Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een deel van deze vraag vorige week al gesteld als een actuele vraag, meer bepaald het deel met betrekking tot de lijn Spartacus 3. Ik vervolledig vandaag mijn vraag. Minister, ik begon aan mezelf te twijfelen toen u zei dat het plan-MER nog niet was goedgekeurd. Ik ben nog eens zelf op de MER-databank gaan kijken. Ik heb hier het dossiernummer voor u: PL0140. Ik heb voor u een kopie gemaakt. (De heer Lode Ceyssens overhandigt een document aan minister Ben Weyts)
Minister, ik doe dit met de goede bedoeling dat het u in verband met dit dossier, dat voor ons zo belangrijk is, aan geen enkel element zou ontbreken. De niet-technische samenvatting zit erbij, en de goedkeuringsnota is van 15 januari 2015.
Ik grijp nog eens terug naar het algemene principe van de Vlaamse spoorstrategie, die op 8 februari 2013 door de vorige Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Uiteraard gaat dat over veel meer dan de lijn Hasselt-Neerpelt. Het gaat ook over het Gewestelijk Expresnet (GEN), de ontsluiting van de haven van Antwerpen, maar nog tal van andere projecten. Ik citeer uit het Vlaams regeerakkoord onder de titel ‘Investeringen in spoorvervoer / NMBS – voorrang aan de reiziger’: “In een geïntegreerd openbaar vervoersnetwerk vormt de trein de ruggengraat en dienen de aansluitingen van het spoor op stads- en streekvervoer gewaarborgd te worden. NMBS en De Lijn moeten proactief nauw samenwerken. De NMBS betrekt De Lijn voldoende én voldoende ruim op voorhand bij de opmaak van een nieuw vervoersplan. Efficiënte interactieve overlegstructuren zijn het sleutelwoord. Het investeringsplan van Infrabel zal rekening houden met de prioriteiten van de Vlaamse spoorstrategie. We werken maximaal mee aan de realisatie van multimodale knooppunten aan treinstations en het verbeteren van de toegankelijkheid ervan.”
Ook in het federaal regeerakkoord – in dezen minstens even belangrijk, minister, daarover zijn we het eens – wordt verwezen naar het investeringsplan van Infrabel, net als naar de prioriteiten van de gewesten: “Aandacht voor de Noord-Zuidverbinding evenals voor de door de gewesten voorgestelde prioritaire spoorinvesteringen in het kader van een geïntegreerd mobiliteitsplan zullen daarbij een centraal element vormen.” En voor alle duidelijkheid, de ‘Noord-Zuidverbinding’ hier is niet dezelfde als deze waarover we het in het Vlaams Parlement zo dikwijls hebben.
Intussen moet echter zowat overal, ook bij Infrabel, bespaard worden. We horen vandaag nog dat de burgemeester van Vilvoorde misnoegd reageert omdat hij blijkbaar al te horen heeft gekregen dat er niet zal worden geïnvesteerd in de renovatie van het station van Vilvoorde. Ik zou daaruit toch durven te concluderen dat, aangezien op dit moment de begrotingsbesprekingen lopen, er nu moet worden gehandeld.
De zesde staatshervorming zorgt er ook voor dat de gewesten vertegenwoordigers kunnen aanduiden in de raden van bestuur van de NMBS en Infrabel.
Minister, welke gevolgen zal het besparingsplan van Infrabel hebben op de Vlaamse spoorstrategie? Hoe verhouden beide zich tot elkaar? Dat is, zoals daarnet nog is gebleken, zeer actueel. Wij moeten dat van zeer nabij opvolgen.
Welke inspanningen leverde u reeds om de prioriteiten van de Vlaamse spoorstrategie binnen Infrabel te verdedigen? Welke inspanningen gaat u nog leveren om deze prioriteiten te verdedigen? Ik heb u verleden week in uw antwoord horen zeggen dat er verleden week nog contact zou zijn tussen uw kabinet en het kabinet van minister Jacqueline Galant. Ik heb daarnet tot mijn grote tevredenheid gehoord dat u gisteren nog hebt samengezeten met minister Galant en Jo Cornu. Mocht er nieuws zijn, dan zou ik dat nu graag vernemen.
Hoe zit het met de aanstelling van de raden van bestuur en van de regionale vertegenwoordigers?
De heer Keulen heeft het woord.
Minister, ik heb een schriftelijke vraag gesteld in verband met klachten bij De Lijn over de nieuwe dienstregeling. De praktische afstemming tussen de dienstregelingen van de NMBS en De Lijn, wat eigenlijk het minimum minimorum is, is in dit gezegende koninkrijk soms nog een te hoge hindernis. Dat is de basis van een begin van een structurele en constructieve samenwerking. Ik stel vast dat dat nog altijd niet vlot kan. Ik werp niemand een steen, maar we moeten ook daarop inzetten, naast de punten die de heer Ceyssens maakt en die gewoon uit beleidsdocumenten komen. Dat is niet eigen goesting, dat is wat we al vele malen met elkaar hebben afgesproken.
We hebben aan dit dossier de vorige legislatuur ook al veel tijd gespendeerd. De Vlaamse spoorstrategie werd hier meermaals besproken. Eind 2014 of 2013, denk ik, hebben wij de heer Jo Cornu en de heer Luc Lallemand hier uitgenodigd in de commissie om zowel het vervoersplan als de spoorstrategie te bespreken en te bekijken welke inspanningen zij en het federale niveau zouden doen om aan onze Vlaamse prioriteiten en spoorstrategie tegemoet te komen. Toen heb ik daar een heel slecht gevoel aan overgehouden. We hebben toen de cijfers voorgelegd in verband met de beloftes die de NMBS en Infrabel in het verleden hebben gedaan en datgene wat toen effectief was gerealiseerd. Met onze Vlaamse spoorstrategie heb ik toch wel de vraag of wij daar effectief realisaties zullen zien. Minister, hoe gaat dit verder? Hebben wij de nodige insteken om de Vlaamse strategie te verwezenlijken? U hebt met de heer Cornu en met minister Galant rond de tafel gezeten, maar ik heb daar nog altijd zeer veel schrik over.
Minister Weyts heeft het woord.
Voorzitter, collega's, nogmaals bedankt voor de kopie van het plan-MER, De Lijn had me verzekerd dat die nog moest worden opgeleverd. Wat de spoorstrategie betreft, bestudeert Infrabel op dit ogenblik de gevolgen van de opgelegde besparingen op het meerjareninvesteringsplan 2013-2025. Het probleem is dat de te leveren begrotingsinspanning van 665 miljoen euro nog niet is vertaald in concrete besparingen op exploitatie en infrastructuur en de daarmee verbonden entiteiten. Volgens mijn informatie heeft het federale niveau dat nog niet bepaald. Ik heb dat ook in de plenaire vergadering gezegd. Gisteren heb ik voor een derde keer de heer Cornu gezien, maar dan vooral voor het luik ‘vervoersplan’, wat mijn eerste bekommernis is. Ik denk dat we op dat punt op korte termijn wel stappen vooruit kunnen zetten.
Ik heb minister Galant nogmaals verzekerd dat we vasthouden aan ons plan van acht of negen projecten. Ik zeg negen projecten, want het federale niveau heeft een van onze projecten opgesplitst. Onze kabinetten hebben vorige vrijdag nog samengezeten en over het meerjareninvesteringsplan overlegd. Daar is gezegd dat de Federale Regering eerst duidelijkheid moet creëren over de verdeling van die besparingsoefening. Met de heer Cornu had ik het vooral over het vervoersplan, dat over een termijn van drie jaar gaat. Ik wil dan vooral vermijden dat de fouten uit het verleden worden herhaald. Van bij het begin moet goed worden gehandeld. De voorbereiding van de aanpassing van het vervoersplan gaat weldra beginnen, en daarbij moet men werken met een bottom-upbenadering.
De Lijn heeft een gedecentraliseerde structuur, met provinciale structuren die een verantwoordelijkheid hebben. Dat is niet langer het geval voor de NMBS. We hebben dus op het niveau van de provincies geen gesprekspartners. Ik heb dus gevraagd dat men ervoor zorgt dat de centrale diensten van de NMBS kunnen samenzitten met onze provinciale verantwoordelijken, zodat geen top-downbenadering wordt gevolgd maar in concreto kan worden gesproken over de operationele kwesties, rond vragen welke de noden op het terrein zijn en hoe men van elkaar kan leren. Zo moet men vermijden dat er lijnen van de NMBS en De Lijn vrijwel letterlijk naast elkaar lopen, zoals bijvoorbeeld in Boom het geval is.
De Vlaamse Regering heeft in april 2014 twee vertegenwoordigers aangeduid: eentje voor de raad van bestuur van de NMBS en eentje voor de raad van bestuur van Infrabel. We houden vast aan die voordrachten. Dat stuit op verzet, op basis van de genderquotaregeling. De Vlaamse Regering houdt vooralsnog aan die beslissing vast, omdat we geen kijk hebben op een eventuele wedersamenstelling van de betrokken raden van bestuur. Ik heb overigens vernomen dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een nieuwe naam heeft voorgedragen – een man –, wat betekent dat men er ook vanuit die hoek niet van uitgaat dat de verantwoordelijkheid inzake genderquota berust bij de gewesten en hun vertegenwoordigers.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik denk dat u met steun van de meerderheidspartijen kunt onderhandelen met het federale niveau. Zoals de heer Keulen terecht zegt, komen we niet met nieuwe zaken. Het gaat over iets wat in het verleden is afgesproken. Ik denk dat we een ijzersterk wapen in handen hebben om te onderhandelen. Wat de bekommernis van mevrouw Jans betreft, moet ik zeggen dat ik niet de indruk had dat men met veel goesting naar hier kwam voor het gesprek in de commissie. Dat was in 2013, is het niet? (De voorzitter knikt bevestigend)
Toen was de heer Cornu alleszins nog niet de verantwoordelijke.
Ik denk dat het moment is gekomen om waakzaam te zijn. De besprekingen zijn gaande, en beslissingen kunnen nu snel vallen. Ik wil wel benadrukken dat die acht of negen projecten waarover u het hebt, nog niet onze hele strategie concretiseren. We moeten dat duidelijk durven zeggen. Als we het enkel over die acht of negen projecten hebben, dan zou men de verkeerde indruk kunnen krijgen dat de realisatie van enkele ervan het doel is. We moeten vermijden dat we ons tot de prioriteiten van de prioriteiten moeten beperken. In elk geval krijgt u een sterk onderhandelingsmandaat, minister. Wat het genderprobleem betreft – u hebt twee vrouwen voorgedragen – denk ik niet dat de gewesten dat probleem moeten oplossen. We wachten af wat op dat vlak de toekomst brengt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.