Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Vraag om uitleg over de wijziging van het kamerreglement
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Minister, het punt dat ik wil aankaarten, vertrekt van een concrete situatie in mijn buurgemeente, de stad Geel, maar verantwoordt een algemene probleemstelling op Vlaams niveau.
Met het decreet van 29 maart 2013 houdende wijziging van diverse decreten wat de woonkwaliteitsbewaking betreft, werd het Kamerdecreet geïntegreerd in de Vlaamse Wooncode. Ik ga de artikels nu niet allemaal overlopen. Het komt erop neer dat u in een schrijven van 19 december 2014 aan het stadsbestuur van Geel aangeeft dat u het niet opportuun acht om via een gemeentelijk kamerreglement de minimale oppervlaktenormen voor kamers te verhogen.
Artikel 28 van de Vlaamse Wooncode geeft de lokale besturen nochtans een regisseursrol inzake het lokaal woonbeleid. In uitvoering van die regierol hebben diverse steden en gemeenten de voorbije jaren kamerreglementen opgemaakt. Een aantal van die kamerreglementen bevatten strengere veiligheids- en kwaliteitsnormen dan de geldende Vlaamse normen, vaak inclusief hogere minimale oppervlaktenormen. Dit laatste werd gemotiveerd vanuit het gegeven dat dit noodzakelijk is om enerzijds de woonkwaliteit te kunnen garanderen in kamers die permanent bewoond worden en anderzijds ook met het oog op de leefbaarheid in en om de kamerwoning. Deze kamerreglementen werden steeds gehonoreerd in het kader van de autonome bevoegdheid van lokale besturen en hun regierol.
Minister, u beperkt nu met uw schrijven, vanuit opportuniteitsinschattingen, deze lokale autonomie en keurt de artikels in de gemeentelijke kamerreglementen die de minimale vloeroppervlakte verhogen, niet langer goed. Uw visie druist hiermee in tegen het lokale, kwaliteitsvolle woonbeleid dat deze besturen willen voeren. Nochtans wordt in het Vlaams regeerakkoord aangehaald dat “de Vlaamse overheid de regelgeving waar mogelijk zal beperken tot een regelgevend kader met het oog op het bevorderen van maatwerk door de lokale besturen in functie van noden, behoeften en wenselijkheden van hun woonbeleid”.
Minister, wat is de motivatie om de verhoging van de minimale oppervlaktenormen in de gemeentelijke kamerreglementen niet langer toe te laten en bijgevolg de lokale autonomie niet langer te honoreren?
U verwijst in uw schrijven van 19 december 2014 naar de paritaire commissie decentralisatie waar dit onderwerp kan worden besproken. Wat is de geplande timing voor de bespreking op dat niveau? Is het in afwachting hiervan, met het oog op een continu lokaal beleid, niet mogelijk dat lokale besturen gemotiveerd kunnen afwijken van de minimale gewestelijke oppervlaktenormen?
Hoeveel steden en gemeenten pasten in het verleden hogere minimale oppervlaktenormen toe in hun gemeentelijk kamerreglement? Wat was de minimale oppervlaktenorm die werd toegepast?
Indien u van mening blijft dat dit geen lokale bevoegdheid kan zijn, hoe staat u dan tegenover het optrekken van de gewestelijke minimale oppervlaktenorm voor kamers die permanent bewoond worden?
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag is zeer gelijkaardig. Ik zal dus niet alles herhalen wat door de heer Kennes werd gezegd. Hij heeft heel terecht geschetst dat door het Integratiedecreet gemeenten inderdaad vóór het einde van vorig jaar een kamerreglement moesten voorleggen om op 1 januari 2015 eigenlijk nog een kamerreglement te hebben.
Ze konden daarbij nog steeds, zoals dat vroeger het geval was, inderdaad strengere voorwaarden opleggen, maar, zo heeft de heer Kennes terecht geschetst, er konden geen strengere oppervlaktenormen worden opgelegd. Minister, nochtans denk ik dat dat een heel belangrijk instrument is als het gaat over het garanderen of minstens het verhogen van de woonkwaliteit. Het is een belangrijk instrument om de leefbaarheid te garanderen.
U hebt de gemeenten – en dat waren er heel wat, Geel is er één van – een schrijven gestuurd, waarin ze te horen kregen dat de verhoging van de minimale netto-oppervlakte inderdaad niet werd goedgekeurd. Er werden daarvoor heel weinig motieven opgegeven. Men zei dat die wijziging niet opportuun was en dat men niet wenste dat gemeenten die minimumoppervlakte voor kamers zouden verhogen.
Hoe rijmt u die beslissing met het decreet dat bepaalt dat gemeenten inderdaad een strengere norm kunnen invoeren? Is die niet contradictorisch met wat hierover bepaald is?
Kunt u duiden welke de redenen waren voor de beslissing om de clausules die de minimale oppervlaktenorm verhogen, niet goed te keuren?
Bent u zich ervan bewust dat de gemeenten die deze clausule hadden opgenomen, zich nu wat beknot voelen in hun lokale autonomie?
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, ik ben voornamelijk benieuwd waarom u dit opeens beslist. Vele steden schrijven namelijk minimumoppervlaktes in voor permanent wonen. In Brugge gaat het over minimum 33 vierkante meter. Waarom? Men wilde graag een bepaalde oppervlakte en kwaliteitsgarantie garanderen voor alleenstaanden.
In mijn gewezen hoedanigheid als schepen van Ruimtelijke Ordening en Wonen had ik – en dat verbaast mij een beetje – de omgekeerde visie als u. Meestal zitten we op dezelfde lijn. In het college wilde ik de oppervlakte verhogen van 33 naar 42 vierkante meter. Ik heb dat toen niet gehaald. De sector zelf zei, vooral vanuit het OCMW, dat we dat niet te veel moesten verhogen. Ze wilden als minimum 33 vierkante meter behouden omdat het anders te duur werd om de mensen te huisvesten.
Minister, aan de andere kant wilde ik toch zeggen dat, hoe kleiner de oppervlakte en hoe kleiner de kamer, hoe meer rendement daar op zit voor andere ontwikkelaars. Ik vind dat er een gezond rendement moet zijn. Zowel bij de studentenhuisvesting als bij de bewoning van kleine studio’s is het zo dat hoe kleiner de oppervlakte, hoe rendabeler het is. Men kijkt altijd naar de kostprijs van een woning, maar nooit naar de oppervlakte. We moeten ook kijken naar die oppervlaktes.
Minister, ik begrijp eigenlijk niet goed waar u daarmee naartoe wilt, zeker omdat de steden en gemeenten een zeer grote regierol hebben en de lokale actor zijn inzake woonbeleid.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Ik vind de vraag terecht. Het is een beetje onduidelijk waarom de gemeentelijke verordening niet werd goedgekeurd. In die zin vind ik het terecht dat er daarover duidelijkheid moet worden gegeven.
Anderzijds stel ik mij de vraag wat de meerwaarde is om lokaal nog strenger te zijn inzake die minimale oppervlakte. Zijn de Vlaamse normen niet voldoende? Ik hoor dat men in sommige gemeenten naar 33 vierkante meter gaat. Dan hebben we toch niet meer over kamers, maar over studio’s.
Minister, wat is uw visie daarover? Vindt u dat we het begrip kamer uithollen op lokaal niveau?
Minister Homans heeft het woord.
Zowel de heer Kennes als mevrouw Hostekint hebben geschetst hoe het in het verleden tot stand is gekomen. Door het ontwerp van decreet werd het Kamerdecreet geïntegreerd in de Wooncode en eigenlijk ook opgeheven. Dat hebben we alle drie met heel veel enthousiasme goedgekeurd in dit parlement op het einde van de vorige legislatuur.
Jullie vragen naar het waarom van bepaalde zaken die ik doe. In het ontwerp van decreet – dat heeft de heer Kennes ook aangehaald – wordt bepaald dat alle lokale besturen tegen eind 2014 hun kamerreglement ter goedkeuring moesten voorleggen aan de minister. Dat was niet mijn bepaling, maar stond mee in het ontwerp van decreet. Ik heb dat nu niet uitgevonden, het is gewoon een uitvloeisel van het decreet van 2013.
Mijnheer Kennes, ik ben van mening dat er in dezen wel degelijk nog heel veel lokale autonomie is, maar dat het niet moet gaan via het huisvestingsbeleid, maar eerder via ruimtelijke ordening. Waarom vind ik dat? Als ik zou afwijken van die minimale oppervlakte van 12 vierkante meter en ik in lokale kamerreglementen zou toestaan om te gaan naar oppervlaktes van 34 à 35 vierkante meter – wat ik, voor alle duidelijkheid, persoonlijk ook niet meer een kamer vind – denk ik dat je heel hard en verstorend ingrijpt op de private huurmarkt.
Waarom? Als we uw Wooncode toepassen, en uw lokale kamerreglement, wil dat zeggen dat het onmiddellijk ingaat. Dat wil zeggen dat de kamers die nu wel voldoen aan die 12 vierkante meter onmiddellijk van de markt gaan wanneer een lokaal bestuur in een lokaal kamerreglement naar 24 vierkante meter wil gaan. Ik hoor hier zelfs zeggen 35 vierkante meter. De kamers zijn dus onmiddellijk niet meer verhuurbaar. Dat is volgens mij nefast voor de zwakkere huurders op de markt. Als je systematisch de minimale oppervlakte verhoogt, is het zeer logisch dat de huurprijzen stijgen. Ik vind het dus eigenlijk niet zeer sociaal om dat vanuit het huisvestingsbeleid te doen.
De lokale besturen kunnen wel – dat heb ik in het begin van mijn antwoord aangegeven – via ruimtelijke ordening gaan. Wat is het grote verschil als je dat regelt binnen ruimtelijke ordening? De Grondwet zegt dat de lokale autonomie wat Ruimtelijke Ordening betreft, heel duidelijk is. Er staat een welbepaald artikel in de Grondwet – als ik me niet vergis, gaat het om artikel 43 – waarin staat dat inzake huisvestingsbeleid de Vlaamse overheid eigenlijk een partner is van het lokale bestuur, maar dat de lokale autonomie er niet zo groot is als in het kader van bijvoorbeeld Ruimtelijke Ordening.
Als je dat lokaal aanpast via het instrument ruimtelijke ordening, heb je het grote voordeel dat het heel duidelijk is voor de potentiële investeerders aan welke normen er moet worden voldaan vanaf een bepaald moment. Er is ook veel minder het retroactieve negatieve effect. De verstoring van de verhuurmarkt is dan ook veel kleiner.
Ik kan nu al zeggen dat er twee gemeenten zijn die een kamerreglement hebben waarin er nu al verhoogde minimumoppervlakten staan. Als ik mij niet vergis, zijn dat Geel – daaraan hebt u zelf ook gerefereerd – en Menen. Zij hebben al gezegd dat ze het nu zullen aanpassen via het instrument ruimtelijke ordening.
Mijnheer Kennes, u hebt mij gevraagd naar de paritaire commissie decentralisatie (PCD). De gesprekken zijn al achter de rug. Ik kan u ook meegeven dat de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) in dezen niet alleen veel strengere eisen, dus veel hogere minimale oppervlakten, stelde voor kamers, maar voor elke woning. In mijn ogen is dat een complete verstoring van de private huurmarkt.
We zullen dat dan ook niet doen. Niet alleen omdat je dan de eigenaars in juridische onzekerheid brengt, maar vooral tegenover de huurders. Want als we bepaalde minimale oppervlakten gaan verhogen, zal dat kosten met zich meebrengen – wat de logica zelf is – en zal dat een effect hebben op de huurprijs. Ik denk dat dat zeer nefast zou zijn voor de mensen die nu die kamers huren. Meestal zijn dat namelijk ook sociaal zwakkere mensen. Ik kan mij echt niet voorstellen dat iemand in de commissie ervoor pleit om die mensen ineens een hogere huurprijs aan te rekenen. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Mijnheer Kennes, u vroeg hoeveel steden en gemeenten in het verleden een hogere oppervlakte hebben toegepast. Het gaat om Geel en Menen. Ondertussen hebben achttien gemeenten mij recent een kamerreglement ter goedkeuring voorgelegd. Dat is een uitvloeisel van het decreet van 2013.
Hoeveel gingen ze erover? Voor Menen ging het om 24 vierkante meter en in Geel om 15 vierkante meter. Ze wilden dus strenger zijn dan de minimale oppervlakte van 12 vierkante meter. Ze hebben ook aangegeven dat ze dit zullen rechtzetten via de lokale autonomie die ze wel degelijk hebben via de Wooncode.
Wens ik de minimale oppervlakte in de Wooncode aan te passen? Neen, ik denk dat 12 vierkante meter volstaat in het kader van het huisvestingsbeleid. Ik wil zoveel mogelijk huisvesting kunnen bieden aan allerlei lagen van de bevolking, ook aan de zwakke huurders. Dat is belangrijk. Het moet natuurlijk menselijk blijven. Maar ik denk dat 12 vierkante meter voor een kamer goed is. Het spreekt natuurlijk voor zich dat er nog aan heel wat andere voorwaarden moet worden voldaan inzake veiligheid enzovoort. We moeten die vorm van huisvesting blijven aanbieden zodat ook die mensen zich aan een betaalbare prijs, een prijs die ze zich kunnen permitteren, kunnen huisvesten.
Knibbel ik op deze manier aan de lokale autonomie? Neen, want ze kunnen het perfect doen via het instrument ruimtelijke ordening. Vlaanderen moet er wel voor zorgen dat er huisvesting is waar iedere Vlaming zijn gading in vindt en die ook betaalbaar is volgens de financiële mogelijkheden van eenieder. Niet iedereen is in staat om een kamer van 35 vierkante meter te betalen.
De heer Kennes heeft het woord.
Het ene wordt onmiddellijk van kracht en het andere is een lijn die wordt uitgezet voor potentiële investeerders. Kunnen overgangsbepalingen ook niet in het woonbeleid worden gehanteerd? Momenteel is er de kleinere norm. Het gaat natuurlijk nog altijd over kamers. Bij 33 en 42 vierkante meter stellen we ons al iets anders voor en is het begrip ‘studio’ al in zicht. Van 12 naar 15 vierkante meter hebben we het wel nog altijd over een kamer.
Ik begrijp dat de regels niet van de ene dag op de andere veranderd kunnen worden. Ik geloof in de noodzaak van rechtszekerheid. Inzake handhaving zijn de instrumenten van het woonbeleid en ruimtelijke ordening niet helemaal dezelfde. Ruimtelijke ordening is iets complexer. Als er een procedure wordt gestart, moeten er adviezen en dergelijke komen. Het handhavingsinstrument van het woonbeleid is soepeler om kort op de bal te spelen. Het ene biedt voordelen qua handhaving, het andere niet.
Ik deel de bekommernis voor een inclusief woonbeleid waarin de verschillende categorieën op de woonmarkt aan bod kunnen komen. Het is goed dat er een groot aanbod is en een grote diversiteit. Op alle punten moet er naar kwaliteit worden gestreefd. Kunnen overgangsbepalingen niet tegemoetkomen aan de zorg dat rechtszekerheid ook wordt meegenomen in dergelijk beleid? Qua handhavingsinstrumenten zijn ruimtelijke ordening en woonbeleid niet identiek en kunnen ze niet onderling worden gewisseld.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Minister, ik ben het ermee eens dat er een divers aanbod moet zijn voor eenieder op de woonmarkt. Eveneens is de woonkwaliteit heel erg belangrijk. De steden voeren de verhoging van de minimumnormen net in om de woonkwaliteit te verhogen. Ze zijn ook het beste geplaatst om de noden op hun grondgebied in te schatten en daar oplossingen voor te bieden. U verwijst naar Menen en Geel, die al verhoogde minimumnormen hebben. Ik verneem dat ook de gemeenteraad van Oostende de verhoogde minimumnormen had goedgekeurd, maar dat ze die beslissing hebben teruggekregen omdat ze afgekeurd wordt.
Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag naar uw motivatie waarom vroeger wel verhoogde minimumnormen werden toegelaten en nu niet meer. Hebt u aanwijzingen dat er problemen waren? Bent u niet van oordeel dat lokale besturen het beste zijn geplaatst om problemen in te schatten en eraan te remediëren? Menen en Oostende zijn twee steden met veel kamers. Er is dus heel wat expertise aanwezig.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, ik begrijp uw redenering omdat ik 12 jaar geleden ook zo dacht. Aanvankelijk dacht ik ook dat mensen met weinig inkomen een kamer moeten kunnen huren aan een lagere prijs. Dat is een logische sociale reflex. We zitten echter met een enorm zwakke huurmarkt. Het verhogen van de oppervlakte van de kamer zal geen effect hebben op de prijs. Voor een kamer van 12, 15 of 18 vierkante meter, is de prijs geplafonneerd omdat de huurders een inkomen hebben van 600, 700 of 800 euro. Voor de extra vierkante meters zullen ze geen hogere huurprijs moeten betalen. Daarom is het belangrijk een evenwicht te vinden tussen prijs en woonkwaliteit voor de allerzwaksten.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Het verwondert me dat sommigen hun vragen herhalen na het antwoord van de minister, en terwijl de minister al duidelijk heeft aangegeven waarom we niet naar die norm willen gaan.
Ik ben het niet eens met mevrouw Van Volcem dat dit geen invloed heeft op de huurprijs. Ten eerste is het niet mogelijk om in alle panden extra vierkante meters bij te creëren waardoor sommigen zullen stoppen met het verhuren van kamers. Daardoor krimpt het aanbod, wat dan weer een stijging van de huurprijzen tot gevolg heeft.
Wat de overgangsbepaling betreft, krijgen we net hetzelfde verhaal. Een eigenaar is dan verplicht om binnen x aantal jaar te voldoen aan meer vierkante meters. Dat is niet overal mogelijk. Ze stoppen ermee en er zijn minder kamers beschikbaar voor huurders waardoor de prijzen stijgen. Het is een goed idee om hier niet aan te raken en het te houden op 12 vierkante meter. We spreken over kamers en niet over studio’s. Laten we alles laten zoals het is zodat de bedoeling van het Kamerdecreet blijft wat het was. We moeten dat niet dooddoen door het lokale niveau aanpassingen te laten doen.
Minister Homans heeft het woord.
De mogelijkheid voor lokale besturen bestaat dus wel degelijk via de bouwcode en instrumenten van ruimtelijke ordening. Ik vind dit vanuit huisvestingsbeleid niet opportuun.
Mevrouw Hostekint heeft verwezen naar de vraag van Oostende om de minimale oppervlakte van kamers te mogen optrekken. Als we vragen naar de motivatie, komt er geen enkel antwoord dat te maken heeft met het verhogen van de woonkwaliteit. Ik kan allerlei motivaties bedenken waarom steden de oppervlakte van kamers willen optrekken. Voor alle duidelijkheid, ik heb het nu niet over Oostende, maar het kan te maken hebben met keuzes om bepaalde bevolkingsgroepen niet meer te willen zien in de stad of gemeente. Dat vind ik een asociaal beleid.
Mevrouw Van Volcem, ik heb er mijn twijfels over dat een verhoging van de minimale oppervlakte geen impact zou hebben op de huurprijs. Als van een kamer van 12 vierkante meter een kamer wordt gemaakt van 24 vierkante meter door twee kamers samen te voegen, dan is het toch logisch dat dit een impact heeft op de huurprijs. Mensen die het al moeilijk genoeg hebben op de private huurmarkt zullen die prijzen niet meer kunnen betalen. Als aan de verhuurder-eigenaars grotere oppervlaktenormen worden opgelegd, dan vereist dat investeringen die ze zullen doorrekenen in de huurprijs.
De heer Kennes heeft het woord.
Voor mij is duidelijker geworden welke opportuniteitsafweging de minister maakt. Ik blijf wel met de vraag zitten over de handhavingsinstrumenten, wat verantwoordt dat de lokale besturen het woonbeleidsinstrument hanteren. Ik onthoud ook dat er wel fundamenteel lokale autonomie is via een ander instrument.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Ik wil de discussie niet voeren over welke lokale besturen het gaat. Het gaat erom dat steden en gemeenten het best geplaatst zijn. Ik laat de insinuatie voor uw rekening dat het voor Oostende misschien gaat over asociale redenen. (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
Het ging niet over Oostende? Ik zou die stad ook niet willen verdenken van het voeren van een asociaal beleid. Het was ook goedgekeurd door de gemeenteraad.
De heer Engelbosch schrikt ervan dat sommigen de vraag opnieuw stellen. Ik vraag me enkel af waarom het vroeger geen probleem was en nu wel. Daar heb ik nog steeds geen antwoord op gekregen.
Ik zit vaak niet op dezelfde golflengte als mevrouw Van Volcem, maar deze keer wel. Er is geen gevaar dat de huurprijzen zullen stijgen omdat er een bovengrens is. Kamers verhuur je aan een bepaald publiek. Als de minimumvereisten voor alle kamers in een bepaalde stad of gemeente gelden, kan er niet van worden afgeweken en is men beperkt inzake de huurprijs. We spreken natuurlijk ook niet over kamers van 33 vierkante meter, maar van 15 of 18 vierkante meter. Dit kunnen heel belangrijke instrumenten zijn in functie van de woonkwaliteit. Ik vind nog steeds dat steden en gemeenten het best zijn geplaatst om te zien wat de noden zijn en op welke manier daaraan kan worden tegemoetgekomen. Ik vind het een beknotting van de lokale autonomie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.