Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, minister, jaarlijks publiceert Statistiek Vlaanderen cijfers over de studieduur, drop-out en het aantal diploma’s in het hoger onderwijs. Ook in de vorige legislatuur heb ik daar regelmatig vragen over gesteld, dat weet u, maar nu kan ik die gewoon zelf raadplegen. Dan is dat makkelijker dan apart schriftelijke vragen te moeten stellen.
Recent werden deze cijfers opnieuw bijgewerkt. Uit deze nieuwe cijfers blijkt dat er meer studenten afhaken na een jaar. Zo verliet 16 procent – nominaal 8566 – van de studenten die gestart zijn in een bacheloropleiding in het academiejaar 2021-2022 de opleiding zonder diploma. In het academiejaar ervoor waren dit 7269 studenten of 14 procent. voor graduaatsopleidingen ligt dit cijfer nog hoger. Daarbij verliet 31 procent van het totaal aantal studenten dat startte in een graduaatsopleiding in het academiejaar 2021-2022 de opleiding na één jaar zonder diploma.
Ook de studieduur blijkt toe te nemen. Zo behaalde slechts 29,5 procent van de studenten die in het academiejaar 2020-2021 startten aan een bacheloropleiding zijn of haar diploma binnen de vooropgestelde studieduur. Dat cijfer lag voor het academiejaar 2019-2020 nog op 32 procent. Voor graduaatsopleidingen behaalde 25 procent van de studenten die gestart zijn in het academiejaar 2021-2022 zijn of haar diploma binnen de vooropgestelde studieduur.
Ondanks de inspanningen die geleverd worden – en de consensus die er daarover wél is in de Vlaamse Regering, in tegenstelling tot de zaken die ik aan de andere kant van de taalgrens zie – omtrent studie-oriëntering, heroriëntering en het beperken van de studieduur, zien we een andere evolutie in de cijfers.
Minister, hoe evalueert u deze cijfers? Ze lijken immers weer een beetje achteruit te gaan.
In welke mate zijn deze cijfers te verklaren door de gevolgen die de coronacrisis met zich mee hebben gebracht? Want die studenten zijn natuurlijk diegenen corona live hebben meegemaakt.
Op welke manier worden de maatregelen om de studieduurverlenging te beperken, en aan studieheroriëntering te doen, geëvalueerd om deze evolutie in de cijfers te doen omkeren?
Wanneer zullen de eerste effecten van de ‘harde knip’ meetbaar zijn? Want je hebt enerzijds het moment waarop we dit goedgekeurd hebben in het parlement, maar het moment waarop je die uitwerking zult zien, zal iets verder liggen. Ik stel de vraag expliciet omdat bepaalde mensen anders al te snel conclusies zouden kunnen trekken in de zin dat die maatregelen niet werken, maar ze zijn natuurlijk pas op een bepaald moment ingegaan.
Minister Weyts heeft het woord.
U kent de cijfers. Meer dan een op de vier verlaat ons hoger onderwijs zonder diploma. Slechts een op de drie behaalt een bachelordiploma binnen de drie jaar, waarmee Vlaanderen in OESO-perspectief (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) slechter scoort dan elders. Ik hoop te kunnen zeggen dat we het daarmee slechter déden dan het OESO-gemiddelde, want het is inderdaad zo dat we – ook niet zonder slag of stoot, moet ik ook erkennen, dat was ook in Vlaanderen niet zo evident – die knip of mijlpaal ingevoerd hebben. Daar was ook wel wat politieke tegenstad rond. Maar we zijn er wel in geslaagd om op dat vlak een decreet goedgekeurd te krijgen met nieuwe maatregelen inzake studievoortgangsbewaking, met als doel om die evolutie te kenteren en te zorgen voor een betere studie-efficiëntie.
Daarmee proberen we die viertrapsraket echt af te ronden. Dat doen we via Columbus, de studiewegoriëntatie, het advies van de klassenraad, ten derde de starttoetsen met een verplichte remediëring, en als laatste trap, als dat nodig is, een snelle heroriëntering dankzij dit decreet.
Het is moeilijk te bepalen wat uiteindelijk de impact is geweest van de coronacrisis. We hebben ook tijdens de coronacrisis alles in het werk gesteld om kandidaat-studenten zo goed mogelijk te begeleiden bij het maken van een studiekeuze.
Tijdens de coronapandemie vernamen we van de instellingen hoger onderwijs dat de studieresultaten eigenlijk beter waren, dat die hoger lagen dan in andere periodes. Mogelijk speelt daar het gebrek aan afleiding. De cafés waren dicht, om maar iets te zeggen. Dat kan hebben meegespeeld. Ook vakantiejobs waren moeilijker te vinden, hobby’s waren moeilijker toegankelijker. Dat zal wel een rol gespeeld hebben.
De nieuwe maatregelen rond studievoortgangsbewaking traden pas vanaf dit academiejaar in werking. De effecten hiervan zullen dus pas na enkele jaren zichtbaar zijn. Bij de start van het academiejaar 2025-2026 zullen we wel al een eerste keer kunnen zien hoeveel studenten onder de drempelbeslissing vallen, en zich dus niet meer mogen inschrijven in diezelfde bacheloropleiding. Vandaag is het nog te vroeg om de effecten te zien. We gaan de maatregelen vijf jaar na de inwerkingtreding evalueren. Dat was een van de concessies die we op dat vlak hebben moeten doen, maar het is ook de logica zelve.
Bij de monitoring en evaluatie van de maatregel gaat er maximaal gebruik worden gemaakt van data uit de Databank Hoger Onderwijs (DHO) 2.0. Daarbij gaan we een aantal zaken bekijken en indicatoren monitoren: wat is het studierendement van studenten gedurende het traject; wat is het aantal studenten dat het hoger onderwijs verlaat zonder diploma; wat is de tijd tot het afstuderen; wat is het aantal heroriënteringen; wat is het aantal opgenomen studiepunten bij een eerste inschrijving in een bacheloropleiding; wat is het modeltraject en wat zijn de afwijkingen op het modeltraject; wat is het aantal studenten die zich niet meer kunnen inschrijven in dezelfde bacheloropleiding in toepassing van het druppelsysteem?
De instellingen krijgen sinds het begin van deze regeerperiode data aangeleverd uit die Databank Hoger Onderwijs zodat ze ook hun eigen data kunnen monitoren. Ze hebben nu een volledig zicht op hun eigen cijferreeksen. Het is wel zo dat niet alles wat de instellingen registreren ook wordt doorgegeven aan de Databank Hoger Onderwijs. Daarom doe ik een bede aan de hogeronderwijsinstellingen om zelf de nodige data te vergaren, zodat wij die allemaal kunnen ‘inputten’ en zij hun studievoortgangsbeleid kunnen monitoren en zelf nagaan wat de impact is van hun beleid. Op die manier kun je ook de verschillen zien tussen hogeronderwijsinstellingen die strikte maatregelen nemen, en instellingen die dat niet doen. Is dat verschil in maatregelen af te leiden uit de resultaten? Dat zal interessant zijn om te zien. Het gaat bijvoorbeeld om maatregelen zoals het toekennen van bijzondere statuten aan studenten die kunnen afwijken van het model, het toepassen van de regeling in verband met de vier examenkansen of de 60 procent studierendementsregel. Dat is iets naar om naar uit te kijken.
Als je het mij vraagt, begaat de Franse Gemeenschap een vergissing. Misschien heeft men de kar overladen, dat kan ook zijn, maar door een serieuze knip te vermijden, bewijst men zichzelf geen dienst. Dat geldt niet alleen voor de belastingbetaler, maar vooral voor de studenten zelf. Je moet soms onpopulaire boodschappen durven te brengen. Als je de kiezer, of eenieder wie, enige tijd tot reflectie geeft over de inhoud van die maatregelen, zal men beseffen dat men uiteindelijk tot een goede evaluatie komt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het klopt, collega's, dat we het decreet op 1 juni 2022 goedgekeurd hebben en dat deze cijfers nog voor een deel van daarvoor zijn, en er ook nog niet in ingebed zijn. Bijgevolg doen er allerlei verklaringen de ronde. De coronapandemie was er een die ik zelf aanhaalde. Het klopt, minister, dat het moeilijk is om iets toe te schrijven aan één gebeurtenis, ook al was de coronapandemie natuurlijk geen kleine gebeurtenis. Als ik het goed heb gehoord, hebben we echter geen bijkomende informatie.
De cijfers geven voor mij wel aan dat er een debat moet zijn in de instellingen hoger onderwijs, maar ook dat die maatregelen opnieuw goed onder de aandacht moeten worden gebracht bij de studenten. Dat is een oproep die ik die ik wil doen. Op het moment dat het decreet is ingevoerd, waren er studenten in een oud systeem en studenten in een nieuw systeem. Voor alle aankomende generaties is het nieuwe systeem het systeem, punt. Er is niets anders en alles moet daarop worden afgestemd, ook in de secundaire scholen. Ik denk dat er bij de secundaire scholen nog een winstmarge zit. We hebben de Columbusproef en we hebben de adviezen van de klassenraden. Ik denk dat we nog meer marge hebben om studenten goed te oriënteren. Secundaire scholen hebben eigen afgestudeerde studenten, met een bepaald percentage, in het hoger onderwijs. Ze kunnen op basis van hun eigen data betere en datagedreven adviezen geven.
Dan zitten we opnieuw bij de viertrapsraket die we bij de N-VA naar voren schuiven: de Columbusproef, het advies van de klassenraad, de starttoets en alle andere soorten toetsen bij het begin van de opleiding, en een snelle heroriëntering. Op die manier zitten we in een traject. Ik denk dat dat naar studenten goed is. Het is niet om te zeggen dat ze niet mogen starten, maar indien men start, kan men zeggen dat er die of die knipperlichten zijn. Als een student die overwint: chapeau, goed zo, doe zo verder. Als het toch niet is wat men hoopte en het loopt niet, dan is een snelle heroriëntering mogelijk. Dat is in het belang van de student in kwestie, in het belang van de portefeuille van de ouders, die veelal betalen, in het belang van de belastingbetaler, en – dat wordt soms vergeten – in het belang van de docent. Die man of vrouw moet vaak remediëren, maar op een bepaald moment stopt het.
Ik denk dus dat we dat inderdaad verder moeten monitoren. Ik weet ook niet, minister, in welke mate de gegevens in DHO 2.0 volledig ontsloten worden in Statistiek Vlaanderen. Zijn dat volledig open data of zijn dat meer besloten data? U gaf ook aan dat niet alle data er automatisch in komen en dat instellingen zelf nog data moeten aanleveren.
De heer Danen heeft het woord.
Dank voor uw antwoord, minister. U weet allicht dat wij geen grote voorstander van die harde knip waren. Maar los daarvan zou ik u willen vragen: als u zegt dat de hogescholen en universiteiten over meer data zullen beschikken, om zelf te kunnen inschatten waar ze zitten op dat vlak, op het vlak van studierendement en van doorstroming, dan stel ik me de vraag: is dat nu nog niet het geval? Weten hogescholen niet van elkaar niet hoe ze op dat valk scoren?
Bijkomend is de vraag dan – en u hoeft daarom geen namen te noemen –: zijn er grote verschillen tussen hogescholen en universiteiten vandaag in doorstromen en studierendement? Er zullen allicht verschillen zijn tussen richtingen. Er zullen richtingen zijn die het heel goed doen, en richtingen die het minder goed doen. Maar als we dat objectiveren, dus een richting uit een hogeschool vergelijken met eenzelfde richting aan een andere hogeschool, zijn daar grote verschillen tussen?
Minister Weyts heeft het woord.
Neen, bij mijn weten zijn de data van alle onderwijsinstellingen apart alleszins niet bekend. In die zin bieden wij hen ook de mogelijkheid om zich met elkaar te vergelijken. Ik denk dat dat wel zeer zinvolle informatie kan opleveren.
Ten tweede moet ik u misschien ook meegeven dat het mij opvalt dat in de kader van de discussie binnen de Franse Gemeenschap ook argumenten weerkeren die we hier ook gehoord hebben, waarbij men ter linkerzijde – maar dat was dan de extreme linkerzijde – dat ook allemaal afschilderde als een asociale maatregel.
Dan wil ik er toch nog eens extra op wijzen wie er verhoudingsgewijs het meest of het minst baat bij heeft. Wie kapitaalkrachtig genoeg is, heeft er echt geen probleem mee om er een jaartje langer over te doen, om een jaartje over te doen. Dat is geen probleem. Diegenen die het sociaal-economisch moeilijker hebben, zijn er wel bij gebaat. Die zijn niet alleen gebaat bij een financiële stimulus, maar eigenlijk ook bij een leerstimulus om ervoor te zorgen dat zij binnen de aangewezen periode hun bachelordiploma kunnen halen. Dat lijken mij dus goede stappen.
Ik ben eens benieuwd om te zien of dat … Ik geloof wel dat men, na verloop van tijd, ook in de Franse Gemeenschap – en misschien op grond van onze data – dan toch juiste beslissingen zal kunnen maken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is altijd mooi dat wij onze helpende hand kunnen uitsteken, minister, naar andere regio’s in dit land. In elk geval denk ik dat we deze cijfers zeer goed moeten opvolgen, en misschien ook dat we de cijfers richting de instellingen voor hoger onderwijs moeten terugkoppelen, maar ook naar de scholen.
Ik denk dat het echt interessant is voor scholen secundair onderwijs om een soort automatische datadump te krijgen. Misschien moet daar rond GDPR nog iets rond gebeuren. Maar in elk geval kun je op die manier ook je eigen adviezen verfijnen. Dat is één.
Maar ten tweede – en dat wordt dikwijls vergeten – kun je zo ook je eigen onderwijs bijsturen. Want als blijkt dat in jouw school de studenten met een goed resultaat blijkbaar toch niet verder geraken, en in andere scholen met hetzelfde profiel de studenten wel verder geraken, dan is dat wel een reden om eens naar het onderwijs en de inhoud te kijken.
Daar kunnen we, denk ik, ook nog een win-win uit halen, ook in het belang van de studenten die in de toekomst komen. Dat is nog een vraag die ik aan u wil stellen, in uw hoedanigheid nu als minister van Onderwijs, om dit te realiseren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.