Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, tijdens de vorige legislatuur verklaarde uw voorganger Pascal Smet, nu Brussels minister, op een vraag om uitleg dat hij als Vlaams minister bevoegd voor Brussel contact zou hebben met Brusselse gemeentebesturen van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en dat hij ernaar streefde met deze gemeentebesturen een goede relatie te onderhouden. Ik weet dat het ook een van de prioriteiten is in uw beleidsnota. Ook toen u nog zetelde in dit Vlaams Parlement, was het een van uw bekommernissen.
De aanleiding was onder meer dat er enkele mededelingen over gemeentelijke initiatieven van bepaalde gemeentebesturen uit Brussel werden opgesteld in zeer slecht Nederlands. Dat is doorgaans wat we zien, lezen of horen. Maar u weet dat het meer is dan wat soms als een oud zeer wordt omschreven. Het gaat iets verder, dieper en structureler dan dat.
In een van de strategische doelstellingen van uw beleidsnota Brussel werd de samenwerking met de lokale besturen in Brussel vooropgesteld. U zou in overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in kaart brengen op welke terreinen er kan worden samengewerkt om het Vlaamse gemeenschapsbeleid verder uit te werken en toe te passen in Brussel. U zou ook in kaart brengen op welke terreinen dat nog niet gebeurt.
Minister, goed wetende dat u inzet op wat reeds was aangekondigd door uw voorganger, namelijk de samenwerking met de lokale besturen, hoop ik dat u al enkele antwoorden kunt geven. Hoe plant u dat de lokale besturen in Brussel daadwerkelijk op structurele wijze zullen worden ingelicht over de mogelijkheden en initiatieven die volgen uit het beleid van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel?
De Vlaamse Gemeenschap investeert aanzienlijk in Brussel, onder meer via het Huis van het Nederlands. Zult u de lokale besturen in Brussel wijzen op de mogelijkheden die Vlaanderen in Brussel biedt voor onder andere het aanleren van het Nederlands? Daar is iedereen bij gebaat. Brussel is niet enkel de hoofdstad van een tweetalig land, het is ook de hoofdstad van een meertalig Europa. Als een stad de ambitie heeft om de hoofdstad van Europa te zijn en te blijven, moet die toch minstens een inspanning doen om die tweetaligheid en zelfs meertaligheid uit te voeren.
Minister, plant u een overleg met de Vlaamse schepenen of OCMW-voorzitters uit de negentien gemeenten? Ik weet dat u ervaring hebt als gewezen lokaal mandataris, als gemeenteraadslid in Jette. U weet dat er zoiets bestaat als de conferentie van Vlaamse schepenen en OCMW-voorzitters in Brussel, om de decretale toepassing van de Vlaamse regelgeving, op het vlak van bibliotheken, kinderopvang, onderwijs, welzijn en dergelijke, beter kenbaar te maken bij de Brusselse Vlamingen en de verschillende Brusselaars die interesse tonen in dat aanbod van Vlaanderen in Brussel.
Bent u van plan om de gemeentebesturen in Brussel-Hoofdstad te contacteren en hun te wijzen op de bestaande taalwetgeving in bestuurszaken, onder meer inzake tweetalige communicatie? Werden er initiatieven genomen?
Ik heb het daarstraks al een oud zeer genoemd. Ik ben ervan overtuigd dat u als Brusselaar goed tweetalig bent, maar niet iedereen is dat, niet elke Brusselse Vlaming en ook niet elke pendelaar in Brussel. Recent werd ik op de hoogte gebracht van een voorval. Een persoon was het slachtoffer van een diefstal in Brussel op een zaterdagavond. Hij contacteerde de politie, maar jammer genoeg was er geen enkele politieagent in staat om een proces-verbaal in het Nederlands op te stellen. Het is een probleem dat niet wordt opgelost. Het is een praktijk waarmee veel Brusselse Vlamingen, anderstaligen en pendelaars worden geconfronteerd. Dat had al lang opgelost moeten zijn.
Hebt u eveneens de intentie om contacten te leggen met de politieke vertegenwoordigers in de politieraden en colleges van de politiezones – nog zo’n structuur in Brussel die wat ons betreft nog iets eenvoudiger en efficiënter zou kunnen – om de nadruk te leggen op de taalwetgeving? Welke contacten hebt u hiervoor reeds gelegd?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, ik ben het over bepaalde zaken met de heer Vanlouwe eens, maar ik wil nog enkele dingen toevoegen. Ik ben aangenaam verrast dat u een bepaalde structuur wilt aanmoedigen om tot overleg te komen. Tijdens het vorige debat hadden we geen structuren nodig, maar nu wilt u het overleg van de Vlaamse schepenen en OCMW’s een kans bieden. Mensen samenbrengen tot overleg is een kans. Dit bestaat officieel niet, maar dat mag u niet beletten om met hen te praten.
De manier waarop het lokaal sociaal beleid in Brussel wordt gevoerd, is problematisch. Er zijn heel moeilijke contacten met de OCMW’s. In heel Vlaanderen wordt lokaal sociaal beleid samen met de OCMW’s uitgevoerd. In Brussel is dat bijna een aparte werking. Je voelt dat het moeilijk is, ook daar waar we een Nederlandstalige voorzitter hebben. Je kunt niet verwachten dat die mensen plots wel zorgen dat het allemaal werkt en goed gaat. Er zijn knelpunten die moeten worden opgelijst en waaraan moet worden gewerkt. Tegelijkertijd moeten we de pragmatiek hebben om te kijken hoe we ons beleid wel kunnen uitvoeren, zoals dat met het lokaal sociaal beleid gebeurt. Als het niet zo goed lukt met de OCMW’s, moeten we nagaan hoe op een andere manier een aanbod kan worden gegenereerd. We hebben verantwoordelijkheden in Brussel die we willen én moeten opnemen.
Er zijn ook positieve zaken. Ik wil niet enkel zeggen dat de gemeenten en OCMW’s niet willen meewerken. Er gebeuren inspanningen in een aantal gemeenten om toch scholen of crèches op te richten. Er zitten ook bondgenoten bij de lokale besturen. Mensen willen meewerken en zijn bereid om te investeren in kinderopvang en scholen. We moeten de positieve elementen beklemtonen en vastnemen. Het werk dat de Vlaamse schepenen daarin doen, moeten we ondersteunen.
Ik sluit me aan bij de vragen over hoe de oplijsting zal gebeuren en welk traject we zullen afleggen. Ik verwacht niet dat u nu een actieplan hebt waarmee de relatie met de lokale besturen in Brussel op een half jaar wordt rechtgetrokken. We moeten daarin realistisch en pragmatisch zijn.
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, ik vond dit een erg interessante vraag. Het is volgens mij een transversale uitdaging, zeker de eerste vraag die een taak is voor de hele Vlaamse Regering. Ik heb in de commissie Sport een vraag gesteld aan minister Muyters over de participatie vanuit de negentien Brusselse gemeenten aan het Vlaamse sportbeleid. Je krijgt dan het antwoord dat elke gemeente dezelfde informatie krijgt en dat het niet de schuld is van de minister dat de Brusselse gemeenten daar niet op intekenen. Strikt legalistisch en reglementair klopt dat, maar de realiteit is helaas dat brieven van de Vlaamse Gemeenschap misschien niet meteen bij de juiste persoon terechtkomen. Dat is een van de aandachtspunten in uw beleidsnota. Ik denk bijvoorbeeld ook aan het Steunpunt Vakantieparticipatie, waarop te weinig wordt ingetekend vanuit Brussel. Dit is bij uitstek een transversale uitdaging.
Ik wil ook iets zeggen over het gebruik van het Nederlands. Ik ben zelf actief in het OCMW van Watermaal-Bosvoorde. We kampen daar telkens met enorme problemen bij het aantrekken van gekwalificeerd personeel en zeker Nederlandstalig. Dat is bijna onmogelijk in onze gemeente. We kunnen OCMW’s of lokale besturen in het algemeen er misschien wel toe aanzetten om met het Huis van het Nederlands een overeenkomst te sluiten om een basis van Nederlands te leren. Er bestaan al initiatieven, bijvoorbeeld HopiTAAL, in samenwerking met het CIBG, in de Brusselse ziekenhuizen. Dat is een succes. Er zijn duizenden verpleegkundigen en artsen die specifiek gericht op hun metier de kennis van het Nederlands opbouwen. Misschien kunnen we dat ook bij de OCMW’s doen.
Als ik me goed herinner, staat er in het regeerakkoord van de VGC dat ze daar ook een overlegmoment plannen met alle Vlaamse mandatarissen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, één keer per jaar. Misschien kunt u daarbij impulsen, richtlijnen of tips geven en zo mee inhoud geven aan die ‘powwow’.
Minister Gatz heeft het woord.
Geachte commissieleden, bedankt voor uw vragen die me toestaan om dieper in te gaan op de samenwerking tussen Vlaanderen en de Brusselse lokale besturen. De relatie tussen de Vlaamse overheid en de Brusselse gemeenten is inderdaad niet altijd evident. Dat moet ik u niet uitleggen. Het is goed om er even aan te herinneren. Onze bevoegdheid om dingen op te leggen, is trouwens zeer beperkt. Dat weet u ook.
In de praktijk komt het erop neer dat het initiatief tot samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap bij de gemeenten zelf ligt. Dat is een logica waar we consequent in moeten zijn, als we de gemeentelijke autonomie in Vlaanderen belangrijk vinden. Hetzelfde geldt – zolang die gemeenten bestaan, en ze bestaan nog steeds – voor Brussel. Het initiatief ligt dus bij de gemeenten om contact op te nemen met de Vlaamse overheid om in bepaalde gevallen in aanmerking te kunnen komen voor subsidies.
We moeten hierbij de hand in eigen boezem steken en durven te erkennen dat de toepassing van de Vlaamse decreten niet altijd eenduidig is. Soms kunnen de gemeenten rechtstreeks bij de Vlaamse overheid terecht, soms gaat dat via de VGC en soms is het de VGC zelf die de rol van organisator op zich neemt. Zowel de Vlaamse Regering als de VGC hebben er belang bij dat we ons duidelijker opstellen ten aanzien van de Brusselse gemeenten.
Vorige week hadden we een debat in de samenwerkingscommissie VGC - Vlaamse Gemeenschap rond Brusselse aangelegenheden. Sommige collega’s hebben eraan deelgenomen. Ik benadruk nog eens wat ik daar heb gezegd – we moeten er effectief werk van maken. Het is mijn bedoeling om in de tweede helft van 2015 de Task Force Brussel een permanente doorstart te laten nemen. Het opvolgen en bereiken van de 30 procentnorm en de 5 procentbegrotingstoets, het invullen van witte vlekken op het vlak van gemeenschapsbeleid in Brussel, het vooruitzien en adequaat positioneren op mogelijke problemen bij nieuwe regelgeving, het structureren van de ‘generieke’ samenwerking met de VGC: het zijn allemaal uitdagingen die mijns inziens ook een ambtelijke onderbouw en uitwerking nodig hebben. Daarmee kom ik tegemoet aan de tussenkomst van mevrouw Van den Brandt.
Ook de wijze waarop we ons vanuit het Vlaams Gemeenschapsbeleid – gedragen door de Vlaamse Gemeenschap en de VGC samen – opstellen ten opzichte van de Brusselse gemeenten, is een element dat in de werking van de op te richten ‘permanente gemengde ambtelijke commissie’ aan bod zal moeten komen. In welke zin en met welke opdracht dit aan bod zal komen, is nu nog niet duidelijk. Ik zal u dat uitleggen, want uw eerste reactie zal misschien zijn: wat gaan we doen tussen nu en die tweede helft van 2015?
De Task Force Brussel, die zijn opdracht eind 2012 beëindigde in de vorm van een lijvig eindrapport, legde daarmee de bal in het politieke kamp. Het is nu eerst aan de politici in de komende weken en maanden om de prioriteiten en werkthema’s voor deze legislatuur te bepalen. Daarvoor wil ik in de eerste helft van 2015 de tijd nemen om te overleggen met zowel mijn collega’s in de Vlaamse Regering als mijn collega’s in het VGC-college.
In eerste instantie is dat een bilateraal overleg: het VGC-collegelid bevoegd voor welzijn, vergadert met de minister van Welzijn enzovoort. Daarna kan dat een multilateraal overleg worden. We zullen zien hoe we dat kunnen organiseren. Op basis van dit voorbereidend politiek overleg moet dan duidelijk worden waarrond we de ambtelijke commissie aan het werk gaan zetten en welke opdrachten we ze gaan meegeven. Ik herinner u er nog eens aan dat dit engagement niet vrijblijvend is. Tussen Pasen en de zomer zullen we daar meer duidelijkheid over hebben. In deze commissie en/of de samenwerkingscommissie kunnen we daar dieper op ingaan.
Dat hierbij ook de positie ten opzichte van de Brusselse gemeenten aan bod zal komen, lijkt me evident. Of dat dossier- of sectorgebonden of generiek zal zijn, is op dit moment nog niet duidelijk en moet duidelijker worden in de eerste helft van 2015.
Ik ga dieper in op uw specifieke vragen. Ik heb nog niet overwogen om op een structurele wijze de Brusselse gemeentebesturen in te lichten over de mogelijkheden en initiatieven die volgen uit het beleid van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. De Brusselse gemeenten beschikken immers over eigen kanalen en kunnen nu al de juiste informatie vinden over de Vlaamse subsidiemogelijkheden. Wie surft naar de website van de Vereniging van de Stad en Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (VSGB) – de Brusselse tegenhanger van de VVSG – kan daar de lijst van mogelijke subsidies van de Vlaamse overheid opzoeken. Ook via haar nieuwsbrief houdt de VSGB de negentien gemeenten op de hoogte van subsidiemogelijkheden van de Vlaamse overheid.
Bovendien – als ik nu zou stoppen, zou het een beetje flauw zijn, iedereen kan naar een website gaan – zijn er in de Brusselse gemeenten ook bevoorrechte tussenpersonen, onze partners, namelijk de Vlaamse schepenen en/of de OCMW-voorzitters. Sinds de laatste gemeenteraadsverkiezingen is het aantal Nederlandstalige schepenen, net zoals het aantal Nederlandstalige gemeenteraadsleden, trouwens gestegen. Een van hun taken is om er in de schepencolleges voor te zorgen dat de banden met de Vlaamse Gemeenschap worden aangehouden en verbeterd. Het is mijns inziens een wezenlijk onderdeel van de opdrachten van een Vlaamse schepen – en dat weten ze maar al te goed – om het Nederlandstalig gemeenschapsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC in het oog te houden en uit te leggen binnen hun meerderheid.
Ik sta open om de Conferentie van Vlaamse schepenen en OCMW-voorzitters te woord te staan. Dat is in dit stadium nog niet gebeurd. Ik wil zeker overwegen om hen – indien nodig – op de een of andere manier op een structurele basis beter in te lichten over de mogelijkheden die de decreten allemaal inhouden, voor zover ze dat nog niet weten. Ik onthoud de zinvolle suggestie van de heer Poschet om dat te verbreden naar de Nederlandstalige mandatarissen in het algemeen. We moeten alleen zien hoe we dat inpassen in het traject dat ik net heb geschetst.
Maar ook dat pakken we beter niet ad hoc maar op een gestructureerde en planmatige wijze aan. Dat vergt enige tijd. We moeten dat integreren in de aanpak die ik hierboven schetste in aanloop naar de doorstart van de gemengde ambtelijke commissie in de tweede helft van 2015. De commissie krijgt een politiek mandaat, dat door de politici in de komende maanden zal worden voorbereid.
Ik zal mijn kabinet opdracht geven om tijdens de voorbereidende periode tijdens de eerste helft van 2015 zeker ook contact te nemen met vertegenwoordigers van bovengenoemde conferentie. Het kan zijn dat we ze de komende weken of maanden al zien, als de gelegenheid zich voordoet of als ze dit vragen. Dat sluit ik zeker niet uit.
Het is goed hier ook op te merken dat de communicatie tussen de meeste diensten van de VGC, de gemeenschapscentra en de gemeenten vaak nu al goed loopt. Op het lokaal niveau wordt vaak goed samengewerkt rond concrete projecten.
Het Huis van het Nederlands in Brussel heeft al sinds 2011 een aanbod speciaal voor de Brusselse gemeenten en OCMW’s, gefinancierd met projectmiddelen van de Vlaamse overheid. Het huis sloot de voorbije jaren samenwerkingsakkoorden af met Sint-Gillis, Schaarbeek, Jette en recent met Brussel. Met Sint-Pieters-Woluwe, Elsene, Anderlecht, Etterbeek, Koekelberg en Evere waren en zijn er verkennende gesprekken met schepenen – van Personeelszaken en/of Vlaamse aangelegenheden –, gemeentesecretarissen en/of hr-verantwoordelijken. Daar waar het effectief tot samenwerking kwam, voerde het huis een grondige analyse uit van de taalsituatie op de diverse diensten, namelijk burgerlijke stand, onthaal en parkeerwachten. Op basis van die analyses formuleerde het huis beleidsvoorstellen voor het verbeteren van de tweetaligheid bij de diensten in kwestie en hielp het bij het opstarten van de door de gemeente gekozen taalacties, namelijk lessen, conversatietafels, (taal)peter-/meterschappen enzovoort.
Het huis zocht en vond bij de centra voor volwassenenonderwijs (CVO) docenten voor lessen op maat voor loketbedienden en parkeerwachters en ontwikkelde zelf een digitaal leerplatform, NL@city.brussels, dat zeer binnenkort aan de pers zal worden voorgesteld.
Samengevat: er bestaat een op maat gesneden aanbod Nederlands voor Brusselse gemeenten en OCMW’s, aangeboden door het Huis van het Nederlands. Tot nu toe gingen tien gemeenten en twee OCMW’s hier in mindere of meerdere mate op in. Op dit ogenblik onderzoekt het Huis de mogelijkheden om dit project te laten financieren via het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Ik heb de gelegenheid gehad om u dit antwoord te geven bij een aantal schriftelijke vragen. Wij moeten effectief de motor zijn van dit soort contacten, op politiek niveau, en de knowhow moet dan gebeuren bijvoorbeeld via het Huis van het Nederlands. In de mate van het mogelijke moeten wij dit financieren en blijven financieren. Het is natuurlijk nog beter wanneer de financiering van dergelijke programma’s – en dat gebeurt in toenemende mate binnen de Brusselse instellingen, zowel binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest als binnen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) – geïnternaliseerd wordt. Wat ze eerst op eigen initiatief niet deden en misschien niet wilden, gebeurt na verloop van tijd dan toch als een normale zaak, ook bij hen.
Wat de toepassing van de taalwetgeving betreft, voel ik mij niet geroepen en ben ik niet bevoegd om de Brusselse gemeentebesturen op basis van concrete incidenten tot de orde te roepen. Dat is in ieder geval op dit ogenblik zo, maar ik zeg niet dat dat nooit zal gebeuren. Op dit ogenblik lijkt mij dat in ieder geval niet aan de orde.
Hetzelfde geldt trouwens voor de toepassing van de taalwetgeving in de politieraden. Waarom? Het is in eerste instantie nog altijd de bedoeling dat de instellingen die wettelijk bevoegd zijn, daarvoor moeten optreden.
Het lijkt mij niet de beste aanpak om de Brusselse instellingen van mijn kant uit direct contacteren en hen te wijzen op hun verplichtingen. Trouwens, wanneer wij vanuit de Vlaamse Regering specifiek contact opnemen met de Brusselse gemeenten, merken we dat dit soms contraproductief werkt. Nogmaals, ik sluit niet uit dat ik dat in de toekomst zou of zal doen, maar op dit ogenblik niet. Het geval waarbij mijn voorganger een brief had gestuurd over de Nederlandstalige communicatie van de gemeenten, leverde weinig of soms negatieve reacties op. Ik betreur die houding natuurlijk, samen met u, maar dat is nu eenmaal een deel van de politieke realiteit. Ik heb vorige week in de samenwerkingscommissie en bij de voorstelling van mijn beleidsnota gezegd dat ik meer wil inzetten op wat ik in het eerste deel van mijn antwoord heb gezegd, dan op het tweede. Daarmee wil ik niet zeggen dat we de toepassing van de taalwetgeving blauwblauw moeten laten.
Volledigheidshalve – maar nu zullen we natuurlijk een debat voeren over de klachten en waarom ze al dan niet worden ingediend – merk ik op dat tijdens het voorbije jaar bij de Taalwetwijzer slechts twee klachten werden geformuleerd over Franstalige communicatie naar Nederlandstaligen vanuit een Brussels gemeentebestuur. Wil dat zeggen dat er maar twee incidenten waren? Nee, absoluut niet. Ik moedig mensen zeker aan wanneer zij niet tevreden zijn over het taalbeleid of de concrete taalservice van hun gemeente, ons dat te laten weten, al was het maar via een eenvoudige e-mail. Als je met een klacht naar de Vaste Commissie voor Taaltoezicht wilt gaan, moet je aan een aantal voorwaarden voldoen, maar bij de Taalwetwijzer is het eenvoudiger. Hoe meer wij het weten, hoe meer wij er iets aan kunnen doen. Ten aanzien van het onwillige deel van Franstalige politici kunnen we dan ook aantonen dat er wel degelijk redenen tot ontevredenheid zijn. Als er natuurlijk maar twee klachten zijn, speelt dat helaas niet in ons voordeel.
Het kan uiteraard geen kwaad om tijdens deze legislatuur via de hiervoor bestemde en nader te bepalen nuttige kanalen aan sensibilisering te doen. Mijnheer Vanlouwe, we hebben dat debat ook gevoerd tijdens de beleidsnota. Met andere woorden, ik zal wel kijken hoe we de Taalwetwijzer weer onder de aandacht kunnen brengen, zodat men opnieuw weet dat het bestaat, dat het nuttig is om een klacht in te dienen en wat er met die klacht gebeurt. Dat staat niet op korte termijn op de planning, maar we gaan zeker na hoe we dat het best oordeelkundig kunnen doen.
Dat is de essentie van mijn antwoord. Het zal u geen volledige genoegdoening geven, maar ik hoop dat het vanuit een bepaald plan van aanpak voldoende duidelijk en transparant is.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en uw voorstellen. We dromen allemaal van een perfecte wereld, een perfecte hoofdstad, hoofdstad van Europa, waar alles perfect in twee talen zou gebeuren. Ik weet dat dat bijzonder moeilijk is. Ik weet dat u op de hoogte bent van het probleem en dat u de voorbije jaren in uw politieke carrière inspanningen hebt geleverd om die meertaligheid – of in ieder geval de tweetaligheid – in onze stad te verbeteren. Ik vind dat het een evidentie zou moeten zijn dat er in onze stad, als hoofdstad van Europa, echt wordt gestreefd naar die meertaligheid, goed wetende dat er hier inderdaad Vlamingen en Franstaligen samenwonen, maar dat er ook heel wat expats zijn die ook niet altijd goed begrijpen hoe het hier in zijn werk gaat. We hebben die ambitie en moeten die ook blijven hebben, dat wil ik blijven benadrukken.
Ik was recent in Barcelona. Dat is ook een tweetalige stad, waar er ook wel wat taalconflicten bestaan, om het minimalistisch of eufemistisch te zeggen.
Het probleem is nog altijd niet opgelost. We kunnen het niet afdoen als een oud zeer, waarmee we dan maar moeten leren leven.
Minister, onze stad kan en verdient beter. U zegt dat het voor u misschien moeilijk is om die gemeenten rechtstreeks aan te schrijven. De voorbije jaren is er toch een andere houding ontstaan in heel wat Brusselse gemeentebesturen. In bepaalde gemeentebesturen die door FDF’ers worden bestuurd, is het nog altijd wat moeilijker. Maar hier en daar is er toch een bepaalde wijziging. Alles hangt natuurlijk ook af van de politieke wil van de lokale besturen. Ik heb het dan niet over de verschillende structuren, die het complexer maken. Het zou veel eenvoudiger zijn als je je tot één politieke dienst of overheid zou kunnen wenden. Hier moet je je tot negentien verschillende gemeenten wenden. In de ene gemeente of OCMW is het altijd wat gemakkelijker. Die politieke wil moet bestaan. Er zijn middelen om dat te verbeteren.
Terecht zegt u dat de Vlaamse Regering dat niet alleen kan doen, maar dat het ook vanuit de VGC moet gebeuren, onze lokale partner in Brussel. Vorige week hebben we in de samenwerkingscommissie gezien dat heel wat van onze lokale mandatarissen tegelijk mandataris zijn in de VGC-raad. Op die manier hebben ze voeling met wat er leeft op het OCMW- of het gemeentelijke niveau.
Het is ook een goede zaak dat er opnieuw werk wordt gemaakt van de ambtelijke werkgroep via de taskforce. Ik hoop dat het niet zo is dat er bepaalde rapporten worden geschreven die dan misschien wel een bron van inspiratie zijn om maatregelen te nemen, maar dat er ook effectief maatregelen worden genomen. We moeten zorgen dat het niet wordt begraven in ambtelijke werkgroepen, maar dat de politieke wil er is om er iets aan te veranderen.
Minister, u zegt dat het aantal klachten bij de Taalwetwijzer beperkt is. Een sensibiliseringscampagne zou daarbij kunnen helpen. De voorbije week heb ik er zelf al twee ontvangen. Mensen schrijven naar politici, naar de Vaste Commissie Taaltoezicht, naar zoveel diensten. Bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht moet het nog steeds met een aangetekende brief, wat veel mensen stoort. Mensen sturen e-mails, maar het is niet altijd duidelijk voor de pendelaars, de Brusselse Vlamingen die daarmee worden geconfronteerd, hoe ze bij de juiste dienst terechtkomen. Zelfs bij het Comité P zijn er recent ook klachten ingediend over mistoestanden bij de politie die niet in staat is om een proces-verbaal op te stellen. Ook bij lokale mandatarissen zijn er klachten. Misschien is het wel een probleem dat het niet duidelijk is waar men terecht kan als er zo’n probleem is. Het zou op de een of andere manier duidelijk moeten worden gemaakt waar mensen terechtkunnen om die klachten te groeperen en te richten naar het lokaal bestuur om dat aan te kaarten.
Minister, u hebt gezegd dat u veeleer wilt inzetten op taalpromotie in plaats van op de naleving van de taalwetgeving. Je zult er maar staan als pendelaar of inwoner wanneer je een verkeersongeval hebt en naar een ziekenhuis wordt gebracht, om dan een discussie te beginnen over de taalpromotie. Men moet wel voelen dat er iets verandert. De wil moet aanwezig zijn om ook in het Nederlands te worden bediend in onze stad. U moet dus blijven inzetten op de naleving van de taalwetgeving. Dat is moeilijk. De taalwetgeving is een heel goed middel, maar aan de afdwingbaarheid ervan schort het soms. Ik weet dat het niet echt uw bevoegdheid is, maar de ministers in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering hebben wel een bepaalde voogdijoverheid. Misschien is het wel nuttig als u een bilateraal overleg zult hebben met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, om aan de Brusselse minister-president duidelijk te maken dat hij een bepaalde voogdijoverheid heeft als er personeel wordt aangeworven dat niet de vereiste kennis heeft van het Nederlands.
Minister, ik noteer de goede intenties van de Vlaamse Regering en we zullen in de loop van het jaar zien wat de eerste resultaten zijn.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We wonen allemaal heel dicht bij elkaar, maar ik heb toch soms het gevoel dat wij in een andere stad leven. Ik erken absoluut dat er problemen zijn bij de toepassing van de taalwetgeving en dat het bij een aantal diensten schandalig is. Maar wat ik ook zie in de stad die wij samen delen, is de ongelooflijke openheid die er momenteel is, niet van politici maar van mensen en burgers, ten aanzien van het Nederlands. Er is de wil om Nederlands te lezen. Het belang van het Nederlands wordt heel hoog ingeschat. Dat zie je aan de kinderen die staan te trappelen voor onze schoolpoorten. Dat zie je aan de manier waarop mensen inspanningen willen leveren, aan het feit dat de Franse Gemeenschap steeds meer immersiescholen opricht.
Je voelt dat er in Brussel op dat punt een heel duidelijke kentering is, een zekere openheid. Laat ons dat zien, benoemen en vastgrijpen. Het is niet omdat er een aantal politieke actoren een blinddoek dragen, dat wij een blinddoek moeten dragen ten aanzien van die grote openheid in Brussel. Laat ons de kans grijpen om zoveel mogelijk burgers van Brussel tweetalig te maken. Laat ons inzetten op het onderwijs waar die mensen naartoe willen komen, op die taallessen. Laat ons de drempels om taalles te volgen zo laag mogelijk houden, laat ons die prijzen niet te hoog zetten. Wij kunnen een heleboel zaken die moeten gebeuren stimuleren en vangen.
Ik wil hier niet het debat over het onderwijstekort en het plaatstekort en de taalvoorwaarden openen, maar volgens mij raakt het er wel aan. Hoe investeren wij in die stad? Er is momenteel een ongelooflijke kans. Uit een angstgevoel grijpen wij die kans soms niet volledig.
Minister-president, dank u voor uw antwoord. U gaat er op een gezonde manier mee om. U bekijkt wie de beste persoon is om de boodschap over te brengen. Wij moeten pragmatisch en zo efficiënt mogelijk zijn. Als het meer impact heeft om te werken via onze schepenen, laat ons dan werken via de schepenen. Maar als het nodig is dat een Vlaams minister een brief stuurt, moet dat ook kunnen. Laat ons zoeken naar de beste manier om resultaten te bereiken.
Iedere partij heeft haar eigen contacten. Laat onze schepenen niet alleen staan in de taak om de band met de Vlaamse Gemeenschap te bewerkstelligen. Zij doen dat, met overtuiging en enthousiasme, maar dat is geen gemakkelijke opdracht. Het is veel gemakkelijker om te opereren in een schepencollege wanneer de Nederlandstalige school of de Nederlandstalige bibliotheek in de gemeente wordt gedragen. Dat is een meerwaarde voor de hele gemeente, in vergelijking met een situatie waarbij je dat als enige moet bekampen. We moeten ervoor zorgen dat het volledige politieke spectrum de openheid ziet van de beide gemeenschappen. Dat mag niet de taak zijn van alleen maar onze Vlaamse schepenen, want zo laad je hun een heel zware verantwoordelijkheid op de schouders.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister-president, dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik sluit mij aan bij mevrouw Van den Brandt. Onze schepenen en OCMW-voorzitters – en wij hebben er nu in elke gemeente minimum één en in sommige gemeenten zelfs drie, in Etterbeek bijvoorbeeld – zijn soms neofieten of mensen die voorheen niet professioneel met politiek bezig waren. We moeten daar ook niet altijd al te veel van verwachten. Misschien kan de VGC daar een grotere rol spelen. U hebt zelf gezegd dat een communicatie vanuit de VGC soms anders wordt aangevoeld bij een gemeente dan een communicatie vanuit de grote Vlaamse Gemeenschap. Ik roep ook hier op tot pragmatisme. Wij moeten maximaal via de VGC werken omdat zij misschien meer tot resultaten komen op bepaalde gebieden. Ik heb het nu niet over taalwetgeving. Dat is uiteraard in eerste instantie een federale materie.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik ga nog even in op de replieken.
We streven allemaal naar een taalklachtenloos Brussel via de methodiek van het pragmatisch utopisme. We zouden ons enkel zeer grote zorgen moeten maken wanneer er in Montreal of Barcelona of, op zijn manier, Kaapstad géén taalklachten zouden zijn en alleen in Brussel wel. Het is goed dat u de link maakt met andere tweetalige steden en naar wat daar de frictiemechanismen zijn en de manieren van oplossen.
Ik ben zeker bereid om te sensibiliseren rond hoe klachten moeten worden ingediend en rond ontevredenheid en dergelijke meer. Elke situatie is er een te veel. Waar, hoe en dergelijke meer: dat zullen we zeker doen.
Mijnheer Poschet, uw opmerking over de schepenen is terecht. Maar noch wij noch ikzelf zijn verantwoordelijk voor de capaciteiten van de schepenen als dusdanig. Dat is in eerste instantie de kiezer. Zo zit ons systeem in elkaar. Iedere partij heeft op sommige momenten en door bepaalde lokale omstandigheden zeer goede mensen, terwijl op andere momenten het niet allemaal loopt zoals we het willen. Niet alle schepenen zijn even gevoelig voor elk dossier. Ik ga er wel mee akkoord dat we hen verder kunnen coachen en ondersteunen. Ook zij weten niet alles. Mevrouw Van den Brandt, zij zullen het op het terrein moeten doen, maar als zij weten dat zij door ons worden gesteund, zal het voor hen gemakkelijker zijn om dingen gedaan te krijgen.
Wij moeten bekijken wat oude remedies bij nieuwe problemen kunnen oplossen. Dat kunnen zij soms nog. Maar soms moeten we ook nieuwe remedies voor nieuwe problemen gebruiken. Als ik nu toevallig persoonlijk op de hoogte zou zijn van klachten, zoals u ook op de hoogte wordt gehouden door bevriende burgers, zal ik vaak de afweging maken of ik nu een brief moet schrijven dan wel of ik de politicus in kwestie ga telefoneren. Het moet niet allemaal in Brussel opgelost worden. Sommigen zeggen dan: “Ik bel eens, vrienden onder elkaar, en het raakt wel opgelost.” Maar ik zou wel vaker dan vroeger bellen in plaats van een brief te schrijven. Ik zou eerst willen weten of de betrokken burgemeester of schepen op de hoogte is van het probleem. Als het zich herhaalt, moet je je ongenoegen op een andere manier duidelijk maken.
Het gaat ook over die communicatiekanalen. Individuele incidenten kunnen soms te wijten zijn aan de onwil van een gemeentebestuur. U hebt gemeenten van een bepaalde politieke strekking genoemd waar we nog altijd veel werk hebben. Maar in andere gevallen ligt het soms aan de attitude van de betrokken ambtenaar, wat ook niet toelaatbaar is, want het betekent dat er een structureel managementsprobleem is. Voor die processen kan het Huis van het Nederlands wel weer een oplossing bieden, omdat zij ervaring hebben met structureel aangestuurde processen en het niveau van de individuele klachten overstijgen. In die zin komen die zaken – taalsensibiliteit, taalklachten, taalpromotie en taalbeleid – elkaar weer tegen.
Ik nodig u trouwens uit, commissieleden, ook in gesprekken met mij, formeel of informeel, om nieuwe ideeën om dit euvel op te lossen te delen. Die wil ik zeker horen. Ook met die nieuwe ideeën heeft het Huis van het Nederlands de voorbije vijf tot tien jaar een geweldig arsenaal aan methodieken ontwikkeld, met wisselend succes, zowel in de privé- als de openbare sector. Daarvan hadden wij tien jaar geleden niet durven te dromen. In toenemende mate zet dat toch zoden aan de dijk.
We zetten dit gesprek voort na de eerste halte, de politieke prioriteiten van de beleidsverantwoordelijken. De tweede halte is de doorstart van de taskforce, waarbij ik het volledig met u eens ben dat zij de instrumenten moeten krijgen van ons om dingen op het terrein te kunnen doen bewegen. Wij gaan dan niet zeggen dat we er vier jaar onze politieke handen van af trekken en het aan de ambtenaren laten, dat is zeker niet de bedoeling.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Het is een heel goed voorstel om op basis van ideeën te werken. Bij de recente gevallen van taalklachten die ik te weten ben gekomen, is inderdaad ook geprobeerd om het via een telefoontje op te lossen. Het antwoord was dan dat tweetaligheid eenrichtingsverkeer is. Daarmee bedoelde men dat Vlamingen tweetalig zijn en Franstaligen niet. Het gaat niet over een FDF-bestuur, maar over de politiezone Brussel-West, waar u en ik onder vallen. Er is en blijft dus nog altijd zeer veel werk.
Ik vind het bijzonder goed dat u een sensibiliseringscampagne wilt doen in verband met die taalklachten. Ik denk dat het ook nuttig zou zijn om een sensibiliseringscampagne te doen met betrekking tot het Huis van het Nederlands. Ik ben positief verrast dat intussen tien gemeenten structureel samenwerken met het Huis van het Nederlands. Het zou natuurlijk mooi zijn als het de negentien gemeenten waren, en ook de negentien OCMW-besturen en de zes politiezones. U haalt tegelijk terecht aan dat de financiering zou moeten gebeuren door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en niet door de Vlaamse Gemeenschap. Ik zou het toch al bijzonder mooi vinden als die sensibilisering er al zou komen, om het aanbod van het Huis van het Nederlands beter bekend te maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.