun ideeën voor ervaren ondernemers te pitchen en dergelijke.
Ik zal het belang van het beleid omtrent ondernemend onderwijs in de toekomst zeker verder uitdiepen. Een ondernemend onderwijs brengt een positieve beeldvorming met zich mee. We moeten dit in de toekomst voortzetten. Zeker wat de beeldvorming betreft, moeten we initiatieven ontwikkelen. Het ondernemend onderwijs zal hier een onderdeel van vormen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het initiatief komt tegemoet aan een reële vraag op het werkveld. Die ruimere oefening omvat een stakeholdersoverleg. Ik veronderstel dat het gaat om een overleg met de onderwijspartners en met de partners uit de ondernemerswereld. Op die manier wordt het ruime werkveld hierbij betrokken. Beschikt u al over een timing in verband met die ruime oefening? U hebt verklaard dat het stakeholdersoverleg in de loop van het najaar zal plaatsvinden. Is het dan de bedoeling om tegen het begin van 2016 met een nieuw voorstel of kader voor de dag te komen? Kunt u hier al een antwoord op geven? Ik zie in elk geval dat u enthousiast bent.
Het is belangrijk dat de hele regelgeving betreffende de toegang tot het beroep en de kennis van bedrijfsbeheer niet als een drempel wordt benaderd. Het moet een instrument zijn om kwaliteit van het ondernemerschap te verbeteren en te versterken. Er wordt te gauw gesuggereerd dit gewoonweg af te schaffen. Vrijheid, blijheid. Laat duizend bloemen bloeien. Ondertussen is echter bewezen dat het in het belang van onze economie en van de betrokkenen zelf is dat we startende ondernemers wapenen voor het traject dat ze moeten afleggen. We moeten hen wapenen met een opleiding die niet als een drempel of als een administratieve overlast kan worden gepercipieerd. De opleiding moet de betrokken ondernemers effectief versterken. De opleiding moet hen kennis bijbrengen. Als dit de focus van de oefening is, geniet u onze volle steun.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, ik zal vooral het door u naar voren gebracht begrip omtrent ondernemend onderwijs onthouden. Met dat positief beeld zullen we in de toekomst vermoedelijk veel kunnen doen. Ik denk dan onder meer aan de media, zoals de VRT. Op die manier zullen we met betrekking tot het ondernemend onderwijs echt een tandje kunnen bijsteken. We zullen hier heel concreet mee kunnen werken.
Mevrouw Turan, mijn zoon heeft zelf een leercontract. Hij is podiumtechnicus. Gedurende vier dagen werkt hij in een bedrijf, de vijfde dag van de week volgt hij les bij SYNTRA. Daar volgt hij onder meer een module bedrijfsbeheer. Ik vind niet dat die module op een te hoog niveau staat. Die module is gepast. We kunnen geen onderscheid maken tussen de mensen die een moeilijker of een eenvoudiger module moeten volgen. Eigenlijk zou dat toch moeten gebeuren. Het gaat immers ook om het tegengaan van het faillissementsrisico.
Ik geef een eenvoudig voorbeeld. De leerlingen moeten een bedrijfsplan opstellen. Ze gebruiken daarvoor een webtool. Ik heb mijn zoon gevraagd wat hij wil doen. Hij heeft geantwoord dat hij een café wil openen. Volgens mij dromen veel 18- tot 20-jarigen daarvan. Ik heb hem gevraagd te beginnen rekenen. Hij heeft ingevoerd hoeveel pinten hij zal verkopen, hoeveel glazen gin hij zal verkopen, hoeveel mensen hij nodig zal hebben en welke prijzen hij zal aanrekenen. Hij wil zelfs een DJ. Ik vind die webtool fantastisch. Onderaan is het resultaat roodgekleurd. Volgens die gegevens zou hij bankroet gaan. Op dat ogenblik is hij beginnen nadenken. De prijzen waren te hoog. Het ging niet met zo veel mensen. Hij zou voor minder openingsuren moeten kiezen. De webtool, een onderdeel van de module bedrijfsbeheer voor mensen met een leercontract, is zeer goed en opent die jonge mensen de ogen. Soms willen ze wild en onbesuisd hun droom realiseren. Volgens mij zou het onderscheid tussen micro-ondernemingen en grote ondernemingen geen goede zaak zijn.
Over de andere punten hebben we het op 11 juni 2015 uitvoerig gehad. Ik zal mijn opmerkingen over de fiscale en sociale pijlers en over de bestaande statuten in het hoger onderwijs niet herhalen. Iedereen kan dat in het verslag nalezen.
De universiteiten nemen nu al initiatieven. Die initiatieven moeten worden voortgezet. Dat kan in een ondernemend onderwijs passen. Het imago dat een hogeschool door middel van een demonstratie kan opbouwen, kan tot meer bekendheid leiden. Indien daar kenbaarheid aan wordt gegeven, kunnen studenten die zin hebben om te ondernemen, net kiezen voor die hogeschool in plaats van voor een hogeschool die op dat vlak minder doet.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Collega Gryffroy, uw zoon beseft niet hoeveel ‘sjans’ hij heeft dat hij een vader heeft die het allemaal begrijpt en met hem die tool kan doorlopen. Uw zoon heeft heel veel ‘sjans’. Maar veel gezinnen worstelen met een digitale gap. Sommigen hebben een taalprobleem, en niet iedereen begrijpt het goed. Als de overheid iets aanbiedt, moet iedereen de kans krijgen om op het aanbod in te gaan, ook wie zo’n vader of een laptop niet in huis heeft.
Minister, ik wil uw mening vragen. De organisatie microStart sprak me aan. Zou het geen goed idee zijn om die organisatie als stakeholder mee te nemen? We moeten kijken naar de werkelijkheid. Sommige mensen willen gewoon een night job opstarten, om niet ten laste te zijn van de samenleving en om voor hun broodwinning te kunnen zorgen. Ze willen ondernemen uit noodzaak. We moeten zorgen voor begeleiding, zodat ze kunnen ondernemen. Het is niet omdat hun taalgebruik gebrekkig is dat ze slecht zullen ondernemen. En het omgekeerde is ook waar, zo niet zouden we niet zo veel faillissementen hebben. Bij het organiseren van de stakeholders is dat toch een aandachtspunt.
Ik hoor geen tegenstelling tussen wat u zegt en wat ik op uw vraag heb geantwoord. Wat de timing betreft, is het zo dat we niet weten hoe diep we zullen gaan. Het is echt de bedoeling om ervoor te zorgen dat er geen drempels worden opgetrokken, mevrouw Turan. We willen wel hulp aanbieden, wat de kans op slagen moet vergroten. Dat is de uitdaging. We moeten de tijd nemen om dit grondig aan te pakken en ook te evalueren.
Ik heb er nooit bij stilgestaan, maar in de ons omringende landen bestaat zoiets als bedrijfsbeheer blijkbaar niet. In Nederland bestaat dat bijvoorbeeld niet. Toch zijn daar niet meer faillissementen dan bij ons. Deze grondige hervorming biedt een kans om eens na te denken over de vraag of we daar wel voor kiezen.
Wat dat laatste betreft, toch dit. We moeten consequent zijn. Enkele maanden terug is hierover een vraag gesteld.
Ik stel gewoon de vraag.
In de commissie is enkele maanden terug dezelfde vraag gesteld, naar aanleiding van de vaststelling dat er te veel faillissementen zijn. Toen werd de vraag gesteld of we niet te weinig doen met de module bedrijfsbeheer. We moeten toch consequent zijn. Ik onthoud vooral het positieve: ondernemend onderwijs is een leuk begrip. We kunnen daar meer mee doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.