Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, een zorghotel is een vrij nieuw concept in Vlaanderen. Uitgangspunt is het combineren van de pluspunten van een hotel met de behoeften die er zijn binnen de zorgsector. De zorgbehoevende kan zo in een comfortabele sfeer van een hotel op adem komen met de service van gekwalificeerd zorgpersoneel.
Een zorghotel mikt op zorgbehoeftigen die nog niet naar hun thuissituatie kunnen terugkeren en waar professionele zorg noodzakelijk blijft zonder dat die zorg expliciet alle noden van een ziekenhuis vereist. Zo richt een zorghotel zich bijvoorbeeld op bezoekers die een operatie moeten ondergaan of moeten revalideren na een operatie. Verder kunnen vrouwen na een bevalling ook worden opgenomen in een zorghotel. De invulling varieert van initiatiefnemer tot initiatiefnemer. Voor mij is de grens met respijthuizen en centra voor herstelverblijven niet altijd even duidelijk.
Vandaag konden we nog in de pers lezen dat Sint-Oda een zorghotel zal openen voor ernstig mentaal gehandicapten. In het Antwerpse Edegem is er het initiatief van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen en het Algemeen Ziekenhuis Monica. Ook in uw eigen stad Genk zijn er plannen om een zorghotel te openen. Het thema zal zeker nog verder aan bod komen.
Het concept van zorghotels zou een goedkopere oplossing voor de gezondheidszorg kunnen betekenen. Prijzen voor volpension variëren in Edegem van 125 euro voor een eenpersoonskamer tot 150 euro voor een tweepersoonskamer. Een ligdag in een ziekenhuis kost 600 euro per dag. Er zit dus ook een financiële winst op, maar dat is een federale materie.
In uw beleidsnota hebt u aangehaald dat u nieuwe, alternatieve zorgvormen wilt ondersteunen en stimuleren. Dat heeft onder andere betrekking op de zorghotels.
Hoe staat u tegenover het concept zorghotels? Welke stappen zult u ondernemen om dergelijke initiatieven voor de oprichting van zorghotels te stimuleren, faciliteren en ondersteunen? Ik heb gesproken met mensen uit de sector. Er blijken toch wat knelpunten te zijn. Zult u een initiatief nemen om de eventuele financiering te bespreken met uw federale collega? Welke rol kan de Vlaamse overheid hierin spelen?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, wat is de definitie van een zorghotel? Wat wordt er door de initiatiefnemers onder verstaan? In de regelgeving vind ik niet meteen het woordje ‘zorghotel’ terug. In het Woonzorgdecreet staat wel de term ‘centrum voor herstelverblijf’. Bent u van plan om de regelgeving aan te passen zodat het duidelijk wordt wat een centrum voor herstelverblijf is en wat een centrum voor kortverblijf is? In dat laatste kan ’s nachts huisvesting aan ouderen worden aangeboden en wordt ouderenzorg ondersteund.
Er zijn voorzieningen die zich profileren in het kader van de zorgvernieuwingsprojecten inzake ouderenzorg, bijvoorbeeld het zorghotel Ypris. Wat is de stand van zaken in die projecten? Er zijn ook de hersteloorden van de mutualiteiten, bijvoorbeeld aan de kust. Iedereen kent Ter Duinen in Nieuwpoort. Is dit een zorghotel?
Met de zesde staatshervorming werd de Vlaamse Gemeenschap ook bevoegd voor het beleid betreffende de zorgverstrekkingen in geïsoleerde diensten voor behandeling en revalidatie en het beleid inzake long term care-revalidatie. Hoe ziet u de invulling van deze bevoegdheid, niet het minst tegenover de ontwikkeling van de zorghotels?
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, de vraag van mevrouw Jans is belangrijk omdat we zeker moeten weten welke plaats u ziet voor zorghotels in het zorglandschap. Er zijn de recente uitspraken van minister De Block met betrekking tot een korter verblijf van vrouwen op de materniteit. Er moet een tussenvorm zijn en dat kan daarin belangrijk zijn.
Wat wordt bedoeld met zorghotels? Het kan bijvoorbeeld gaan over een centrum voor herstelverblijf. In mijn eigen streek zijn er ook de initiatieven van ‘To Walk Again’, die een soort postrevalidatiecentrum oprichten samen met Thomas More en financiering van de Europese Unie. Het wordt een soort revalidatiezorghotel. Ik kan het juiste begrip niet geven, maar ook daar wordt het woord ‘zorghotel’ gebezigd. Het is belangrijk te weten welke begripsinvulling we eraan geven.
Ik heb nog een vraag over de centra voor herstelverblijf. De programmatie ligt nu op 1500 verblijfseenheden. Hoeveel van de plaatsen zijn er ondertussen effectief gerealiseerd?
We moeten ook aandacht hebben voor de impact op de patiënt. Het kan niet zijn dat ziekenhuizen mensen uit hun infrastructuur ‘drijven’ om ze naar een zorghotel te sturen, waarbij ze dan de boodschap krijgen dat er geen ziekenhuisfinanciering meer is en dat ze hun plan maar moeten trekken in het concept zorghotel. Ik weet dat dit federale materie is. Op welke wijze zult u overleggen met minister De Block over de financiering van de zorgnoden in het zorghotel? Is er binnen de Vlaamse begroting in voldoende middelen voorzien om de hogere druk op de thuiszorg te ondervangen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, ik heb dezelfde vraag als mevrouw Coppé. Ik heb, met betrekking tot het Woonzorgdecreet, vragen bij de definitie van ‘herstelverblijf’. Om erkend te worden, moet zo’n centrum een aantal activiteiten uitvoeren: verblijf, ondersteunende activiteiten ter versterking van de lichamelijke en geestelijke toestand van de gebruiker, revalidatie en hygiënische en verpleegkundige hulp en dienstverlening aanbieden. Mij lijkt dit de definitie te zijn die overeenkomt met het zorghotel dat mevrouw Jans beoogt.
Minister, is een zorghotel hetzelfde als een centrum voor herstelbedrijf? Indien niet, wat is dan het verschil? We moeten zien dat we ook hier geen dubbel circuit creëren, waardoor mensen door de bomen het bos niet meer zien. Indien de Federale Regering zou beslissen om de ligduur van patiënten systematisch te verkorten, zou er hier toch overleg moet worden gepleegd tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, eerst iets over de woorden. Het woord ‘zorghotel’ is, zoals een aantal onder jullie hebben opgemerkt, nergens beschreven of gedefinieerd in enig ander wetgevend kader. Het is dus niet mogelijk voor mij om te zeggen wat de exacte definitie is als je dat moet verantwoorden vanuit ons erkenningsarsenaal. Als ik naar de vragen luister en naar een aantal genoemde voorbeelden, wordt het mij duidelijk dat het woord nogal door elkaar wordt gebruikt in functie van verschillende doelstellingen. Laten we beginnen met de kant van het recreatieve. Een aantal initiatieven noemen zich zorghotel, maar zijn er eigenlijk op uit om aan – vaak chronische – patiënten met hun familie een vakantie aan te bieden met aangepaste ondersteuning, waardoor ook de familie op adem kan komen en kan genieten, terwijl ondertussen de betrokkene mee vakantie neemt maar toch de nodige zorg blijft genieten. Dan zit je, vermoed ik, in het sociaal toerisme. Dan heb je ook een aantal spelers en actoren die daarin bijdragen of kunnen bijdragen. Je kunt de investering financieren vanuit Toerisme. Maar er zijn hier voorbeelden genoemd die worden gefinancierd met de vroegere RIZIV-middelen, waarvan er nu een aantal zijn overgekomen naar onze bevoegdheid. Zo is volgens mij de Villa Rozerood zo’n initiatief. Dit respijthuis organiseert aan de kust met heel wat middelen vanuit het RIZIV een vakantie voor ouders met kinderen, die vaak kankerpatiëntjes zijn. Mevrouw Jans noemde nog een ander initiatief. Zo is er Sint-Oda, dat geld kreeg van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) voor negentig bedden. Dat staat er misschien tussen de lijnen, maar het grote nieuws is dat ze blijkbaar met eigen middelen woningen bouwen voor het verblijf van mensen met ondersteuning, zodat die daar op adem kunnen komen. Zo heb ik het toch proberen te begrijpen. Dat is een voorbeeld uit de gehandicaptensector. U kunt nog andere voorbeelden noemen, die een beetje op dat niveau zitten. Ze maken het verblijf mogelijk van families of groepen. Home Fabiola in Maasmechelen is zo’n voorbeeld. Er worden groepsvakanties georganiseerd voor personen met een handicap. Dat zit in het spectrum van het zorgtoerisme/ondersteuning van mantelzorgers die daar op adem kunnen komen.
Daarnaast zijn er de centra voor kortverblijf die we linken aan onze woonzorgcentra. En er is het concept van het herstelverblijf zoals het in het Woonzorgdecreet is gedefinieerd. Dat laatste is ons welbekend. Deze voorziening is gedefinieerd in het decreet van 2009. Het heeft erkenningsvoorwaarden gekregen die vermeld zijn in het besluit van juni 2009 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers. Die centra voor herstelverblijf zijn samen met de dagverzorgingscentra en de centra voor kortverblijf, de diensten voor oppashulp en de diensten voor gastopvang een schakel in een ruim gedifferentieerd geheel van vormen van tijdelijke opvang, die allemaal eenzelfde globale doelstelling beogen: de terugkeer van gebruikers naar de thuissituatie.
Dat is meteen de grijze zone waarin de meeste van die concepten zich situeren. Ofwel is het niet meer mogelijk om thuis te blijven en verblijf je ergens anders, wat ook ter ondersteuning van de mantelzorg gebeurt, ofwel is men uit het ziekenhuis ontslagen en doet men een verlengde revalidatie in een minder intensieve of zorgzware omgeving. Dat is de invalshoek die het meest tot de verbeelding spreekt. Dat doet men dan in een gebouw dat een zorghotel wordt genoemd. Dat kan in de formele erkenningscriteria ook een ‘herstelverblijf’ zijn.
Als het een herstelverblijf is, moet het uiteraard verblijf en de ondersteunende activiteiten, revalidatie, hygiënische en verpleegkundige hulp en dienstverlening aanbieden. Men is niet verplicht om die erkenning als centrum voor kortverblijf te vragen. Men kan via de procedure van het Woonzorgdecreet iedereen in daarvoor bestemde lokalen tijdelijke opvang aanbieden of dit organiseren voor gebruikers die een heelkundige ingreep hebben ondergaan of aan een ernstige aandoening lijden die gepaard gaat met een ziekenhuisopname of een langdurige onderbreking van de normale activiteiten, opdat ze opnieuw zelfstandig zouden kunnen functioneren in hun natuurlijke thuismilieu.
De mensen die dat doen, moeten zich melden. Dat is het fameuze onderscheid tussen gemeld en vergund. Je moet geen vergunning of erkenning hebben. Je mag dit soort zaken ook als aangemelde organisatie doen.
Er zijn inderdaad – dat hebben een aantal van u aangehaald – al een aantal initiatieven die ofwel operationeel zijn, ofwel in een soort fase zitten van het opmaken van een business model.
Er is voor de organisatie van een herstelverblijf geen financiering bepaald. Dat wil zeggen dat we ervan uitgaan dat de zorgverstrekkers die daarin actief zijn prestaties verstrekken binnen de thuiszorgnomenclatuur. Het RIZIV heeft in het kader van een aantal zorgvernieuwingsprojecten van het derde protocolakkoord ook vormen van herstelverblijf gefinancierd. In regel hebben wij daarvoor op Vlaams niveau geen financieringsregels.
De programmatieregels zijn vrij zwaar. Als ik het mij nog goed herinner, moet je zestig plaatsen hebben om een erkenning te kunnen krijgen. Die capaciteit is dus vrij groot. We zullen u laten weten hoeveel van die programmatieruimte ondertussen met voorafgaande vergunningen zou zijn ingenomen.
We hebben de voorbije jaren meerdere keren aan het RIZIV gevraagd om te bekijken wat er mogelijk is. Ik heb een brief van 23 mei 2011 aan de administrateur-generaal van het RIZIV met de vraag om zes centra voor herstelbedrijf te subsidiëren als revaliderend herstelverblijf. Toen was er sprake van dat er binnen het RIZIV een budget zou zijn om een aantal initiatieven waarbij die herstelfunctie en het revalideren zouden kunnen worden ondersteund, te financieren. Men heeft ons toen gevraagd of we daarover een vraag hadden. We hebben toen bevestigd dat er op dat moment zeker zes initiatieven waren die in aanmerking zouden kunnen komen. Dat heeft niet geresulteerd in een subsidiëring.
In februari 2014 is er dan een brief vertrokken naar toenmalig federaal minister Onkelinx met de vraag om bij de uitbouw van de centra voor herstelverblijf – er was namelijk opnieuw een RIZIV-initiatief aangekondigd – rekening te houden met het Woonzorgdecreet. Er was toen sprake van dat het RIZIV alternatieve opvang na ziekenhuisopname mogelijk zou maken via projectwerk. Wij hebben toen opnieuw gezegd dat in het Woonzorgdecreet het concept van het herstelverblijf is ingeschreven. We hebben gevraagd om in de financiering die er zou worden georganiseerd vanuit het RIZIV daarmee rekening te houden en met het feit dat er al een aantal initiatieven zijn die die erkenning hebben. Ook dat is toen echter niet verder uitgewerkt.
Het is duidelijk dat, in de mate dat het te maken heeft met het verkorten van de verblijfsduur in het ziekenhuis, er nog heel wat zaken moeten worden uitgeklaard. Ik heb toch al een aantal initiatieven gesproken. Mijn ervaring is dat, zolang in de ziekenhuisfinanciering de effecten niet voldoende vertaald zijn naar wat dat betekent aan financiering voor zo’n herstelverblijf, het niet zo evident is om daarmee te starten, tenzij je een belangrijk bedrag vraagt aan diegenen die daar verblijven en dat combineert met prestaties die je in het RIZIV kunt aanrekenen. Waarmee heeft dat te maken? Als je de verblijfsduur in het ziekenhuis verkort, stijgt de zorgzwaarte in het ziekenhuis. De mensen gaan aan het einde van hun verblijf in het ziekenhuis vroeger weg. Dat betekent dat die mensen toch een relatieve zorgzwaarte hebben. De link met de financiering van dat herstelverblijf is eigenlijk nog niet gemaakt. Het is niet duidelijk wat je op het ene wint en wat als incentive kan dienen op het andere. We zijn nog niet toe aan dat soort mechanisme.
Het is duidelijk dat er steeds meer vraag is naar dit soort zaken, vanuit de verschillende invalshoeken die ik heb aangehaald. Ik denk dat we, naarmate we ons meer de vraag gaan stellen naar geïntegreerde zorg voor chronische patiënten, daarover overleg moeten voeren met de federale overheid. Over chronische zorg is er een akkoord gemaakt tussen de gemeenschappen en de federale overheid. Er komen opnieuw een aantal pilootexperimenten om te kijken of we goede modellen kunnen maken. Dit kan daarvoor misschien in aanmerking komen.
Als je dat echt wilt uitrollen, is de link met het verhaal van de ziekenhuisfinanciering daarin een belangrijk aspect. Wij gaan niet in de richting van een eigen Vlaamse financiering van de herstelverblijven. Zowel in de ontwikkeling van de residentiële ouderenzorg als in de ontwikkeling van de ziekenhuisfinanciering moeten we in het overleg tussen de Vlaamse en de federale overheid bekijken hoe we dit soort tussenvormen vanuit het perspectief van mantelzorgondersteuning en vanuit het perspectief van revalidatie na acute opnamen, op een of andere manier verder kunnen ontwikkelen. We zijn wat dat betreft nog in een beginfase.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat de zorghotels nog een grijze zone zijn. In welke mate hebt u in het verleden overleg gepleegd met de mensen die dergelijke initiatieven nemen?
Zoals ik het begrijp, zijn er toch wel wat knelpunten. U zegt dat u de eerste stappen zult zetten wat de financiering betreft, omdat het onderdeel is van een groter verhaal. Is het op dit moment dan niet opportuun om verder in dit dossier te spitten?
Er is een proefproject, integrale lijnsoverschrijdende zorg (ILOZ) – ik denk vanuit het kabinet van minister Muyters –, waarbij wordt er onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van zorghotels, hoe dat moet worden gedefinieerd en hoe het financieel kan worden ingevuld. Ik weet niet hoever het project staat, maar het verwondert mij toch dat u dat niet zelf aanhaalt. Het leeft namelijk en moet gecoördineerd worden aangepakt.
Minister, als we te lang wachten en de kat uit de boom kijken, zullen we een belangrijke alternatieve zorgvorm te vrij laten. Er zullen te veel verschillende pistes worden uitgetekend. Ook voor de patiënt, de gebruiker, is het absoluut niet meer duidelijk. U hebt verschillende voorbeelden aangehaald. Er zijn verschillende manieren om een zorghotel aan te bieden. Het is echt niet meer duidelijk voor de gebruiker. Ik heb het gevoel dat het moment is gekomen om daarvan werk te maken en met de verschillende beleidsdomeinen te bekijken hoe dat kan gebeuren, zowel op federaal als op Vlaams niveau.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik denk ook dat we proactief moeten optreden. Er gebeuren een aantal zaken op het terrein. U geeft het zelf al min of meer aan. Er groeien tussenvormen. De impact daarvan voor de patiënt is niet verwaarloosbaar. We moeten ervoor zorgen dat de hotel- en de zorgfunctie goed worden uitgevoerd. Er moet een vergoeding zijn vanuit de overheid met betrekking tot die zorgfunctie. U hebt zelf verwezen naar de thuiszorgnomenclatuur. U weet ook dat er op het terrein initiatieven zijn waarbij die thuiszorgnomenclatuur, bijvoorbeeld voor revalidatieartsen, niet of niet voldoende geldt.
Ik denk dat u actief moet optreden tegenover uw federale collega, minister De Block. U moet haar om een overleg vragen met betrekking tot de impact voor de patiënt. Een van de pistes – en die geldt ook voor de woon- en zorgcentra, dat weet u – is dat er nog eens een debat moeten komen met betrekking tot de reconversie van een aantal bedden in ziekenhuizen die misschien minder nodig zijn dan deze tussenvormen van zorg die we in de zorgketen – zoals u het zelf hebt genoemd – voor geïntegreerde zorg veel meer nodig hebben. U hebt zelf aangegeven dat de ziekenhuisfinanciering daarin belangrijk is.
We moeten dat debat aangaan. U weet dat die discussie loopt binnen het zorglandschap. We moeten dat proactief mee promoten, hopelijk met resultaat.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik ben het met veel van die bedenkingen eens. De ontwikkeling van dat soort modellen is in het kader van Flanders’ Care uiteraard aan de orde.
Mijnheer Bertels, wat u zegt, is zeer juist. Een van de pistes is of we reconversies kunnen doen. Dat is ook het debat dat we voeren in het kader van de ziekenhuisfinanciering. Uiteraard zijn wij daarvoor vragende partij. Je kunt dat doen vanuit een ziekenhuisfinanciering, maar je kunt er ook over nadenken of het vanuit bepaalde Vlaamse reconversiestrategieën kan. Het punt van een reconversie is zeker aan de orde. Daarover ben ik het absoluut met u eens.
Persoonlijk denk ik dat we het best proberen de regelgeving voor de herstelbedrijven kritisch te bekijken. Ik heb het gevoel dat die te zwaar en te alles-of-niets is om een aantal zaken mogelijk te maken. Alleen al het feit dat je de capaciteit op zestig plaatsen moet zetten, is al een heel zware opgave.
Ik doe dat met enige schroom. Wij hebben daarvoor namelijk geen financieringsperspectieven, niet voor dit jaar noch voor volgend jaar. Het moet komen van het anders moduleren van de beschikbare mogelijkheden. We moeten daar dus voorzichtig mee zijn.
Ik heb nogal wat van die initiatiefnemers bezocht of ontvangen op het kabinet. Ik constateer dat telkens weer: de ‘wier’ zit ’m in het financieringsmodel en de relatie tot mogelijk de meest geïnteresseerde partners, namelijk de ziekenhuizen. ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) zit daar bijvoorbeeld ook tussen. Ook zij hebben die vraag gekregen. PMV en de betrokken ziekenhuizen komen tot de constatatie dat eerst de doelmatigheid en de meerwaarde daarvan bewezen moet zijn, namelijk dat het kan helpen om ziekenhuisopnames korter te maken, maar toch ook kwaliteitsvol voor te bereiden op een terugkeer naar de thuissituaties. Dat betekent dat dat mee is ingebed in het verhaal van de ziekenhuisfinanciering. We kunnen moeilijk ontkennen dat er daarmee een link zal moeten worden gemaakt.
Ik zie verschillende types binnen die initiatiefnemers. Er is het type dat zich richt op comfortzorg, met de partner, na een revalidatie. Dat lijkt al veel op een hotel.
Daarnaast is er het type dat zich richt op wat oudere patiënten uit de ziekenhuizen, voor een verlengde revalidatie. Het is belangrijk dat dat verblijf zich bevindt in de actieradius van de thuiszorgverstrekkers die die patiënt later zullen moeten omkaderen. Het is namelijk net die transitie die mogelijk moet worden gemaakt. Dan komen er al een heleboel andere randvoorwaarden aan te pas.
We zijn wel degelijk bezig met dat overleg. Er zijn inderdaad nog wat linken tussen de federale en Vlaamse bevoegdheden. Ik denk dat we de regelgeving op zich wat minder strak moeten maken.
Ik heb intussen de programmatiecijfers over de herstelbedrijven. Men zegt mij dat die programmatie, op 120 plaatsen in de regio Oostende na, is opgebruikt.
Mevrouw Jans heeft het woord.
De suggestie die u doet om te bekijken in welke mate de regelgeving kan worden aangepast om de verschillende zorgvormen daarin onder te brengen, lijkt mij zeker een goede piste.
Vanuit onze fractie hebben we de bekommernis geuit dat het belangrijke nieuwe zorgvormen zijn waarop we maximaal moeten inzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.