Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de onderwijshervorming in de vooropleidingen voor zorgkundigen
Vraag om uitleg over de bevraging van de beroepsfederatie voor zorgkundigen die focust op zorgopleidingen
Vraag om uitleg over de impact van hervormde opleiding zorgkundige op de kwaliteit en veiligheid van de zorg
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, collega’s, net voor de paasvakantie bespraken we in deze commissie nog een nieuw decreet omtrent de structuur van de opleiding, de wijze van invulling van het curriculum, de kwaliteitszorg, de financiering van de cursisten en de overgangsmaatregelen voor de hbo5-opleiding Verpleegkunde en de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde en stemden we erover.
Ondertussen horen we de bezorgdheden in het onderwijsveld omtrent de recente ontwikkelingen. Verschillende opleidingen Basisverpleegkunde worden namelijk geconfronteerd met een dalend aantal inschrijvingen. Als reden haalt men verschillende factoren aan: de slechte of laattijdige communicatie over de opleiding en de aangekondigde stopzetting van de doorstroom van de arbeidsmarktfinaliteit naar de bacheloropleiding vanaf september 2025.
Het dalend aantal leerlingen heeft uiteraard ook een directe invloed op de personeelsbezetting voor volgend schooljaar en dit net in een periode waarin er veel extra werk nodig zal zijn wegens de hervormingen. Bovendien moeten er volgend schooljaar tegelijkertijd twee verschillende opleidingen worden georganiseerd, namelijk de opleiding hbo5 en de opleiding Basisverpleegkunde. Minder personeel en werkingsmiddelen in een periode waarin volop hervormd wordt, zorgen logischerwijze voor heel wat terechte bezorgdheden.
Tijdens het paasreces werden daarnaast ook resultaten van een bevraging bij 383 leerkrachten door de beroepsfederatie van zorgkundigen bekendgemaakt. Daaruit blijkt dat drie op de vier leerkrachten in de zorgopleidingen van het secundair onderwijs vinden dat de leerlingen niet goed voorbereid worden op het beroep van zorgkundige. Er zijn vooral opmerkingen over de kwaliteit van de basisopleiding, en ook de stage voor zorgkundigen laat te wensen over, zo wordt gesteld.
“Hoewel er steeds meer een beroep wordt gedaan op zorgkundigen, zo ook binnen de acute zorgverlening en thuisverpleging, volgde het onderwijs niet,” zo stelt Paul Cappelier, voorzitter van de Belgische Federatie voor Zorgkundigen (BEFEZO). "Voor de hervorming waren er meer uren voor zorgvakken in de derde graad van zorgopleidingen," zegt hij nog. "Dat is contradictorisch aangezien er nu meer van hen gevraagd wordt. Verpleegkundigen krijgen meer tijd om bepaalde handelingen te leren."
Algemeen is er ook de bezorgdheid over de attractiviteit van de opleiding binnen de arbeidsmarktgerichte finaliteit van het studiedomein Maatschappij en welzijn.
Daaraan gekoppeld is er ook de vraag over de doorstroom naar vervolgopleidingen en naar de opleiding Basisverpleegkunde. Waar we vroeger toch wel een mooie doorstroom zagen vanuit het bso naar de opleiding graduaat Verpleegkunde, komt dit nu onder druk te staan.
Daarom heb ik een aantal vragen voor u, minister.
Erkent u de precaire situatie waarin de opleidingsverantwoordelijken en de docenten voor de opleiding Basisverpleegkunde zich bevinden?
Welke maatregelen zult u in deze cruciale periode nemen om de overgang naar het nieuwe systeem vlotter te laten verlopen? Bent u bereid de werkings- en personeelsmiddelen voor deze opleidingen gedurende een schooljaar te bevriezen?
Hoever staat het met het nieuwe administratieprogramma, waarover de gebruikers tot nu toe nog geen specifieke informatie mochten ontvangen?
Ontving u eerder al signalen omtrent de kwaliteit van de opleiding tot zorgkundige?
In welke mate bieden de nieuwe eindtermen tweede en derde graad een antwoord op de bezorgdheden? Of ziet u nog andere mogelijkheden om de kwaliteit van deze opleidingen te verzekeren?
Ging u eerder al in overleg met de onderwijsverstrekkers omtrent deze opleidingen? Zo ja, welke afspraken werden er gemaakt?
Welke maatregelen zult u nemen om ook vanuit de lerarenopleiding bruggen te bouwen om de kwaliteit van de opleiding tot zorgkundige te garanderen?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Mevrouw Vandromme heeft de context natuurlijk al goed geschetst, maar ik maak van de gelegenheid gebruik om nog eens te benadrukken dat toegankelijke, betaalbare en kwaliteitsvolle zorg voor Vooruit een absolute prioriteit is. Collega’s, we staan daar voor gigantische uitdagingen, met onder andere de vergrijzing die op ons afkomt. Daarom zeggen we ook dat het heel belangrijk is om massaal in te zetten op preventie, ook hier in Vlaanderen. Laat dat een warme oproep zijn.
Maar we gaan ook vooral alle handen nodig hebben in de zorg, aan het bed. Zoals jullie weten hebben ook de zorgkundigen daar voor ons een heel belangrijke plaats in. Als wij dan horen dan bijna driekwart van de leerkrachten in het secundair onderwijs die les geven in de opleiding Gezondheidszorg zeggen dat leerlingen na een zesde jaar niet klaar zijn voor de arbeidsmarkt, dan maken wij ons natuurlijk grote zorgen. Dat blijkt inderdaad uit de bevraging van BEFEZO, die de bedoeling had om te onderzoeken wat de impact was van de onderwijshervorming van de vooropleidingen Zorgkundige die vijf jaar geleden is doorgevoerd.
We weten ook dat in 2019 de toenmalige federale minister van Volksgezondheid besliste dat zorgkundigen een pakket van bijkomende taken mogen uitvoeren bij een patiënt. Er werd toen aangekondigd dat de zorgkundigen daarvoor worden opgeleid via een vorming van 150 uur. Maar nu blijkt dus dat door de onderwijshervorming hier in Vlaanderen, leerlingen onvoldoende tijd hebben om zowel de theoretische als de praktische vaardigheden te leren. Dat evenwicht moet altijd worden bewaakt. Ja, we vinden het belangrijk dat al onze jongeren ook algemene vorming krijgen, maar natuurlijk is het voor zorgkundigen belangrijk dat ook die praktische component voldoende aandacht krijgt.
Wat nu toch naar bovenkomt, is dat wat studenten leren in de opleiding niet altijd overeenkomt met de competenties die noodzakelijk zijn in het werkveld. Ik lees dat er bijvoorbeeld te veel aandacht is voor huishoudelijke taken en niet genoeg voor echte zorgtaken, met als gevolg dat 80 procent van de zorgleerkrachten eigenlijk zegt dat ze geen volwaardige zorgkundigen afleveren. Dat is toch echt schrijnend. 90 procent zegt dat de nieuwe onderwijshervorming impact heeft op de instroom naar de zorg, terwijl het doel van die hervorming net was om de instroom te vergroten.
Vanuit BEFEZO komt heel duidelijk de vraag om de opleidingen opnieuw te bekijken zodat leerkrachten ondersteund kunnen worden met wetenschappelijk onderbouwd leermateriaal en ze de nodige tijd krijgen om veilige en kwaliteitsvolle zorg aan te bieden voor hun leerlingen.
Minister, mijn vragen liggen natuurlijk een beetje in dezelfde lijn als die van mevrouw Vandromme.
Deelt u de analyse van BEFEZO omtrent de onderwijshervorming van de vooropleidingen zorgkundigen? Hoe evalueert u zelf die onderwijshervorming?
Zult u in samenspraak met de minister van Welzijn de hervorming bijsturen waar nodig, zodat de opleidingen opnieuw aangepast zijn aan de noden van het werkveld?
Wat wilt u op de dagen die u nog resten doen om de instroom in de opleidingen zorgkundige te vergroten en de kwaliteit ervan te verbeteren?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, in de vorige legislatuur werd de opleiding voor verzorgenden en zorgkundigen hervormd in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs. Het was niet noodzakelijk het beleid, de politiek die daartoe opriep, maar het gebeurde op vraag van de onderwijsverstrekkers, de koepels en de sectoren zelf. Collega’s, ik weet niet of het u is opgevallen, want we hebben dit ook behandeld in de commissie Welzijn, maar noch de onderwijsverstrekkers, noch de sectoren hebben gereageerd op dit persbericht. Niet gereageerd. Ik denk dat daar toch al iets mee wordt aangeduid.
Bijkomend kwam er toen ook een duidelijker onderscheid tussen de verschillende niveaus en de taken die elke verzorgende, verpleegkundige, zorgkundige – ik noem ze ineens allemaal – mag uitoefenen. Om een beeld te krijgen van de reacties op deze veranderingen in de zorgsector, werd de bevraging afgenomen bij afgestudeerde zorgkundigen, verantwoordelijken binnen de sector, bij leerkrachten binnen de basiszorg en ondersteuning en de tso-gezondheidszorg die voorbereiden op het beroep van zorgkundige.
De collega’s hebben het al geschetst: uit de bevraging komt nu naar voren dat driekwart van de leerkrachten in zorgopleidingen van het secundair onderwijs vinden dat de leerlingen niet goed genoeg meer worden voorbereid op het beroep van zorgkundige, terwijl een van de kritieken net was dat men het anders moet doen omdat de opleiding in het verleden niet kwaliteitsvol genoeg was.
Er wordt dan verwezen naar de modernisering van het secundair onderwijs. Ze stellen daarbij dat de oorzaak kan worden gevonden in de daling van het aantal lesuren dat aan praktijkvakken kan worden besteed. Daarnaast zou er ruimte moeten worden gemaakt voor meer intense begeleiding tijdens de stageperiode. Het is toch enigszins opvallend: de sectoren vragen zelf dingen, dat wordt aangepast, dan doen ze een bevraging en dan zeggen ze eigenlijk dat de modernisering, waarvan ze zelf aan de grondslag lagen, niet zo top is.
Bovendien – en dat wil ik hier toch nog eens met zoveel woorden hebben gezegd –: in het secundair onderwijs is het niet zo dat wij vakkentabellen, lessentabellen maken, dat wij hier bepalen waar hoeveel tijd aan kan worden besteed. Dat is een vrijheid van de scholen. Ik heb met een aantal scholen samengezeten waar ik gezegd heb dat ze dat aandeel wel weer kunnen optrekken. Ze zeggen dat dat niet mag omdat het zo in de lessentabel staat. Dan moet ik zeggen dat dat een model, een lessentabel is, maar dat je daar absoluut van mag afwijken.
Minister, u bent allicht op de hoogte van de bevraging. Hoe reageert u op de resultaten?
Uit de bevraging van de leerkrachten blijkt dat er twijfel over is of men binnen een jaar van het zevende jaar, secundair-na-secundair (Se-n-Se), voldoende competenties kan aanleren die zorgen voor de beroepskwalificatie als zorgkundige. Dit werd ook geïntroduceerd bij de sectoren en bij de onderwijsverstrekkers. Hoe staat u tegenover deze bezorgdheid en wat is uw reactie op het feit dat de onderwijsverstrekkers en de sectoren hiervoor zelf hebben gepleit bij de modernisering?
Vanuit Onderwijs zijn de minimumdoelen voor de tweede en derde graad aangepast zodat scholen meer vrijheid hebben – dat was een van de zaken waarom ze naar het Grondwettelijk Hof stapten – om dit soort zaken te kunnen aanpassen. Men kan dit dus. Op welke manier kan dit nog duidelijk worden gemaakt aan de scholen?
De heer Danen heeft het woord.
In deze commissie worden elke week interessante vragen gesteld. Ook dit is een heel belangrijk thema. Het was een krantenartikel of een item in het nieuws dat eerst misschien wat banaal leek, maar bij nader inzien toch wel een bijzonder zorgwekkende thematiek bleek waar we, denk ik, als politici, samen met de sector, een antwoord op moeten kunnen bieden.
Ik ga de inleiding van de collega’s niet helemaal herhalen, maar ik wil wel de conclusie van de bevraging van de beroepsorganisatie in herinnering brengen. Die zei: “De deskundigheid en doorstroming na de onderwijshervorming brengt de zorgveiligheid in gevaar.” De veiligheid van onze mensen die zorg nodig hebben komt dus in gevaar als gevolg van een opleiding die niet voldoet.
Mevrouw Goeman heeft al een aantal cijfers benadrukt. Ik wil nog een aantal andere cijfers onder de aandacht brengen. Vier op de vijf leerkrachten uit het bso en het tso zeggen dat de leerlingen niet klaar zijn om na hun opleiding als zorgkundige te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt. Bijna 90 procent geeft aan dat de onderwijshervorming niet aansluit op de voor de sector nodige competenties. Meer dan vier op de vijf geven aan dat de stageplaatsen door personeelsgebrek onvoldoende tijd hebben om leerlingen professioneel te begeleiden. In de opleiding zelf, maar ook bij de praktijkstage is er dus een groot probleem.
Het is ook zo dat 85 procent de ondersteuning en versterking van de basisopleiding op vlak van evidencebased richtlijnen naar voren schuift. Ja, als zoveel mensen dat vragen, dan vraag ik me af wat men in die opleiding eigenlijk allemaal doet, want dit zijn wel cijfers die doen duizelen. Er zijn ook gigantisch belangrijke gevolgen. Met andere woorden: de professionele begeleiding, zowel vanuit de school als vanuit de werkplek, ontbreekt in vele gevallen. De kwaliteit gaat bijgevolg achteruit.
Dit is extra schrijnend – dat is misschien een bijkomend element – omdat op federaal niveau in 2019 een aanzienlijke uitbreiding voorzien werd van handelingen die zorgkundigen mogen stellen. Er volgde echter geen aanpassing of begeleiding van leerkrachten om dit kwaliteitsvol aan te bieden, met de bekende gevolgen. Nu ligt nog federale wetgeving voor die de taak van zorgkundigen uitbreidt. Ik kan al een beetje inschatten wat u straks gaat zeggen, maar ik denk dat het goed is om samen te werken om te zien dat zorgkundigen opgewassen zijn tegen de bijkomende taken en die ook kunnen uitvoeren. Misschien is dit wel het momentum om de zaken extra aan te pakken en het beter te doen.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Om tegemoet te komen aan de vraag tot meer kwaliteit van de basisopleiding Zorgkundige vraagt de sector meer lesuren zorg, een curriculum dat evidencebased is, ruimte voor intense begeleiding tijdens de stageperiode en om stagiaires niet autonoom te laten werken. Ik weet dat u niet alles kunt doen. De heer Daniëls heeft ook al een paar dingen in die richting gezegd, maar ik wil u toch vragen welke inspanningen u wilt doen om tegemoet te komen aan deze vragen.
BEFEZO maakt wetenschappelijk onderbouwde leerinhouden, maar krijgt hier geen financiering voor. Kunt u hen op een meer structurele manier tegemoet komen?
Experten binnen de sector vragen een herstelplan voor de opleidingen. Volgt u hen hierin en welke inspanningen wilt u leveren? Ik denk dat, als we hen aan hun lot overlaten, het niet zal gebeuren.
Op federaal niveau wordt nog deze legislatuur wetgeving goedgekeurd die de zorgkundigen een nog belangrijkere plaats zullen geven binnen de verpleegkundige functies. Hoe zult u het onderwijs hierop voorbereiden? Gaat u hierover in overleg met de federale collega’s?
Minister Weyts heeft het woord.
De vragen die hier gekoppeld worden, gaan niet helemaal over hetzelfde. Ik zal trachten er uitvoerig op in te gaan, eerst met betrekking tot de zorgkundigen.
Bij de start van de modernisering van het secundair onderwijs, een beslissing van een vorige regeerperiode, werden op expliciete vraag van zowel de onderwijsverstrekkers als de sectoren de opleidingen tot verzorgende en zorgkundige grondig aangepast. Voor de modernisering studeerde een leerling op het einde van het zesde jaar bso af als verzorgende. Nadien kon een leerling ervoor kiezen om nog een zevende jaar zorgkundige te volgen. Dat was de situatie.
De sectoren en de onderwijsverstrekkers wilden af van de zogenaamde hiërarchie tussen verzorgenden en zorgkundigen. Ze wilden de leerlingen in de derde graad een bredere waaier van competenties aanleren om zo een bewuste keuze te kunnen maken voor een zevende jaar. Daarom werd de opleiding Verzorgende in de derde graad bso aangepast naar Basiszorg en ondersteuning. Na die opleiding heeft een leerling vooral logistieke competenties aangeleerd en heeft de leerling in beperkte mate kennisgemaakt met competenties uit kinderbegeleider, verzorgende en zorgkundige.
Als de leerling verzorgende of zorgkundige wil worden, moet een zevende jaar Verzorgende/Zorgkundige gevolgd worden.
Een mogelijkheid is om terug te keren naar de situatie voor de modernisering, namelijk het vijfde en zesde jaar bso Verzorgende en het zevende jaar bso Zorgkundige. Nu moet een leerling in het zevende jaar op één jaar tijd zowel de competenties aanleren van verzorgende als die van zorgkundige. Dan is het natuurlijk logisch dat de onderwijstijd beperkt is en dat er te weinig ruimte is. Ik ben dus absoluut bereid om daarover te spreken.
Bovendien zal het zevende jaar na de modernisering nog enkel bestaan uit beroepsgerichte vorming, waardoor dit dus intensief gebruikt kan worden voor klinisch onderwijs, stages en praktische vorming.
Daarnaast werd bij de opstart van de modernisering, ook op vraag van het werkveld voor alle duidelijkheid, een tso-richting voorzien. De opleiding Gezondheidszorg leidt leerlingen op tot zorgkundigen, maar dus binnen de dubbele finaliteit en binnen die zes jaar.
Ik wil er ook wel even op wijzen dat er nog helemaal geen zorgkundigen zijn afgestudeerd volgens het nieuwe systeem. We kunnen dus niet met zekerheid zeggen wat het finale resultaat is. De modernisering in de derde graad is pas gestart in september 2023 in het vijfde jaar. In september van dit jaar is het zesde jaar aan de beurt, en in september 2025 het zevende jaar. Men kraakt het systeem al af nog vooraleer er iemand is afgestudeerd. Er is enkel instroom in het eerste jaar, zeg maar, namelijk in dat vijfde jaar. Anderzijds betekent het wel dat het nog mogelijk is om terug te keren, dat is het voordeel.
Ook wordt aangehaald dat er binnen de opleiding Zorgkundige te weinig lesuren zijn voor praktische vakken. Uiteraard vind ik het cruciaal dat er voldoende tijd gaat naar praktische vorming, maar zelfs mocht ik willen, heb ik als minister niets te zeggen over de lessenroosters. De scholen bepalen autonoom hun lessenroosters, voor zover elk lessenrooster minimum 28 wekelijkse lesuren omvat en de geijkte vakbenamingen worden gehanteerd. Daarvoor moet ik verwijzen naar het federale niveau. Dit is België.
De federale overheid is namelijk bevoegd voor de opmaak van het beroeps- en competentieprofiel van zorgkundige. Inhoudelijk zijn er voor de zorgkundige geen extra taken of competenties opgenomen. Het beroep van zorgkundige is enkel gelijkvormig omschreven en gestructureerd als de verpleegkundige beroepen.
Ook werd federaal in het najaar van 2023 het KB aangepast en werd er bepaald dat de opleiding tot zorgkundige ten minste vierhonderd contacturen theoretisch en praktisch onderwijs en ten minste driehonderd contacturen klinisch onderwijs omvat. Het klinisch onderwijs wordt uitgevoerd aan het bed van de patiënt en ten minste tweehonderd uren worden uitgevoerd in minstens twee van de volgende drie gebieden: ziekenhuizen, woonzorgcentra, thuiszorg. Het is vooral met deze regels dat de opleiding rekening dient te houden en waarop ze zich moet afstemmen.
De bezorgdheden aangaande de kwaliteit van de opleiding, en dan vooral de stages, werden al eerder gesteld. Daarom hebben we een taskforce zorgkundigen opgericht. In die taskforce zitten de onderwijsverstrekkers, de sectoren, de administraties en de kabinetten van Onderwijs, Zorg en Werk. Er hebben verschillende overlegmomenten plaatsgevonden.
Wat heeft men daar, onder andere, besproken? Dat is de bedsidebegeleiding. Hierbij werd een kader opgesteld dat duiding geeft over het begeleiden van de leerlingen door de stagebegeleiders van de school op de stageplek. Naast de handelingen die de stagebegeleiders mogen uitvoeren, werd ook de techniciteit rond de verzekeringsaspecten meegegeven. Er is ook een gemeenschappelijke tegel, zoals we dat noemen, op KlasCement, waarop evidencebased onderbouwd lesmateriaal voor zorgkundigen wordt geplaatst. De herziening en aanpassing van de mentoropleiding door de sector is daar ook getackeld, waarbij de aangepaste opleiding kan worden gevolgd door zorgpersoneel. Er is binnen die taskforce ook geijverd voor één platform met alle bijscholingen voor werknemers in de sector. Dat is een luikje dat wordt opgevolgd door Welzijn. Tot slot is er ook afstemming met Welzijn over acties in het kader van het zesde Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA 6).
Wat de basisverpleegkundige betreft, dat is dan weer een ander verhaal. De zorgsector schreeuwt natuurlijk om extra werkkrachten, maar dan heb je die EU-richtlijn, die maakte de inrichting van een laagdrempelige opleiding tot verpleegkundige niet evident. Wij hebben er dan ook als Vlaamse Regering bij de Federale Regering op aangedrongen om een nieuw zorgprofiel te creëren. Wij hebben daar ook zelf de naam voor gesuggereerd, namelijk basisverpleegkundige. Eigenlijk moest de opleiding daarvoor al van start gaan in september van 2023, maar er kwam pas in oktober vanuit de Federale Regering duidelijkheid over de handelingen die zijn toegestaan. Ja, als daar geen duidelijkheid over bestaat, kun je natuurlijk niet vertrekken met de opleiding.
De omschakeling van verpleegkundige naar basisverpleegkundige vraagt natuurlijk een aanpassingsproces van alle betrokken scholen. We hebben dan ook, samen met een werkgroep, in recordtempo een nieuwe opleiding met een nieuw curriculum uitgewerkt. Dat is een werkgroep met een afvaardiging van de pedagogische begeleidingsdiensten van de hbo5-scholen in kwestie, van de hogescholen en de zorgambassadeur. Die hebben toch op een recordtempo fijn werk geleverd en een beetje van de nood een deugd gemaakt. Naast wat decretaal en reglementair nodig is op basis van de federale wetgeving, hebben we dan voor de opleiding Basisverpleegkunde ook een zachte overgang voorzien voor de eerste twee jaar, en geven we samen met de werkgroep ook die definitieve opleiding vorm. Daardoor kunnen de hbo5-scholen aangeven wat haalbaar is. Weet dat het daarbij ook vooral gaat om opportuniteiten die we samen willen grijpen. Er waren al jaren vragen vanuit de verschillende scholen naar een minder stingent regelgevend kader. We hebben dat dus onmiddellijk meegenomen. Vanuit het kabinet houden we ook wel een vinger aan de pols, en zullen we in de loop van het proces ongetwijfeld nog bijsturen.
De nieuwe graduaatsopleiding Basisverpleegkunde combineert de openendfinanciering zoals die vandaag bestaat voor secundair onderwijs, met het curriculum van de graduaatsopleiding en de flexibiliteit van het hoger onderwijs. Je zou dus eigenlijk kunnen zeggen dat dat het beste van twee werelden is. Het is dus een zeer goed gefinancierde opleiding. Die opleiding wordt sterk praktijkgericht en zal cursisten in drie jaar klaarstomen om aan de slag te kunnen gaan als basisverpleegkundige, en hun ook het perspectief bieden om te kunnen doorstromen naar de bachelor Verpleegkunde dankzij een bijkomende brugopleiding. Met een graduaat Basisverpleegkunde op zak kunnen de afgestudeerden aan de slag in ziekenhuizen, woonzorgcentra, zorgcentra, bij het Rode Kruis – want die hebben ook aan de opleiding meegewerkt – en ze kunnen onafhankelijk werken in minder complexe zorgsituaties of in teamverband met bachelors Verpleegkunde of artsen bij complexere zorgsituaties. Ook daar hebben we lang gelobbyd om toch mogelijk te maken dat ook enkele handelingen autonoom uitgevoerd zouden kunnen worden door die basisverpleegkundigen. Op een bepaald moment was het zelfs mogelijk dat ze bloed zouden kunnen afnemen, dat hebben we ook in de wacht gesleept.
Het nieuwe graduaat is geschikt voor jongeren die in het bso of tso al een zorgrichting hebben gevolgd. Maar het is ook een optie voor wie een praktijkgerichte opleiding verkiest als zijinstromer. Er komen flexibele lestijden die het makkelijker maken om deze job te combineren met deze opleiding. Vanaf september van volgend jaar kunnen jongeren rechtstreeks na het zesde jaar bso starten in de graduaat Basisverpleegkunde. Dat zal dus ongetwijfeld wel een boost geven aan die opleiding. Ik denk dat er opnieuw snel meer cursisten gaan kiezen voor dat nieuwe aanbod.
Net zoals altijd geldt bij nieuwe opleidingen, gaan we ervoor zorgen dat die geleidelijk wordt uitgerold. De eerste afgestudeerde verwachten we op 30 juni 2026. Tot dan zullen alle afgestudeerden het gekende profiel blijven houden, en in de tussentijd geven de scholen de omgevormde opleiding vorm. Zij zullen uitwerken welke aanpassingen nodig zijn aan bijvoorbeeld de stages. Dat is misschien nog een pijnpunt. Er is daar trouwens nog een infomoment rond voorzien met de scholen in kwestie.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het zeer uitgebreide antwoord. Ik heb niet veel gemeen met collega Daniëls, maar wel dat we nog leerkracht geweest zijn in de verzorging, en ik vermoed dat hij daar ook naar zal verwijzen. (Opmerkingen van Koen Daniëls. Loes Vandromme lacht)
Het verhaaltje van het verluieren moet er deze keer misschien ook weer bij. Maar in elk geval kennen we de leerplannen, we kennen de cursisten. We weten wat er in de vakken werd gegeven. Ik gaf de opleiding Omgangskunde. Achterin de klas stonden twee bedden met poppen die door de leerlingen verzorgd moesten worden. Ik heb ook stagebegeleiding gedaan, en ik heb het altijd belangrijk gevonden dat er een goede balans was in de opleiding tussen die brede vorming en de focus op de arbeidsmarkt om dan later genoeg competenties te hebben om zijn of haar mannetje te staan.
Het klopt dat er nog geen leerlingen zijn die afgestudeerd zijn. De lessentabellen worden inderdaad ook vastgelegd door de scholen zelf, en niet door de overheid. Maar toch denk ik dat we niet voorbij kunnen gaan aan de echte experten die dagelijks bezig zijn met de leerlingen, de experten voor de klas, de leerkrachten. Ik herinner mij dat, toen ik leerkracht was, leerlingen een bedpan mochten geven, dat ze kinderen of baby’s eten mochten geven, en dat was dan eigenlijk ook wat die richting aantrekkelijk maakte: ze mochten effectief dingen doen. Als ik nu hoor wat men maar mag doen, dan stel ik mij echt de vraag wat die leerlingen tijdens hun stage allemaal kunnen en mogen doen. De doelgroep kennende, zal de aandacht dan wellicht verslappen als men gewoon moet kijken en niets mag uitvoeren. Het is dus goed dat de federale lijst wat wordt aangepast, en dat die activiteiten dagelijks leven versoepeld worden. Dat zijn trouwens allemaal mensen die als jobstudent in woonzorgcentra of bij kinderdagverblijven gaan helpen. Ik denk dat het belangrijk is dat we die niet verliezen.
Het is ook belangrijk dat er aandacht komt voor de mentors en de stagebegeleiding. Ik hoor dat u daar samen met uw collega Crevits een aantal acties in onderneemt. Ik had heel veel leerlingen die in het beroepssecundair onderwijs les volgden, en die ik nu ontmoet in woonzorgcentra als onthaalouder. Met tijd en met ruimte zijn zij toch geraakt waar zij wilden geraken. Ik denk dat dat heel belangrijk is, minister, dat wij hun voldoende middelen en capaciteiten geven om te kunnen blijven groeien. Ik wil dat alvast meegeven, en ik hoop dat wij daar ook echt naartoe kunnen werken. Het is belangrijk dat de onderwijsverstrekkers en de koepels van de werkgevers elkaar daarin vinden.
Rond de basisverpleegkunde is heel veel werk geleverd. Ik wil mijn appreciatie uiten voor iedereen die daar op zo’n korte tijd mee aan de slag is gegaan. U sprak over een zachte landing, maar kan dat ook financieel? Kan daar ook gekeken worden hoe men dat toch overleeft, zodat men de opleidingen kwaliteitsvol kan blijven aanbieden?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dank u wel voor uw verhelderende antwoord. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we iedereen nodig gaan hebben in de zorg. Wat ons betreft betekent dat ook dat er heel veel verschillende profielen in terechtkomen, die elk op hun manier een meerwaarde zijn voor goede zorg. U weet dat wij heel hard geloven dat wij – net zoals in het onderwijs, trouwens – in de zorg als teams moeten werken. Vandaar dat wij sterk geloven in het concept van de leerladder, waarbij ieder zijn taak heeft, met een takenpakket waarbij verschillende profielen elkaar aanvullen, en waar die doorstroomlogica ook in zit. Daarbij beginnen mensen op hun eigen capaciteitsniveau een opleiding te volgen, maar kunnen ze dan misschien later in hun carrière ook nog een extra stap op die ladder zetten.
In die zin denk ik dat het werk niet af is. U weet dat wij zeer blij zijn met de oplossing – eindelijk – voor basisverpleegkundigen, op niveau 5. Maar wij denken absoluut – hoe zal ik het zeggen – dat het een goed idee is om de oefening ook nog eens te doen als het gaat over de invulling van de zorgrichtingen op niveau derde graad en zevende jaar, en hoe die ook in zo’n leerladder passen. Zo zijn daar inderdaad ook goede aansluitingen. Denk ook na over hoe die opleidingen er dan op het niveau van het secundair onderwijs moeten uitzien, hoe we zorgen voor dat evenwicht tussen algemene vakken en praktijkvakken, en hoe we dat koppelen aan welke zorgtaken ook leerlingen in de derde graad tijdens hun opleiding en daarna met een zevende jaar volgen, en hoe die concreet worden ingevuld.
Wat ons betreft staat die discussie absoluut open, en we willen we daar constructief mee over nadenken. Zoals u zelf ook gezegd hebt, denk ik dat het vooral belangrijk is dat er ook initiatief komt vanuit het beleid, om in ieder geval ook met de werkgevers en koepels zelf te gaan samenzitten, zodat daar concreet invulling aan gegeven kan worden.
Ik heb dus niet echt bijkomende vragen en zal me ook moeten excuseren, maar bedankt voor deze aanzet. Er ligt werk, maar ik heb het gevoel dat u er wel mee bezig bent.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister, zeker voor de uitgestoken hand. Ik kan niet ‘flipflop’ zeggen, maar het gaat bij de sectoren wel in die richting. Eerst vragen ze het zo, dan gebeurt het zo, en dan zeggen ze dat het blijkbaar toch niet precies is wat ze gewild hebben. Vergissen is menselijk, maar als we nu bijsturen, denk ik dat het ineens goed moet zijn. En inderdaad, collega Vandromme: ik heb mijn hart en ziel nog altijd verloren in die opleiding Verzorging, omdat daar schitterende zaken gebeurden. Heel concreet denk ik aan mijn oud-leerlingen die dag in, dag uit, met mensen met dementie werken: dat wil ik veel mensen wel zien doen. Daarnaast was ik deze middag nog bij Zorgnet-Icuro, en daar heb ik nog eens aangekaart dat we heel goed moeten opletten voor de ‘kwaliteitsdiplomadrift’, zoals ik dat noem.
Wat is kwaliteitsdiplomadrift? Niemand is tegen kwaliteit. Iedereen vraagt meer kwaliteit. Het volgende wat er gebeurt, is dat ze dan meer moeten kunnen en kennen. Men maakt beroepsprofielen met meer autonomie, men schaalt dat in, en stelt dan vast dat men ten minste een bachelordiploma moet hebben, als het kan een master, en als het echt kwaliteitsvol moet zijn, dan is het een doctoraat. Op die manier gebeuren er eigenlijk twee dingen in onze zorgsector. We miskennen aan de ene kant het ongelooflijk goede werk van onze mensen op de vloer die een bso- of tso-diploma hebben, maar fantastisch werk doen. Eigenlijk zeggen we dat dat zeker niet kwaliteitsvol zal zijn, want ze hebben geen bachelordiploma. Aan de andere kant vinden we de hoogopgeleiden niet. Dat is iets waarmee we heel erg moeten opletten, en ik vrees dat dit daar ook in kadert. Dit is opgeschoven en dan rijden we vast. Want laat ons eerlijk zijn: de leerlingen in het profiel verzorging, zijn leerlingen die dat willen doen. En collega Vandromme wees er ook al op. Ik stond daar zelf met mijn master Pedagogische Wetenschappen. Mijn leerling vijfde jaar verzorging zei: “Mijnheer, als u verluiert moet het aapje naar u kijken, en niet de staart.” Ik was de luier achterstevoren aan het aandoen. Dus die vijf jaar pedagogische wetenschappen hadden er niet toe genoopt dat ondergetekende wist dat luiers twee kanten hebben. Dat is dus wat we echt moeten bekijken, minister. En we hebben geen tweede keer de kans om dat allemaal om te gooien. Ik denk dat die bevraging een eerste goede zaak is.
Daarnaast is er BEFEZO. Zij hebben heel wat opleidingen, en ook heel wat opleidingen in online modules. Dat is een tweede voorstel dat ik heel graag zou doen: ik denk dat we daar meer mee kunnen doen. Het principe dat wij met de N-VA naar voren schuiven, collega's, luidt dat het niet altijd het diploma is dat telt, maar wel dat wie bekwaam is, bevoegd is. De federale regelgeving – het is nu jammer dat collega Goeman net weg is, ik zou ze er niet van durven te verdenken dat het bewust is – werkt omgekeerd. Het diploma bepaalt alles, bepaalt wat men wel en niet mag doen, en dat is een spijtige evolutie.
Dus, minister, kort samengevat: vanuit de N-VA-fractie is er alle steun om kritisch te bekijken wat er bij die hervorming is gebeurd. Wat ik dacht dat op het vlak van onderwijsverstrekkende sectoren was, als nu de basissector inderdaad zegt dat dit toch niet de goede kant uitgaat, dan denk ik dat we samen met de leerkrachten die in die richtingen aan de slag zijn, en in de scholen, en met BEFEZO, moeten kijken hoe we dit in de goede richting kunnen draaien: kwalitatief, maar ook rekening houdend met het leerlingenprofiel.
De heer Danen heeft het woord.
Toen ik de studie las en de uitkomsten daarvan probeerde te interpreteren, bleek het probleem wel gigantisch groot te zijn. Minister, u hebt hier rustig en duidelijk geantwoord, maar ik moet zeggen dat ik me niet van de indruk kan ontdoen dat de urgentie wat ontbreekt om hier heel snel werk van te maken – misschien vergis ik mij. U kunt proberen dat duidelijk te maken. Negen op de tien voelen zich niet bekwaam om het werk te doen, en dat is toch wel bijzonder. Het is een kwestie van bijsturen.
Nogmaals: ik heb begrip voor het feit dat u ook maar kunt doen wat u kunt doen, omdat een minister natuurlijk maar zijn bevoegdheden heeft die hij kan uitvoeren. U kunt natuurlijk geen lessentabellen opstellen en dergelijke. Er wordt verwezen naar het beroepsprofiel, de beroepscompetentie die federaal wordt vastgelegd. U hebt verwezen naar de taskforce. Daarbij heb ik misschien een bijkomende vraag. Die taskforce is aan de slag, maar is al langer aan de slag dan sinds de studie loopt, neem ik aan. U hebt naar een paar acties daarrond verwezen, maar hebt u dat dan niet zien aankomen? Of was dat niet de taakstelling van die taskforce waar de verschillende stakeholders in zitten? Dat is nog niet helemaal duidelijk.
Hier wordt een paar keer gezegd dat zorgkundigen maar mogen doen wat ze mogen doen. Ik ben er voorstander van dat die taakstelling wordt uitgebreid, en op federaal niveau is men daarrond stappen aan het zetten. Maar de opleiding moet dan natuurlijk wel sporen, en ik weet niet of dat wel goed gaat komen. Er is hier al naar verwezen. De sector heeft aanpassingen gevraagd. Die zijn gebeurd, en dit is nu de uitkomst. Zoals u aangaf hebben we inderdaad geen tweede keer de mogelijkheid om het mis te laten lopen. Het moet hier echt wel bijgestuurd worden. Dus de vraag rond de taskforce wilde ik u nog stellen.
En dan heb ik een volgende vraag. De mensen die moeten afstuderen, die in het programma zitten, of toch een aantal … Op het vlak van bijscholing en professionalisering, lijkt hier toch wel heel veel werk aan de winkel. Ik weet niet altijd goed wat uw bevoegdheden zijn in dezen, want dit staat op het kruispunt van Werk en Onderwijs, maar ik denk er op dat vlak ook wel heel wat katjes te geselen zijn. Vooral, zoals de heer Daniëls ook zegt, als we mensen meer willen laten doen dan misschien een diploma aangeeft, is bijsturing dubbel zo belangrijk, vooral omdat we zien dat mensen na een tijdje willen doorgroeien. In het kader van de leerladder is dat wel interessant. Mijn bijkomende vraag is dus hoe u die bijkomende scholing georganiseerd wilt zien.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, collega's, ik deel zeker heel wat bezorgdheden, ook die met betrekking tot de invloed van die hervorming. In de derde graad is die pas dit jaar ingegaan, dus het gaat hier voorlopig nog maar om indicaties. Maar als je kijkt naar de lessentabellen van zorgopleidingen van voor en na de modernisering, dan zie je dat er in veel scholen meer tijd uitgetrokken wordt voor algemene vorming en minder voor het specifieke gedeelte. Ik hoor bijvoorbeeld in de tweede graad, vooral voor de bso-opleiding Zorg en Welzijn zoals die nu heet, dat die nu veel minder goed voorbereidt dan vroeger. Enerzijds komt dat net door de invoering van de zestien sleutelcompetenties die allemaal aan bod moeten komen. Anderzijds komt dat door het verzwaren van de eindtermen, die meer algemeen-theoretisch van aard zijn. Dat gaat allemaal ten koste van de richtingspecifieke opleidingsonderdelen, en vooral van de uren praktijk, wat zeker in het bso een groot effect heeft op het curriculum en dus de handelingsbekwaamheid en praktische ervaring van de leerlingen. Want hoe word je een goede zorgkundige? Door enerzijds de theorie als basis goed te beheersen, maar anderzijds door te oefenen, oefenen, oefenen. Zeker in de derde graad van het bso moet eigenlijk het merendeel van de tijd daarnaartoe gaan.
Minister, ik hoop dat u of uw opvolger in gesprek blijft gaan met de onderwijsverstrekkers en de zorgsector, ook met de collega van Welzijn en dat, indien nodig en er tijdig verdere aanpassingen kunnen komen met betrekking tot het curriculum, deze trend zich verder doorzet met de uitrol van de hervorming in de derde graad.
In het rapport van BEFEZO las ik dat de taskforce die vanuit het kabinet Onderwijs en de zorgambassadeur in het leven geroepen werd, op sterven na dood is en niets opgebracht heeft. Kunt u zeggen wat daar verkeerd is gelopen?
Tot slot blijven wij vanuit onze fractie hameren op de meerwaarde van het inrichten van een staten-generaal omtrent de praktijkgerichte opleidingen in het tso en bso, aangezien deze problematiek zich niet beperkt tot zorgopleidingen van het secundair onderwijs maar ook speelt in andere richtingen van het vaktechnisch onderwijs in het tso en bso.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik houd het kort.
Ten eerste wil ik gerust een dialoog organiseren met alle spelers in het veld, want uiteindelijk moeten we wel eens een keuze maken. Het is misschien niet zo redelijk om nu al een nieuwe opleiding te beoordelen op grond van enkele maanden in de start van het eerste jaar van die opleiding, namelijk het vijfde jaar. We horen nu inderdaad maar één standpunt, de federatie van de zorgkundigen. Die federatie brengt naar eigen zeggen het standpunt van de leerkrachten in die opleiding naar voren. Ik wil dan wel eens horen wat de onderwijsverstrekkers en het afnemende veld daarop te zeggen hebben, maar dat is ook moeilijk voor het afnemende veld, want er valt nog niks af te nemen. Maar goed, ik ben bereid om dat debat te voeren. We kunnen niet gas geven en remmen tegelijkertijd. Er moeten keuzes gemakt worden. In globo en in goede samenwerking met collega Crevits probeer ik er wel voor te zorgen dat we die zorgladder een vertaling geven in de leerladder. Dat is dus onze ambitie. We komen daar goed in overeen en hebben diverse partners die mee aan tafel schuiven, met niet altijd even gelijklopende belangen en interesses.
Wat betreft de vraag naar financiering die ook mevrouw Vandromme stelde: het is al openendfinanciering waarover we spreken, en dat is nu niet bepaald karig verdeeld.
De heer Danen vroeg naar de taskforce die ik beschreef. Daar zaten alle stakeholders in, ook de federatie van de verpleegkundigen. Daar is de matrix niet aan bod gekomen, dat was op een ander forum, maar daar stonden alle partners achter de huidige richting. Die taskforce was vooral praktijkgericht: op stages verbeteren, op materiaal.
Tot slot voorzien wij een basisopleiding en doorgroeiopties, maar zijn bijscholingen ook voorzien via de sectoren. Ik denk dat dat hun taak is. Via Welzijn zijn er ook voor bijscholing veel mogelijkheden. VIA 6 heeft dat aanbod, denk ik, nog sterker gemaakt.
Tot slot, mijnheer Slagmulder, voor alle duidelijkheid: in het zevende jaar is er geen algemene vorming meer. Dat is net gericht op de doorstroom richting het beroep, dus enkel beroepsgerichte vorming.
Alles rondom de Zorgambassadeur, dat zit natuurlijk bij mijn collega van Welzijn.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Vragen om financiering gingen niet over het leerplichtonderwijs, maar wel over de basisverpleegkundige en de opleiding daar, maar goed.
Als u het hebt over ladders en het afstemmen van de zorgladder op de leerladder en omgekeerd, maak ik misschien een bruggetje om ladders te gebruiken, om bruggen te bouwen tussen de vele actoren. Men moet er echt wel voor kunnen zorgen dat we ook op het vlak van verzorging, voor elkaar zorgen, we de beste mensen op de juiste plaats hebben. Ik geloof erin dat ook mensen die de dubbele finaliteit volgen of de arbeidsfinaliteit, een heel groot hart hebben en goed voor mensen kunnen zorgen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het klopt: er zijn veel partners en belangen rond de tafel, en ook wel een aantal partijen die no-go’s hebben, maar toch denk ik dat we dit debat moeten opstarten. Ondertussen is er toch ook de vraag om aan scholen te laten weten dat ze ten eerste wel degelijk een aantal stages kunnen doen, ten tweede bepaalde taken wel degelijk aan leerlingen kunnen geven in de opleiding, en ten derde in hun lessentabel keuzes kunnen maken om bepaalde onderdelen meer uren te geven. Scholen mogen dat, collega's. Als ik ons hier kamerbreed beluister, dan denk ik dat we dat signaal echt moeten geven, echt moeten luisteren, echt moeten geven aan die scholen. Nu hoor ik sommige mensen zeggen dat ze dat niet mogen, terwijl het wel mag. Ze kunnen het doen, en wij kunnen ondertussen kijken waar we kunnen finetunen. Ik deel wel de mening van de minister dat het er nu ‘boenk op’ moet zijn. We kunnen niet nog eens wijzigen. Ik wil de sectoren en koepels in dezen dan ook oproepen om goed te luisteren naar de eigen scholen en eigen stageplaatsen, om op basis daarvan toch wat bij te sturen.
De heer Danen heeft het woord.
Ik denk wel dat iedereen hier in de zaal het belang inziet van de problematiek. Ik ben er ook van overtuigd dat iedereen het beste voorheeft.
Het baart me toch wel zorgen als 87 procent, bijna 90 procent dus, van de respondenten aangeeft dat de onderwijshervorming niet aansluit op de voor hen of voor de sector nodige competenties. Ik vraag me dan af wat er in godsnaam gebeurd is. Het was een vraag uit de sector waaraan tegemoetgekomen is – of dat hoor ik hier toch – en dan zegt men dat het helemaal niet werkt. Bijna iedereen zegt dat. Ik zou hier echt van willen leren voor andere sectoren die allicht ook regelmatig hervormd worden. Dus zou ik ook willen vragen, minister, om er een soort evaluatie of audit op uit te voeren om ervoor te zorgen dat dit soort zaken in de toekomst zoveel mogelijk vermeden wordt, want het is toch heel onlogisch dat een vraag van de sector waaraan tegemoet gekomen wordt, vervolgens een slag in het water is. Ik noem het zoals ik het hier zie. Ik ben dus benieuwd naar wat u nog gaat doen.
Het is natuurlijk ook wel een goede zaak – en daarmee sluit ik af – dat ook andere stakeholders bevraagd worden. Dat hoeft daarom niet superformeel te gebeuren, zoals het afnemend veld binnenkort, om te kijken of dat waar is, of het wel klopt. We mogen niet wachten tot er accidenten gebeuren, want dan is het natuurlijk te laat. We moeten proberen vooraf alsnog in te grijpen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.