Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, eind 2012 heeft de Vlaamse Regering beslist een actieplan te ontwikkelen om de kmo’s tot meer innovatie aan te zetten. Er was immers vastgesteld dat heel wat kmo’s geen of te weinig innovatiecultuur kennen. Het actieplan heeft tot heel wat initiatieven geleid. De Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), Voka, Flanders District of Creativity (Flanders DC) en de innovatiecentra hebben die initiatieven samen georganiseerd.
De initiatieven zouden in 2013, 2014 en 2015 lopen. De beleidsnota vermeldt echter niets over een voortzetting of stopzetting. Met deze vraag om uitleg peil ik dan ook naar een stand van zaken. Ik wil weten hoe het actieplan wordt geëvalueerd. Ik wil tevens weten of er eventueel vervolginitiatieven zullen komen.
Ik heb tegelijkertijd een schriftelijke vraag ingediend die veel dieper graaft. In die schriftelijke vraag gaat het echt om de cijfers. Hier wil ik een paar algemenere vragen stellen.
Uit de resultaten van de in 2013 uitgevoerde Community Innovation Survey blijkt dat 49 procent van de Vlaamse ondernemingen met minstens tien werknemers gedurende de periode 2010-2012 aan product- of procesinnovatie heeft gedaan. Vlaanderen kent veel absolute topinnovatoren. Uit de cijfers blijkt echter dat ongeveer de helft van de Vlaamse bedrijven in de onderzochte periode geen nieuwe producten of diensten op de markt heeft gebracht, niet aan nieuwe producten of diensten heeft gewerkt en geen nieuwe interne processen heeft geïntroduceerd. Dat laatste punt is zeker ook belangrijk.
In het algemeen zijn de grote bedrijven innovatiever dan de kmo’s. Meer bepaald is 73 procent van de grote bedrijven en slechts 48 procent van de kmo’s innovatief. Bovendien blijken de grote ondernemingen systematischer te innoveren dan de kleine en de middelgrote bedrijven. Het gaat respectievelijk om 87, 66 en 49 procent.
Deze cijfers tonen een belangrijk pijnpunt van de Vlaamse economie aan. Onvoldoende bedrijven doen aan innovatie. Dat geldt zeker voor de kmo’s. In belangrijke mate heeft dit met een gebrek aan innovatiecultuur te maken. Er is te weinig bewustzijn. De kmo’s houden zich meer met de operationele werking en de dagelijkse bekommernissen bezig. In het uit 2012 daterende rapport-Soete is al gewezen op het probleem van de te beperkte absorptiecapaciteit. We weten allemaal waarover dit gaat. Ik zal het hier niet uitleggen.
Om het innovatievermogen van de Vlaamse kmo’s te verhogen, heeft de vorige Vlaamse Regering een project gelanceerd om de innovatie in de kmo’s en de absorptiecapaciteit en het innovatievermogen van de ondernemingen te versterken. Dit plan is gelanceerd onder de naam ‘Ik innoveer’.
De basisdoelstelling van het plan houdt in dat de innovatiecultuur wordt gestimuleerd door een bijdrage te leveren tot een toename van het aantal innovatieve bedrijven in Vlaanderen. In het bijzonder is hierbij de focus op de kmo’s gelegd.
Het plan omvat meerdere initiatieven die UNIZO, Voka, Flanders DC en de innovatiecentra in samenwerking hebben georganiseerd. De initiatieven die in het licht van het actieplan ‘Ik innoveer’ zijn genomen, zijn in 2013 uitgerold en zouden in 2014 en 2015 verder doorlopen. Het is dan ook een logische vraag hoe het actieplan momenteel wordt geëvalueerd.
Ik besef dat we geen mirakels kunnen verwachten. De versterking van de innovatiecultuur door middel van sensibilisering is uiteraard een geleidelijk proces. Alvorens tot mijn vragen over te gaan, wil ik nog even kort naar de beleidsnota verwijzen.
“Deze legislatuur willen we de kmo’s veel meer in contact brengen met innovatie. Er bestaat immers nog een grote groep kmo’s en niet-O&O-intensieve grote ondernemingen in Vlaanderen die nog een belangrijke stap voorwaarts kunnen zetten op het vlak van innovatiematuriteit. We willen deze ondernemingen meer innovatiegericht maken, hen in contact brengen met innovatie binnen en buiten hun sector en hun innovatiecapaciteit vergroten.”
Het gaat hier in feite om een dubbele uitdaging. Enerzijds moet de innovatie in de reeds innovatieve kmo’s worden verdiept. Anderzijds moet de innovatie worden verbreed naar de 52 procent kmo’s die nog niet aan innovatie doen. Wetende dat we in een kmo-landschap zitten, moeten we hen stimuleren.
Minister, hoe evalueert u het actieplan ‘Ik innoveer’ in het algemeen? Welke resultaten en effecten kunt u vaststellen? Welke lessen kunnen we hieruit trekken?
Zal de campagne ‘Ik innoveer’ worden voortgezet? Welke activiteiten zullen hiervoor worden georganiseerd? Met welke partners zal dit desgevallend gebeuren? In welk budget zult u hiervoor voorzien?
Welke initiatieven zult u in navolging van de voornemens in de beleidsnota bijkomend ontwikkelen om de innovatiecultuur in de Vlaamse bedrijven en in de kmo’s in het bijzonder te versterken? Welke initiatieven zult u nemen specifiek ten aanzien van de groep bedrijven die momenteel nog niet of onvoldoende aan innovatie doen?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Voorzitter, ik wil ook wat cijfers geven. Het plezante aan cijfers die op studies zijn gebaseerd, is dat ze in grote lijnen wel gelijk lopen, maar soms toch ook iets anders aantonen.
Ik heb me op een rapport van UNIZO gebaseerd. Dit rapport is heel concreet en stelt onder meer dan bijna 90 procent van de kmo’s innovatie belangrijk vindt. We zien echter dat slechts 11 procent met de universiteiten en 13 procent met de hogescholen samenwerkt. We moeten ons natuurlijk de vraag stellen waarom die kloof er is.
Uit de enquêtes van UNIZO blijkt dat het onder meer ligt aan de administratieve rompslomp, tijdsgebrek en soms ook een gebrek aan euro’s. Ze moeten immers nog steeds over een eigen kapitaal beschikken. Een ander element vind ik zeer belangrijk. Dit is enigszins eigen aan kmo’s. Kmo’s innoveren soms te weinig en werken te weinig samen met anderen omdat ze niet geneigd zijn om aan kruisbestuiving te doen. Ze doen het graag met hun eigen mensen. Indien binnen die beperkte groep innovatie gebeurt, komt alles met de eigen mensen tot stand. Delen met andere kmo’s is niet eigen aan het type van de kmo’er.
Minister, als we het, bijvoorbeeld, over het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) hebben, is de vraag hoe we dit beleid kmo-gerichter kunnen maken. Eigenlijk moet ik hierover drie vragen stellen. Hoe zult u proberen het aandeel van de kmo’s in de werking van het IWT te verhogen? Kunt u nog stappen zetten om de administratieve drempel te verlagen? Ziet u in verband met de kruisbestuiving mogelijkheden om de goede praktijken en de kennis door middel van een bepaald concept te delen? Hierdoor zouden de kmo’s meer naar elkaar en niet enkel meer naar zichzelf beginnen kijken. Ze zouden dan niet langer proberen de kennis voor zich te houden.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, ik vind het uiteraard belangrijk dat kmo’s ook innoveren. We moeten echter opletten. Wat is innovatie? Waar stopt innovatie en begint, bijvoorbeeld, een nieuw hrm-beleid? Geldt een nieuw hrm als innovatie? Hebben we het over de verandering van een systeem of is een nieuwe verpakking innovatie? Het is allemaal niet zo eenvoudig. Ik kom hier straks nog op terug. Dit is immers een van de redenen waarom we een en ander willen wijzigen.
Ik wil het eerst over de basisidee van ‘Ik innoveer’ hebben. Eigenlijk wilden we tot een trechteraanpak met drie grote stappen komen. De eerste stap bestond uit inspiratiesessies die Voka en UNIZO zouden organiseren. De tweede stap hield in dat Flanders DC een toolkit zou ontwikkelen. Die toolkit zou onder meer tijdens de inspiratiesessies worden verdeeld. De derde stap bood de bedrijven die wat verder wilden gaan de mogelijkheid academies te volgen. Op die manier zouden ze de volgende stap kunnen zetten in de richting van een verbetering van de kwaliteit van de innovatie.
Voka en UNIZO hebben eerst inspiratiesessies georganiseerd. We hadden afgesproken dat ze hiermee 10.000 ondernemingen zouden bereiken. De sessies lopen van 1 september 2013 tot 31 augustus 2015. Bij de eerste tussentijdse rapportering na een jaar hadden ze 3500 bedrijven bereikt.
Een aantal bedrijven hebben de toolkit ondertussen al gedownload of gebruikt. Dit loopt van 31 december 2015. Als we de online verspreiding en de verspreiding tijdens de inspiratiesessies optellen, zouden we tegen het einde van dit jaar 15.000 toolkits moeten hebben verspreid. Dit lijkt me een mooi aantal.
Verder hebben 431 ondernemers gedurende minstens vijf halve dagen de innovatieacademie gevolgd. Dat bedrijfsleiders van kmo’s vijf halve dagen vrijmaken voor een academie met betrekking tot innovatie bewijst dat ze geëngageerd zijn. We schatten dat tegen 31 december 2015 meer dan 650 ondernemers een innovatieacademie zullen hebben gevolgd. Hiermee worden de initiële en later aangepaste doelstellingen ruimschoots overschreden. We blijven echter binnen het vooropgesteld budget.
Het is ook positief, zeker met betrekking tot de innovatieacademies, dat we nieuwe partners vinden. Partners dienen zich aan om aan de innovatieacademies mee te werken. Het gaat onder meer om universiteiten, hogescholen, commerciële partners en sectororganisaties. Niet minder dan elf nieuwe partners hebben zich aangeboden om de innovatieacademies mee te organiseren.
Mijnheer Bajart, u hebt me gevraagd wat we hieruit hebben geleerd. Ik heb vijf lessen kunnen trekken.
De eerste les is dat het initiatief wellicht zin heeft. Er is een duidelijke vraag. Met het pakket en de drietrapsraket hebben we hier een antwoord op kunnen formuleren.
De tweede les heeft betrekking op de samenwerking tussen de verschillende actoren. Ik heb het al over de basisactoren gehad. Daarnaast hebben ook anderen zich aangediend. We zien echt een schaalvergroting van de innovatiemanagementopleidingen. Er is zelfs een lerend effect tussen de verschillende partners. De succesformules die ergens worden gebruikt, worden nu ook elders herhaald. Ik vind dat heel positief.
Uiteindelijk gaat het hier om een uniek aanbod. Het tarief, 75 euro per sessie, exclusief btw, kan gunstig worden genoemd. Hiermee zijn we er duidelijk in geslaagd de doelgroep te bereiken.
In de rand hiervan zien we dat de innovatieacademies vaak tot concrete samenwerkingen tussen kmo’s onderling en tussen kmo’s en de academische wereld hebben geleid. Ik vind dit niet slecht. Het is zelfs een gedeeltelijk antwoord op de vraag van de heer Gryffroy over de grensoverschrijdingen.
Tijdens de maanden dat ik al minister ben, heb ik dit al regelmatig gezien. Er is wel een wil, maar er is ook veel onbekendheid. De academische wereld en de kmo’s kennen elkaar niet. Op dat vlak is er hier en daar een kentering. Vroeger gold het principe ‘Vivons heureux, vivons cachés’. Dat verandert bij de grote bedrijven en soms ook bij de kleine bedrijven stilaan.
Ik wil dat in de toekomst zeker verder stimuleren. Als we naar clusterpacts en dergelijke willen evolueren, is dit voor mij een belangrijk element. Het is net de bedoeling dat groot en klein eens over het muurtje kijken. Ze moeten de eigen sector durven overschrijden en samen met andere bedrijven initiatieven nemen.
De derde les is dat de samenwerking met de actoren succesvol is gebleken. We verwachten op dat vlak een positief langetermijneffect. Dit geldt ook voor de relaties tussen de organisaties.
De vierde les is dat de samenwerking tot een bijkomende instroom aan bedrijven heeft geleid. Als de Bouwunie Antwerpen of de Confederatie Bouw Antwerpen zich als nieuwe partner aanmeldt, brengt die organisatie ook een aantal klanten en kmo’s mee. Dat is een positief effect.
De laatste les heeft betrekking op de doorstroming van bedrijven vanuit de academie naar een individuele begeleiding. Dat is een volgende stap die oorspronkelijk niet was voorzien. Die mogelijke stap naar, bijvoorbeeld, de innovatiecentra blijft echter beperkt. De doelgroep van de academies overlapt slechts in beperkte mate met de doelgroep van de innovatiecentra.
Het is nog te vroeg om te antwoorden op uw vraag of we dit al dan niet moeten voortzetten. De grote sessies lopen nog tot 31 augustus, de rest van het programma loopt nog tot 31 december. Een volledige evaluatie hebben we dus nog niet. Maar ik kan u wel al zeggen dat Flanders DC en de innovatiecentra het initiatief in elk geval als positief beoordelen. Zowel bij de doelgroep van de kmo’s als bij de partners die hebben meegewerkt is er ook de vraag om te onderzoeken of een voortzetting mogelijk zou zijn. Dat wordt bewezen door de volle innovatieacademies en de aanvragen van partners die nog willen toetreden. Er is dus een dynamiek rond aan het ontstaan.
Sommige partners hebben te kennen gegeven dat ze de opleiding sowieso zullen herhalen, ook als hij niet meer zou worden gesteund vanuit de overheid. Ik vind dat goed, want het moet niet altijd met subsidies zijn. Ik ben daar altijd positief over. Een dynamiek moet niet altijd met centjes van de overheid worden opgezet.
We kunnen bekijken hoe we er met de kmo-portefeuille voor kunnen blijven zorgen dat we de prijs, die duidelijk als een succesfactor meespeelde, blijvend aantrekkelijk houden.
Als er een vervolg komt, moeten we ook in nauw overleg met het werkveld bekijken of we alles behouden en waar we nog verbeterelementen hebben. Soms was er de commentaar dat de frequentie van de academies na twee intensieve jaren iets lager mag. Een vervolgtraject moet geen vijf halve dagen meer beslaan. Dat kan misschien minder. Of misschien kan de focus specifieker gaan naar bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld een bedrijventopvijf, of een bedrijf uit twee sectoren. Misschien kunnen we ook een digitaal onderdeel versterken.
Ik kan nu nog niet zeggen of we het zullen voortzetten. De signalen zijn positief. Als we het voortzetten, zullen we zeker bekijken waar we de zaken nog kunnen verbeteren of in een evolutief proces nog kunnen versterken.
Wat gaan we nu rond kmo’s en innovatie verder doen? Ik wil, bij de nieuwe convenant van Flanders DC, zeker nog meer aandacht voor het bereiken van de ruime doelgroep van kmo’s. We hebben daar nog veel potentieel en ik zal daar bij de nieuwe convenant zeker meer aandacht voor vragen.
Mijnheer Gryffroy, we kunnen de kmo-portefeuille nog vereenvoudigen en verder stroomlijnen, en zo de toegang naar adviesdiensten en informatie vergemakkelijken. Ik ben daarvan overtuigd. Ik kreeg dienaangaande van mijn departement al de eerste voorstellen.
U vroeg naar het IWT. Ik ga ervan uit dat we na de fusie van het IWT en het Agentschap Ondernemen (AO) tot een stroomlijning kunnen komen die het voor de kmo nog gemakkelijker moet maken om die stap te zetten, ook omdat er dan één klantenbeheer komt. De vraag of dit nu thuishoort bij de kmo-portefeuille of bij de IWT-steun is dan voor die kmo voorbij. Er is dan één loket. De kmo kan daar naartoe gaan en kan dan de stap zetten om steun te krijgen waar dat zinvol en nodig is om het risico te beperken en de stap te durven zetten.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitvoerige antwoord. Ik sluit mij aan bij de heer Gryffroy waar hij het heeft over het belang van een eenvoudig instrumentarium. Ik heb op dat vlak nog een suggestie. Enerzijds is er de website www.ikinnoveer.be en anderzijds is er de website van het Vlaams Innovatienetwerk. Misschien kunnen die worden samengenomen?
Het is natuurlijk de bedoeling om een dynamiek op gang te brengen. Die is er. De innovatie moet bottom-up, van de bedrijven zelf komen. De overheid kan in de sensibilisering en in de bewustwording van het belang van innovatie een belangrijke rol spelen.
De belangrijke sleutel kan de rol zijn die de provinciale innovatiecentra kunnen spelen. Minister Lieten heeft daar echter op bespaard. Daardoor kon deze proactiviteit onvoldoende in de praktijk worden gebracht. Daar is dus wat meer nodig. Minister, mijn bijkomende vraag zou dus zijn hoe u als minister stond tegenover de piste om vanuit de innovatiecentra een en ander proactiever te benaderen. Maar dat hebt u ten dele al gezegd. Ik ben dus zeer blij met de antwoorden.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. De stroomlijning van het IWT-agentschap rond de nieuwe kmo-portefeuille is inderdaad de sleutel om in de toekomst de kmo’s een betere toegang te geven tot innovatie. Ik vind het wel grappig dat de heer Bajart plots zo lief is ten aanzien van Ingrid Lieten. Hij zegt dat zij spijtig genoeg heeft moeten besparen. (Opmerkingen)
Het is niet omdat je bespaart op iets dat je het daardoor niet ook beter kunt maken. Een besparing brengt niet altijd een verslechtering teweeg. Hier wordt bespaard, en het zal toch een beter systeem zijn.
De minister investeert in een hele reorganisatie van het domein. De toegankelijkheid wordt gestimuleerd en verbeterd. We kijken uit naar de resultaten. Daarnaast is het ook een opdracht voor deze commissie om zich te beraden over de cultuur bij ondernemers, en hoe een overheid daar al dan niet een impact op kan hebben. Woody Allen zei: “If you’re not failing now and then, it’s a sign you’re not being very innovative.”
Op Vlaams niveau moeten we daarover nadenken: hoe kunnen we daarin als overheid, als bestuursniveau, een rol spelen? Ik denk niet dat structuren of suborganisaties of wat dan ook een dergelijke mentaliteitswijziging kunnen teweegbrengen. Dat wordt in deze legislatuur een belangrijke queeste. Heel wat ondernemers denken nog steeds in termen van producten die ze aanbieden en niet van functies die ze aanbieden. Denk maar aan Free Record Shop, dat failliet ging doordat het ervan overtuigd bleef dat zijn product een muziek-cd was, en nooit dacht over de functie hoe muziek naar de klant te brengen. Minister, ik formuleer deze bedenkingen niet meteen voor u maar wel voor onszelf, als commissie. Misschien kunnen we daarover te gepasten tijde eens van gedachten wisselen.
Ik wil toch zeker dat wat ik zei over de besparing van voormalig minister Lieten juist wordt verstaan. Die proactiviteit werd gefnuikt door de besparingen. Dat bedoelde ik.
De vraag om uitleg is afgehandeld.