Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, uit een studie over de detailhandel van IDEA Consult en anderen blijkt dat de leegstand van winkelpanden in Vlaanderen met 70 procent toenam. In totaal staat vandaag 900.000 vierkante meter winkelvloeroppervlakte leeg, ofwel 7,4 procent van de totale winkeloppervlakte. Belangrijk om op te merken, is dat die toename vooral gesitueerd is in de winkelkernen van steden en gemeenten. Dat heeft nogal wat invloed op tal van aspecten, om mobiliteit niet te noemen.
Ook UNIZO heeft dat laatste element opgemerkt. Zij stellen dat de toenemende leegstand in de kernen vooral het gevolg is van steeds meer shoppingcentra en baanwinkels buiten de kern en te weinig investeringen in de aantrekkelijkheid van de kern zelf. Er was bij UNIZO ook kritiek te horen ten aanzien van de Vlaamse Regering, namelijk dat het decreet Integraal Handelsvestigingsbeleid en de verbintenis tot een kernversterkend beleid in de praktijk dode letter blijven. Ik vond dat geen malse kritiek. Ik vond er inspiratie in om u de kans te geven om daarop te reageren.
Hoe reageert u op de resultaten van de studie? Bent u het eens met de conclusie dat steeds meer vestigingen aan de periferie en langs wegen enerzijds en te weinig investeringen in de kernen anderzijds de oorzaken vormen van de toenemende leegstand? Hoe reageert u op de kritiek van ondernemersorganisatie UNIZO? Welke maatregelen en initiatieven zult u nemen om uitvoering te geven aan het decreet Integraal Handelsvestigingsbeleid? Welke maatregelen en initiatieven zult u nemen om vanuit uw hoedanigheid – want uiteraard is er ook een bevoegdheid van het lokale niveau – impulsen te geven tot een kernversterkend beleid? Overweegt u om alsnog een nieuwe projectoproep tot kernversterkend beleid te lanceren bij de steden en gemeenten? We hebben bij de begroting vastgesteld dat daar momenteel geen sprake van is. Misschien is dit een wake-upcall om het geweer enigszins van schouder te veranderen.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik sluit me aan bij de vragen die collega Van Malderen heeft gesteld. Een bijkomend probleem voor de kernen van gemeenten, naast de leegstaande winkelruimte, is de lege bedrijvenruimte. Heel veel bedrijven waren vroeger gelokaliseerd in de kernen van de steden. Die komen nu ook vaak leeg te staan, en dat vormt voor sommige gemeenten een probleem.
In onze streek heeft de intercommunale Leiedal daar een project rond gelanceerd, een project in het kader van ‘ondernemersvriendelijke gemeente’. Men heeft daarbij ingespeeld op de prioriteit ruimte voor ondernemen buiten bedrijventerreinen. Als ondernemers vragen naar een nieuwe locatie of naar ruimte voor uitbreiding, worden ze meestal doorverwezen naar bedrijventerreinen. De locaties in de kernen worden te weinig in de kijker gezet en het project van Leiedal, Kameleon genaamd, zal daar volop op inzetten. Minister, zult u ook initiatieven nemen om de leegstaande bedrijfspanden in de kernen opnieuw een bestemming te geven?
De heer Schiltz heeft het woord.
Minister, we moeten niet altijd met een batterij aan nieuwe maatregelen komen aanzetten en niet altijd het warm water uitvinden. Er is een interessant factbook ‘Winkelleegstand praktisch oplossen’ van de Nederlandse Kamer van Koophandel. Dat is een zeer bevattelijk document waar een aantal laagdrempelige maatregelen in vermeld staan die lokale besturen kunnen aanwenden om de leegstand te lijf te gaan: zowel juridisch als fiscaal-financieel, en vaak met promotiecampagnes ervoor zorgen dat de vraag en het aanbod elkaar bereiken. We zien trouwens dat steeds meer spelers op de markt komen die specifiek dit segment aanpakken en met kant-en-klare winkelruimtes komen aanrijden en die in een leegstaand gebouw zetten, vaak als pop-upoplossing, wat ook een deel van de oplossing kan zijn. Dat is uiteraard geen duurzame oplossing, maar het zorgt er wel voor dat er een lopende dynamiek blijft ontstaan.
Wanneer er lege bedrijfsgebouwen zijn, ben ik er niet echt een groot voorstander van om per se bedrijven in winkel- en woonkernen te houden. Ik denk dat dat nog een uitloper is van de planologische inzichten van de jaren 70, waar alles gemengd moest zijn. Ik denk dat we daar al ver weg van zijn. Voor kleinere gemeenten is het vaak ook een kwestie van mobiliteit. Er is in de studie verwezen naar de problematiek van parkeerplaatsen. Uiteraard is dat veelal een lokale bevoegdheid, maar er zijn ook veel gewestwegen die door dorps- en stadskernen razen, waardoor de winkelomgeving hoe langer hoe minder aantrekkelijk wordt. Waar de e-commerce de concurrentie aangaat en in de gezelligheid van de huiskamer vrolijk geshopt kan worden, moeten ook de winkelomgevingen een fijn karakter krijgen. Daar komen een aantal elementen bij van pas. Mijn vraag concentreert zich erop of het geen aanbeveling verdient om, zoals het Nederlandse voorbeeld, een factbook op te stellen met een aantal praktische oplossingen zodat op die manier de Vlaamse overheid de lokale besturen kan informeren op een bevattelijke manier over hoe ze snel het probleem van de leegstand kunnen aanpakken.
Mevrouw Remen heeft het woord.
Voorzitter, het probleem is tweeledig. Er is een winkelaanbod dat in oppervlakte is toegenomen en ook de leegstand van winkelruimtes is toegenomen. Maar de Vlaamse Regering gaat een aantal stappen in de goede richting zetten. In het ontwerp van decreet Integraal Handelsvestigingsbeleid is al zeker de intentie aangegeven dat de Vlaamse Regering werk zal maken van het kernversterkend beleid. Er is visie, er zijn goede gedachten, maar het is nu tijd voor concrete daden, daar zijn we het allemaal over eens.
Om opnieuw leven te blazen in die stadskernen, moeten ook de lokale overheden in samenspraak met de Vlaamse overheid in een planmatige aanpak voorzien om het stadscentrum opnieuw aantrekkelijk te maken, zowel voor de zelfstandige uitbaters als voor de consument. Dat zeggen ook de mensen van UNIZO. Dat staat ook in hun visie op de leegstand in de standskernen.
Ik verwijs heel graag naar een schoolvoorbeeld in Kortrijk. Daar is een stadsproject ‘Kortrijk Zaait’, waarbij eigenaars bijvoorbeeld een vrijstelling van leegstandstaks krijgen als ze hun pand voor minimum negentig dagen tot een jaar aan een voordelig tarief kunnen verhuren aan startende ondernemers. Het resultaat is dat in 2014 in Kortrijk de leegstand verminderde met een aantal procent. Het waren alvast kleine stapjes in de goede richting.
De overheid mag niet vergeten in te zetten op verschillende domeinen. Een multidisciplinaire aanpak is echt nodig. Leegstand van onze stadscentra is een diepgaand probleem met verschillende facetten. Dat lossen we niet alleen op door te wijzen naar de baanwinkels in de periferie, maar ook met een planmatige aanpak op alle domeinen: bereikbaarheid, betaalbaarheid, fiscaliteit, parkeerbeleid, ruimtelijke ordening, sociaal-economisch beleid. Aanpak van leegstand kan alleen slagen als onderdeel van een duidelijk allesomvattend detailhandelsbeleid waarbij we niet mogen vergeten dat zeker de ruimtelijke maar ook de economische insteek van belang is.
Minister Muyters heeft het woord.
Alleen al het aantal uiteenzettingen en de reacties op de vraag van de heer Van Malderen bewijzen dat het een onderwerp is dat duidelijk leeft. Voor ons is het niets nieuws. Mijn voorganger, minister Peeters, en ikzelf als minister van Ruimtelijke Ordening, hebben in het verleden reeds heel wat rond dit thema gedaan. Zo wordt me gezegd dat in februari van vorig jaar de resultaten van de interprovinciale studie detailhandel door toenmalig minister Peeters werden gepresenteerd. De resultaten zijn voor ons geen volledige verrassing. Reeds in 2009 zijn minister Peeters en ikzelf, ons bewust van de ingrijpende transformatie waar de sector van de detailhandel door gaat, met die aanpak begonnen. Verschillende elementen geven daar aanleiding toe. Je hebt de globalisering, een veranderd consumentengedrag, de economische crisis en zeker ook de e-commerce als extra distributiekanaal. Die elementen hebben een heel grote impact. De impact op de kernen in onze steden en gemeenten was er dan ook de aanleiding voor dat mijn toenmalige collega Peeters en ikzelf de winkelnota in 2010 naar voren hebben gebracht, met aandacht voor kernversterking. De leegstand is uiteraard vooral een uiting van een onevenwicht tussen vraag en aanbod, dat kan ik alleen maar onderschrijven.
Wat het persbericht van UNIZO betreft, klopt het dat er het voorbije decennium meer aanbod is gekomen. Dit aanbod bevindt zich vooral in de periferie. Aangezien de consumentenbesteding niet even sterk als het aanbod is gestegen, krijgen we uiteraard meer concurrentie. Dit leidt tot meer leegstand in de kernen.
We mogen niet blind zijn voor de impact van een gewijzigd consumentengedrag. De sterk toegenomen mobiliteit en de uitwaaiering van de woonfuncties zijn elementen die een rol spelen. De ruimtelijke ordening speelt zeker mee.
Bovendien blijkt uit een eerste analyse van een nog lopend onderzoek naar de eigenaars van leegstaande handelspanden en uit een onderzoek van het Kennisnetwerk Detailhandel dat nog heel wat andere factoren een rol spelen. Ik geef enkele voorbeelden. Blijkbaar staat 25 procent van de leegstaande panden leeg omdat de handelaars de pensioengerechtigde leeftijd hadden bereikt en geen opvolger hebben gevonden. Daarnaast bestaat 10 procent van de leegstaande panden uit nieuwe gebouwen die in centrale winkelgebieden zijn gelegen, maar niet ingevuld geraken. Die panden zijn gebouwd, maar er blijkt geen interesse te zijn. Verder werd 16 procent van de leegstaande panden gebruikt door handelaars die zijn verhuisd omdat ze een grotere oppervlakte wilden.
Het is de voorbije jaren gelukkig niet alleen bij een studie en een analyse gebleven. In uitvoering van de eerste winkelnota hebben we een aantal zaken gedaan. Ik zal er vier opsommen.
Er is een Leidraad Strategisch Commercieel Plan voor steden en gemeenten gekomen. Er is een oproep van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling betreffende de gevelrenovatie gelanceerd. Dit is belangrijk omdat op die manier de kernen van de steden weer aantrekkelijker kunnen worden gemaakt. Het Kennisnet Detailhandel is opgericht om voor de analyse van data en voor tools te zorgen. We hebben een omzendbrief opgesteld om te voorkomen dat de schaarse ruimte op de bedrijventerreinen niet met detailhandel of met horeca zou worden ingevuld. Ik vind dit belangrijk, niet omdat ik die omzendbrief nog zelf heb verstuurd, maar omdat de bedrijven die daar zouden kunnen komen, niet in een stad kunnen komen. Op die manier zouden de bedrijventerreinen dan ook verkeerd worden ingevuld.
We zijn de ondernemers zelf ook niet vergeten. We hebben projecten inzake commerciële innovatie en inspiratie gelanceerd. Handelaars hebben intensieve begeleiding gekregen om hun winkelconcepten aan de nieuwe werkomstandigheden aan te passen.
Mijnheer Schiltz, u hebt net naar de Nederlandse Kamer van Koophandel verwezen. Ik zal met uw verwijzing zeker rekening houden. Ik zal nagaan waar we nog iets aan het bestaande kunnen toevoegen.
Na de eerste winkelnota is er in december 2012 een tweede winkelnota gekomen. We hebben een programma voor de kernversterkende projecten gelanceerd. In dit verband zijn 90 projecten goedgekeurd. In totaal gaat het om 5,8 miljoen euro. Wat betreft de projecten waarvoor om steun kon worden gevraagd, zaten we toen volgens mij juist.
Het integraal handelsvestigingsbeleid zal het sluitstuk van het kernversterkend beleid vormen. De Vlaamse Regering heeft dit beleid vorig jaar nog principieel goedgekeurd. Het is aan de adviesraden voorgelegd. Het advies van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening (SARO) bijvoorbeeld bevat een aantal pertinente opmerkingen. Ik neem nu de tijd om, samen met mijn administratie, aan het advies van de SARO tegemoet te komen.
Als ik me niet vergis, heeft het Vlaams Parlement tijdens de laatste vergadering van de vorige legislatuur nog de omgevingsvergunning goedgekeurd. Volgens mij is het nodig ons decreet af te stemmen op de procedures voor de omgevingsvergunning. Dit vergt een intens overleg tussen mijn administratie, de administratie van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening en het Agentschap Ondernemen.
Indien de Vlaamse Regering die afstemming optimaliseert en valideert, kan het voorontwerp van decreet naar de Raad van State. Vervolgens zullen we het ontwerp van decreet hier indienen. De commissie zal het bespreken en hopelijk zal het Vlaams Parlement dit ook goedkeuren.
De voorbije jaren hebben we de steden en de gemeenten heel wat data en tools aangereikt. Het is in mijn ogen belangrijk dat ze een rol vervullen. Zij hebben de regie van het detailhandelsbeleid in handen. Met de tools die we hebben gemaakt en de data die we hebben verzameld, kunnen ze dit in handen nemen. Het decreet zal die regiefunctie nog verder ondersteunen.
We hebben de steden en de gemeenten ook financieel ondersteund. We hebben hiervoor gebruikgemaakt van de oproepen voor de handelskernversterking. De meeste oproepen die in het licht van dat steunprogramma zijn goedgekeurd, zijn in de loop van 2014 gestart. Het is, eerlijk gezegd, echter nog te vroeg voor een evaluatie.
Ik wil nog een oproep signaleren. De oproep betreffende de aankoop van handelspanden heeft geen einddatum. Er zijn nog middelen beschikbaar. De steden en de gemeenten kunnen met betrekking tot de aankoop van handelspanden nog projecten indienen.
Later deze maand zullen in het rapport van het leegstandsonderzoek ook een reeks aanbevelingen aan het licht komen. De steden en de gemeenten zullen hiermee ook aan de slag kunnen. Iedereen weet dat de aanpak van de leegstand maatwerk zal vergen. Volgens mij zal dit soms zelfs maatwerk tot op het niveau van elke straat vragen.
Tot slot lijkt het me aangewezen om de evaluatie van de lopende projecten af te wachten voor we een nieuwe oproep lanceren. Zoals ik al heb gesteld, kunnen de steden en de gemeenten bij het Agentschap Ondernemen nog steeds projecten ter ondersteuning van een actief handelspandenbeleid indienen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik ben het hier en daar met u eens. Ik heb nog een vraag, en op één punt ben ik het echt niet met u eens.
De economische situatie is uiteraard een factor die meespeelt. Dat kunnen we niet uitgommen. Dat neemt de structurele wijzigingen niet weg. U hebt zelf verwezen naar e-commerce. Dat is een generiek gegeven. Een kleinhandel van kledij, schoenen en dergelijke die vaak de ruggengraat vormen van een kleinhandelsweefsel in winkelstraten kan daar moeilijk een antwoord op bieden. Het gaat niet op die zaken aan te klagen. Ze zullen ook nooit meer verdwijnen. We hebben het er al over gehad. Hoe moeten we daarmee omgaan? Hoe wapenen we de kleinhandel? Kunnen zij daar iets mee doen dat een nieuwe inkomensbron oplevert?
Ik vind dat u te weinig ingaat op het aspect van de mobiliteit. U hebt verwezen naar de parkeerproblematiek. Ik kan verwijzen naar studies waaruit blijkt dat de opsplitsing in vervoersmodi kan worden gemaakt naargelang de inplanting van een winkel.
Ik zag gisteren nog een tabel daaromtrent in een voorstel van resolutie dat Groen heeft voorgelegd. De heer Annouri is net even weg, dus kan ik zonder probleem plagiaat plegen. Voor winkels die in de kern liggen, kiezen de klanten voor zachte of duurzame vervoersmodi, tegenover de perifere handelszaken die per definitie veel sterker autogerelateerd zijn, ondanks de alternatieven die in de milieuvergunningen werden opgelegd.
Kijk naar het Waasland Shopping Center. Daar ging men busbanen leggen. Daar zijn flankerende maatregelen van De Lijn op geënt en 11 procent van de klanten komt met de bus. De overgrote meerderheid is automobiliteit. Dat zijn negatieve aspecten – de files dus ook – die we niet mogen meenemen.
Mevrouw Remen, u zegt dat we allesomvattend moeten doen, dat is juist, maar we moeten niet alles tegelijk en ‘à tous azimuts’ doen. Sommige maatregelen heffen elkaar gewoon op. Men zal daar stringente keuzes moeten maken, ook in het ruimtelijk beleid. Deze bevoegdheid zit in deze legislatuur elders, maar ik roep u op om dat als minister van Economie te bewaken, wetende dat de vervoersmodi gekozen worden in functie van de ruimtelijke inplanting.
Ik blijf wat op mijn honger zitten wat betreft het decreet. Ik snap dat u in een procedure zit. Er is een eerste ontwerp geweest, dat ging naar de adviesraad. Er kwam kritiek. Het zou toch wel nuttig zijn om aan te geven wat voor u de kapstokken zijn. Ik begrijp dat u niet in detail kunt treden. Welke timing hebt u voor ogen? Ik heb alle begrip voor de politieke besluitvorming en afstemming. Is het nog dit jaar?
Ik veronderstel dat iedereen het eens is over de belangrijke rol van de lokale besturen. U wilt hun de regierol geven. Het is meer dan een semantische discussie. Een regisseur heeft een behoorlijke zeggingskracht ten aanzien van de acteurs. Daar wringt het schoentje. Wat is de reële daadkracht, los van de wil? Wat kan men doen om een sturend beleid te voeren?
Het is geen toeval dat er vandaag in de provinciesteden een grote druk ligt op de leegstand. We merken een sterke polarisatie bij het winkelen. Er zijn belangrijke stadsvernieuwende initiatieven geweest in Kortrijk, Brugge, Antwerpen en Gent. De aantrekkelijkheid van de centra is vergroot.
In de provincie rafelen heel wat traditionele winkellinten gewoon uit. Dat heeft een negatief effect op de aantrekkelijkheid. Dat zet een vicieuze cirkel in gang. Die zouden we moeten kunnen doorbreken.
De aankoop van handelspanden zou een geschikt middel kunnen zijn – misschien moet het wat beter in de markt worden gezet – om de goede oppervlakte te bieden. Heel vaak gaat het over een mismatch van vraag en aanbod. Ik heb het al eens gezegd: ik betreur dat men dit jaar geen oproep gedaan heeft om die aantrekkelijkheid van winkelstraten te verhogen.
De projecten die in 2014 zijn gestart, lopen nog. U gaat de evaluatie afwachten.
Ik denk dat de problematiek dusdanig is dat een initiatief op zijn plaats zou zijn. Minister, als u al niet ingaat op onze suggestie om een nieuwe impuls te geven, wanneer mogen we dan de evaluatie verwachten? Wanneer is dan een nieuw initiatief te verwachten? Is dat 2015, is dat 2016? Komt er nog iets de komende jaren?
De heer Schiltz heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Het punt van de mobiliteit dat ik kort had aangehaald, blijft natuurlijk. Dat gaat over een aantal gewestwegen die ook door dorpskernen lopen enzovoort. De heer Van Malderen heeft daar ook enigszins naar verwezen. Uiteraard is dat niet volledig uw bevoegdheid. Dat weet ik wel. Ik meen echter dat we stilaan wel aan het verzadigingsniveau van ondertussen achterhaald geplaatste infrastructuur zitten. Men moet eens bekijken hoe men strategisch moet omgaan met de grote verkeersassen in ons land, en ook met de secundaire verkeersassen, want het probleem zit vooral daar. Het gaat over de rijkswegen, de verbindingswegen tussen autosnelwegen, niet over de autosnelwegen zelf. Kijken we naar de noord-zuidverbinding, de ontsluiting, de IJzeren Rijn en uiteraard naar de Oosterweelverbinding in Antwerpen, dan merken we keer op keer dat we onszelf vastrijden als er oplossingen moeten worden gevonden, net omdat die grote verkeersassen dichtbij winkel- en woonkernen liggen. Dat lijkt me een werf te zijn. Dat is niet alleen uw bevoegdheid. Dat is bevoegdheidsoverschrijdend. De Vlaamse Regering kan echter toch misschien een aanzet beginnen te maken, zodat we op middellange termijn op doortastende wijze knopen kunnen doorhakken.
Minister Muyters heeft het woord.
Laat me duidelijk zijn: ik zal niet echt ingaan op de mobiliteit. Dat lijkt me niet verstandig. Dat is om te beginnen ook mijn bevoegdheid niet. Dat het al dan niet inplanten van winkels in het stadscentrum en dergelijke een effect heeft op de totaliteit van de ruimtelijke ordening, lijkt me vanzelfsprekend. Vandaar ook al die nota’s die in het verleden daarover zijn gemaakt door de minister van Ruimtelijke Ordening en de minister van Economie samen. Die nota’s werden ook voorgelegd aan de regering. Het is niet nieuw dat, als er beslissingen worden genomen die een grote impact hebben, daar ook een mobiliteitsplan aan wordt gekoppeld. Ik begrijp dus heel goed wat u naar voren brengt, maar ik zal daar niet dieper op ingaan.
Mijnheer Van Malderen, u vroeg welke de kapstokken zijn. Ik denk dat u het voorontwerp van decreet kent zoals dat naar de adviesraden is gegaan. Ik denk dat de kapstokken daarin wel terug te vinden zijn. Dat we nu de verwerking wel zelf doen, uiteraard na de adviesraden en na de commentaren die er nog zijn, lijkt me ook vanzelfsprekend. Het zou slecht zijn, mochten we de afstemming met de omgevingsvergunning niet doen. Die is toch uiteindelijk pas goedgekeurd in de laatste parlementaire vergadering van de vorige legislatuur. Dat is geen kritiek. Dat is een vaststelling. Ik heb in mijn antwoord ook duidelijk gezegd, dacht ik, dat ik voorzie dat we dit later dit jaar daadwerkelijk aan de commissie voorleggen.
Wat de oproepen betreft, zal ik niet veel toevoegen. Ik wil nogmaals herhalen dat een aantal van die oproepen nog altijd openstaan, dat ter zake nog projecten kunnen worden ingediend. Voor de rest meen ik daarover te hebben gezegd wat kon worden gezegd.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, u hebt daarnet een heel uitgebreid antwoord gegeven, maar ik betwijfel eerlijk gezegd of het de ongerustheid zal wegnemen. Ik vind dat u enigszins een kans mist om daadkracht te tonen ter zake. Emblematisch is de oproep naar verbeteringsprojecten. Ik heb het gezegd bij de begroting: ik blijf het een gemiste kans vinden om besturen, met subsidies, maar ook gewoon procesmatig, te stimuleren om daarover na te denken. Daar zou een mogelijkheid zijn. Ik kan alleen maar betreuren – en nog velen met mij, denk ik – dat dit niet gebeurt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.