Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Meremans heeft het woord.
Ik ben ooit schepen van Jeugd geweest, en bij het afscheid kreeg ik een kaartje met daarop: “Eens schepen van Jeugd, altijd schepen van Jeugd.” Dan voelt een mens zich aangesproken.
Op bladzijde 135 van het regeerakkoord staat duidelijk dat participatie en inspraak van kinderen en jongeren in het lokale jeugdbeleid moeten worden gestimuleerd. De regering wil duidelijk inzetten op inspraak en participatie van jongeren en kinderen bij alle overheden.
Los van de discussie over sectorale subsidies gaat participatie en inspraak over veel meer dan het aanleggen van wegen, ruimtelijke ordening, infrastructuur enzovoort.
Minister, vroeger moest men verplicht een jeugdraad hebben om te kunnen genieten van subsidies. Nu is dat anders. Maar de vraag naar inspraak en participatie blijft wel relevant. Welke maatregelen zult u nemen om de inspraak, betrokkenheid en participatie van jongeren in het lokaal jeugdbeleid te bestendigen en te stimuleren?
Op welke manier zult u nagaan hoe jongeren en kinderen actief kunnen worden betrokken bij het beleid? Ik denk dat de lokale jeugdraden daarvoor best in aanmerking komen, maar hoe zullen die dan sterker worden gemaakt? Welke actor is daar het best voor geplaatst? Ik heb de indruk dat op het terrein een aantal actoren soms overlappend werk verrichten. Enerzijds is er de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten (VVJ), die na de fusie met Karuur heel sterk inzet op het stimuleren van participatie van jongeren. Anderzijds is er de Vlaamse Jeugdraad onder de koepel van De Ambrassade. Misschien moeten we eens nadenken over welke actor we zullen aanspreken om de inspraak van jongeren en kinderen bij het lokaal beleid te bestendigen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
De lokale jeugdraden zijn een van de belangrijkste mogelijkheden om jongeren een stem te geven in het beleid. Het is dan ook noodzakelijk om die jeugdraden te laten voortbestaan, al ontken ik niet dat de werking van de jeugdraden absoluut moet worden geëvalueerd en dat ook onderwijs daarin een belangrijke partner is.
Minister, ik heb een heel concrete vraag. In het regeerakkoord staat dat de nieuwe verhoudingen tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen worden verankerd in een nieuw decreet Lokaal Bestuur. Voor alle duidelijkheid, houdt het decreet Lokaal Jeugdbeleid daarmee op? Indien dat zo is, valt de huidige decretale verankering van de lokale jeugdraad weg. Ik weet dat u gelooft in de lokale overheden en dat u hen daarin vertrouwt, maar ik wil toch niet over een aantal jaren moeten vaststellen dat jongeren geen stem meer hebben in het lokale jeugdbeleid omdat het meest aangewezen kanaal in hun gemeente werd opgedoekt. Ik wil u dan ook vragen om de decretale verankering van de lokale jeugdraad te behouden, hetzij in zijn huidige vorm, hetzij in het nieuwe decreet Lokaal Bestuur.
Minister Gatz heeft het woord.
Net zoals de heer Meremans hecht ik veel belang aan de participatie van kinderen en jongeren aan het jeugdbeleid. De lokale jeugdraad is de plaats om van het lokale bestuur voldoende aandacht en steun af te dwingen voor de ondersteuning van de jeugd en de jeugdorganisaties. Het is de plaats om inspraak te krijgen en te leren participeren aan het beleid. Ook na de opheffing van het decreet Lokaal Jeugdbeleid blijft de aanwezigheid van een goed werkende lokale jeugdraad als goede bondgenoot centraal staan in het beleid.
Het is waar dat het geciteerde artikel uit het decreet op het lokaal jeugdbeleid de gemeenten die wensten in te spelen op Vlaamse beleidsprioriteiten Jeugd, verplichtte een jeugdraad op te richten of te erkennen. En omdat nagenoeg alle gemeenten graag ingingen op dit aanbod, heeft nagenoeg elke Vlaamse gemeente een jeugdraad.
Het verdwijnen van de sectorale subsidies voor de gemeenten heeft inderdaad tot gevolg dat het niet hebben van een jeugdraad niet langer kan leiden tot inkomstenverlies voor de betrokken gemeente. Ik merk wel op dat ook voor deze koppeling ingeschreven werd in het toenmalige decreet Lokaal Jeugdwerkbeleid in 2003, de meeste gemeentebesturen al over een jeugdraad beschikten. Uit het Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid 2002-2004 leren we dat in 2002 89,9 procent van de gemeentebesturen over een autonome jeugdraad beschikte. Dat is geen kwestie van geloof, maar van feiten.
Het merendeel van de gemeentebesturen heeft dus niet gewacht op de koppeling aan de sectorsubsidie om een jeugdraad op te richten. Het valt dan ook te betwijfelen, nu die koppeling wegvalt, dat ook de jeugdraden overal in Vlaanderen zouden ophouden te bestaan. Bovendien valt niet heel het wetgevend kader weg. Er is namelijk ook nog de cultuurpactwetgeving, die een federale wetgeving is. Ik bedoel dat de verankering van de Vlaamse werkingskracht van de artikelen afhankelijk is van het federale kader. Die federale wetgeving stelt dat de overheidsinstanties de gebruikers en alle ideologische en filosofische strekkingen moeten betrekken bij de voorbereiding en de uitvoering van het cultuurbeleid, inclusief het jeugdbeleid.
Verderop in de wetgeving luidt het: “Elke overheid moet alle erkende representatieve verenigingen en alle ideologische en filosofische strekkingen betrekken bij de voorbereiding en de uitvoering van het cultuurbeleid. Met dit doel zullen zij een beroep doen op passende bestaande of op te richten organen en structuren, met het oog op inspraak of advies.”
Ik weet dat er regelmatig discussies ontstaan over het nut van het in stand houden van deze Cultuurpactwetgeving, zeker federaal, maar misschien krijgt ze nu een nieuw bestaan waarbij bepaalde dingen kunnen worden afgedwongen, ook op lokaal niveau. Ik hoop het niet en ik denk het ook niet, maar in elk geval blijft er ook daar een niet onbelangrijke stok achter de deur.
Ik heb er dan ook vertrouwen in dat lokale besturen hier verder zullen werken aan een beleid waarbinnen inspraak van kinderen, jongeren en jeugdverenigingen een plaats krijgt. Sommigen in het jeugdwerk vrezen nu dat de gemeenten ‘hun’ jeugdsubsidies voor andere doeleinden dan het jeugdbeleid zullen gebruiken. Ik heb het al in eerdere debatten gezegd: ik deel die vrees niet. Een gemeentebestuur kan het zich vandaag niet meer veroorloven om de lokale jeugdwerking niet of ineens veel minder te ondersteunen. Daarvoor is het jeugdwerk vandaag te goed ingeburgerd in de lokale democratie en heeft het in onze gemeenten een ijzersterk draagvlak. Bovendien heeft elke stad en gemeente een schepen van Jeugd – en die blijft dat dan blijkbaar voor de eeuwigheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat ook zij ruime aandacht zullen schenken aan een sterk lokaal jeugdbeleid, met blijvende aandacht voor inspraak van jongeren.
En er is nog een laatste stok achter de deur: de voltallige gemeenteraad heeft trouwens mee de taak om hierop toe te zien.
Tot zover de lokale initiatieven. Als Vlaams minister heb ik daarnaast enerzijds nog een aantal hefbomen om het lokaal beleid te sturen. Anderzijds wil ik ook de gevolgen van de aanpassing van het decreet lokaal monitoren, waarna ik desgevallend mijn beleid nog kan bijsturen.
Ik zal de gemeenten vooreerst stimuleren om werk te maken van een goed jeugdbeleid, onder andere door de toekenning van een prijs voor de meest kindvriendelijke gemeente van Vlaanderen. Een van de basisvoorwaarden om een goed jeugdbeleid te kunnen voeren, is net het voorzien in voldoende betrokkenheid van kinderen en jongeren aan dat beleid. De jeugdraad vormt hiervoor een belangrijk instrument.
Verder zal ik ook werk maken van de ontwikkeling en de toekenning van het label ‘kindvriendelijke steden en gemeenten’. Structurele participatie van kinderen en jongeren aan het beleid vormt hierbij een cruciale toetssteen. Eergisteren, dinsdag 21 oktober, werden de eerste labels uitgereikt. Ik zal het huidige traject verder optimaliseren, opdat zo veel mogelijk lokale besturen zich aangesproken voelen om werk te maken van het behalen van dit label.
De gevolgen van de decreetswijziging wil ik op de voet volgen. Inzake de ontwikkeling rond lokale jeugdparticipatie, plan ik in 2016 de uitvoering van een eenmeting voor lokaal jeugdbeleid. Die bouwt voort op de in het voorjaar van 2014 voltooide nulmeting. Ze behandelt onder andere de participatie van kinderen en jongeren aan het lokale beleid. Ook de jeugdraad komt hierin aan bod.
Ik wil de lokale jeugdraden sterker maken door verder in te zetten op een goed ondersteuningsbeleid. Een aantal organisaties die vandaag, in het licht van het decreet op een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid door de Vlaamse overheid betoelaagd worden, kunnen hier een rol spelen, door het opzetten van vormingsinitiatieven, het aanbieden van ondersteuning, het organiseren van intervisies en dergelijke meer.
Het is moeilijk om deze taak slechts aan één partner toe te vertrouwen. Het goed functioneren van een jeugdraad is de verantwoordelijkheid van verschillende betrokkenen binnen de gemeente. Niet alleen de jongeren die deel uitmaken van de jeugdraad, hebben hierin een verantwoordelijkheid, ook de gemeentelijke dienst voor het jeugdbeleid speelt een belangrijke rol bij de ondersteuning en het goed functioneren van dit adviesorgaan. Uiteraard mag ook de rol van de schepen voor Jeugd niet uit het oog verloren worden.
Om deze verschillende partners op een goede manier te ondersteunen lijkt het me belangrijk dat zowel de VVSG als de VVJ werk maakt van de ondersteuning van lokale jeugdraden.
Ten slotte is het zo dat veel leden van jeugdraden vertegenwoordigers zijn van jeugdbewegingen, jeugdhuizen, en andere vormen van jeugdwerk. Ook hun federaties kunnen hen versterken en daarvoor subsidies ontvangen vanwege de Vlaamse overheid.
De heer Meremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Wat u zegt, klopt. In veel gemeenten was er al een jeugdraad actief.
Excuseer, ik wil graag even een technische opmerking maken. Het eerste decreet op de lokale jeugdwerkbeleidsplannen dateert van voor de eeuwwisseling en bevatte die verplichting ook al. Ik meen dus dat er een technische fout in het antwoord zit. Natuurlijk is er al bijna overal een jeugdraad, om subsidies …
Er is geen technische fout, mijnheer Caron, dit is een inhoudelijk debat. Wat u zegt, is juist, maar dat betekent niet dat het punt dat ik heb aangehaald, niet juist zou zijn. Het betekent dat de gemeenten in Vlaanderen het vandaag belangrijk vinden, ongeacht of ze nu decretaal gestimuleerd, verplicht of niet verplicht worden om een jeugdraad te hebben. Ik wil dit niet afdoen als een technisch debat.
Dat wil ik ook niet doen. Ik wilde alleen opmerken dat er een koppeling is tussen een subsidie voor de lokale besturen en de aanwezigheid van een jeugdraad, en dat dit al een ouder verhaal is. Dat is gegroeid uit een verfijnde toepassing van het Cultuurpact.
De heer Meremans heeft het woord.
Voorzitter, minister, dat klopt natuurlijk, we moeten ook realistisch zijn. Een jeugdraad wordt meestal door een aantal mensen getrokken. Het is niet altijd eenvoudig. In een jeugdraad komen veel verenigingen om subsidies en soms is er om de drie weken een wissel in de leiding of bij de verantwoordelijken van jeugdhuizen. Het grotere verhaal, het beleid wordt inderdaad meestal getrokken door een aantal mensen die goed kunnen enthousiasmeren.
Minister, ik veronderstel dat heel veel gemeenten en steden het label van kindvriendelijke gemeente of stad willen hebben als trofee, om te tonen dat er ingezet wordt op een kindvriendelijk beleid. U hebt er nu zeven uitgereikt, maar de vraag naar een label zal toenemen.
Dan is de vraag bijvoorbeeld de volgende. Grotere steden, ik vermoed dat Gent erbij was, hebben genoeg knowhow om dat te laten doen door hun eigen mensen of hebben de mogelijkheid om een externe organisatie daarvoor aan te spreken en ervoor te vergoeden. Kleinere gemeenten worden vaak begeleid door de VVJ. Als dat inderdaad enorm zal toenemen, wat ik verwacht en hoop, is de vraag of men dat allemaal nog kan beheersen en op een afzienbare tijd kan verwerken.
Verder ben ik wel blij met uw antwoord dat de organisaties een blijvende rol zullen spelen in het ontwikkelen van de jeugdraad. Ik ben blij dat u samen met de Vlaamse Regering daarop blijft inzetten. De meting van het lokaal jeugdbeleid die in 2016 zal plaatshebben, zal ook een indicator zijn. U hebt voor een deel gelijk in die zin dat heel wat steden en gemeenten het zich gewoon niet meer kunnen veroorloven om zonder te werken. We weten allemaal dat de jeugdraad een adviesorgaan blijft. Het is finaal het primaat van de politiek om beslissingen te nemen. Dat moet ook zo blijven. Dat geldt ook voor andere adviesraden natuurlijk. Het blijft echter wel een belangrijk instrument.
Ik ben er ook van overtuigd dat, zoals u zegt, de verandering in het decreet waarbij de sectorale subsidies in één stroom zullen komen, niet automatisch moet leiden tot minder participatie of minder inspraak van jongeren of kinderen. We moeten er echter wel over waken dat die vorming en ondersteuning vanuit nationale organisaties blijven en dat daar voldoende middelen tegenover staan.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. Ik wil toch nog eens de oproep herhalen om de decretale verankering van de jeugdraad in het nieuwe decreet Lokaal Bestuur in te schrijven. Ik denk dat het belangrijk en logisch is dat jeugdraden decretaal verankerd zijn en dat we dan geen stokken achter de deur nodig hebben.
Ik heb ook een redelijk groot vertrouwen in lokale besturen. In die zin zijn we sowieso toe aan een grondige modernisering van de decreten op lokaal vlak. De vraag is of, door ze helemaal af te schaffen, we toch niet een heel gevaarlijke situatie creëren, als elke vorm van oormerking wegvalt in Cultuur. U weet dat er al een aantal processen van vermindering bezig zijn en dat er nu ook al besparingen zijn bij lokale besturen. Het is heel moeilijk te isoleren wat het gevolg is van een stuk wegvallen van Vlaams beleid dan wel van lokale situaties die doorwerken. Dat zal het niet gemakkelijker maken om daarover te oordelen. Ik wil daar voorzichtig in zijn.
Het is niet uw persoonlijke verantwoordelijkheid als minister, maar als ik zie wat Vlaanderen doet met zijn eigen strategische adviesraden sinds begin van dit jaar, vandaag en in de toekomstige intenties, schenkt mij dat geen vertrouwen. Vlaanderen bouwt een aantal strategische adviesraden af. De Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST) bijvoorbeeld, wordt gewoon afgeschaft en nog een paar adviesraden rond Buitenlands Beleid, Ontwikkelingssamenwerking enzovoort. Als dat een voorbeeldfunctie moet zijn van Vlaanderen voor de lokale besturen, dan ben ik niet op mijn gemak en is Vlaanderen geen goede leermeester. Ik sluit me dus aan bij de oproep van collega Soens, als er dan een breed decreet Lokaal Bestuur zou komen, om toch minimale vormen van minimale eisen, ik bedoel geen technisch ingewikkelde voorwaarden maar toch een vorm van medebestuur, verfijnd uit het Cultuurpact op te nemen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik heb nog twee beschouwingen. Ik ben ook voor de verankering, maar er is een verankering die van moeten is en een verankering die van willen is. Een verankering waarbij het van moeten is, waarbij men in dit geval een lokale jeugdraad moet oprichten om meer middelen te krijgen, is effectief gebleken. Dat is inderdaad zo. Maar ik geloof ook in een verankering die van willen is omdat we zien dat het overgrote deel van de gemeenten dit doen omdat ze het een meerwaarde vinden voor hun lokaal beleid. Ik denk dat een goede schepen van Jeugd, en laten we maar aannemen dat de meeste schepenen van Jeugd goede schepenen zijn, die dynamiek daarin ziet en de jeugdraad niet ziet als een lastpak maar eerder als een bondgenoot ten aanzien van de hele gemeenteraad en het hele college van burgemeester en schepenen. Dit debat wordt vervolgd.
Wat betreft de specifieke vraag van de heer Meremans over het label kindvriendelijke gemeente, is het zo dat in de eerste trein van zeven gemeenten er een aantal grotere en middelgrote steden zitten, namelijk Gent, Mechelen, Turnhout en Sint-Niklaas. Maar ik heb ook Meeuwen-Gruitrode en Wetteren – de zevende gemeente ontsnapt me nu even – tot mij zien komen. Dat zijn niet bepaald grote gemeenten, die daar toch ook het nut van hebben ingezien. We moeten nu kijken in hoeverre de knowhow en de ondersteuningsmogelijkheid van de VVJ verder de uitbreiding van het aantal labels kan ondersteunen. Mochten daar op een gegeven moment problemen van kwalitatieve ondersteuning ontstaan, dan moeten we dat zeker op dat moment bekijken. Maar we zitten nu nog maar aan de start. Als we er volgend jaar nog eens zeven kunnen hebben, maar voor mij mogen het er direct twee of drie keer zo veel zijn, dan denk ik dat we nog even verder kunnen.
U hebt het zo niet bedoeld, maar we zijn het er wel over eens dat het label op zichzelf geen trofee is. Het is misschien wel een trofee omdat men het graag heeft vanwege de uitstraling, maar het is een zaak die nooit ophoudt. Het participatieproces komt, net zoals hier, nooit tot stilstand. In die zin is het maar een momentopname, weliswaar een heel goede kwalitatieve momentopname. Er zal vooral moeten worden bekeken dat een aantal van die gemeenten die nu het label hebben, dat binnen een aantal jaren dat nog altijd kunnen waarmaken. Maar dan zitten we onwillekeurig weer in het debat van het belang van de lokale jeugdraad.
De heer Meremans heeft het woord.
U hebt wel een punt. Het is niet omdat je zegt dat het orgaan er moet zijn, dat het orgaan goed werkt. Je moet daarmee opletten.
Het zou ideaal zijn dat het van onderuit komt. Je mag niet vergeten dat het stuk van die jeugdmiddelen heel beperkt is tegenover de hele pot van de gemeente. Een adviesraad of een participatie gaat voor mij niet louter over de middelen die onder de schepen van Jeugd vallen, maar ook over middelen bij Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Onderwijs, groen en ga zo maar verder. We zullen dat debat zeker nog voortzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.