Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de toenemende smartphone- en socialemediaverslaving die blijkt uit de nieuwe Digimeter
Verslag
Mevrouw Segers heeft het woord.
– Marius Meremans treedt als voorzitter op.
Uit de resultaten van de laatste Digimeter, uitgevoerd door imec, blijkt dat een op de drie Vlamingen vorig jaar artificiële intelligentie (AI) ontdekte en gebruikte. ChatGPT zou bij de brede bevolking AI tastbaar hebben gemaakt, waardoor het gebruik enorm is toegenomen. Zo gebruiken een op de vijf Vlamingen maandelijks AI-tools bij het werken of studeren. Vooral 18- tot 24-jarigen zijn ermee vertrouwd. 42 procent van hen gebruikt regelmatig ChatGPT, onder andere voor het maken van taken en thesissen.
Uit andere resultaten blijkt dat we nog steeds gemiddeld 182 minuten per dag op onze smartphone spenderen. Dat is drie uur! De tijd die iemand op zijn of haar smartphone spendeert, lijkt zich evenwel te stabiliseren, want vorig jaar lag de gemiddelde schermtijd maar drie minuten lager. Een vierde van deze schermtijd gaat naar sociale media, waar het monopolie van Meta nog steeds heerst. Daarnaast merken we dat jongeren gemiddeld tachtig minuten per dag op TikTok doorbrengen. Dat resultaat is ongeveer hetzelfde als vorig jaar en de app breekt nog steeds niet door bij andere generaties. Daarnaast blijft het aantal apps dat we op onze smartphone hebben staan, stijgen: nu is dat gemiddeld negentig apps, twee jaar geleden waren dat er nog vijftien minder. We gebruiken de smartphone ook steeds vaker om online te shoppen en om onze geldzaken te regelen.
Opvallend is dat de helft van de Vlamingen zich afhankelijk voelt van de smartphone. Vooral jongeren voelen zich afhankelijk. Onderzoekers spreken over een ‘afhankelijkheidsparadox’. Veel mensen proberen daar iets aan te doen: 80 procent van de Vlamingen legt zichzelf regels op om de schermtijd onder controle te houden, al heeft slechts de helft van hen het gevoel dat dat effectief helpt.
Ik heb daarom de volgende vragen voor u, minister.
Welke conclusies trekt u uit de resultaten van de laatste Digimeter?
Hoe evalueert u de opmars van het gebruik van AI door de brede bevolking in het dagelijkse leven en bij werk of studie? Wordt er vanuit beleidsperspectief onderzocht op welke manier er extra regelgeving moet komen, nu AI nieuwe uitdagingen in de samenleving stelt? Op welk niveau moet dat dan gebeuren?
Beschouwt u de lange schermtijd van mensen, en vooral van jongeren, als problematisch? Op welke manier wilt u inspelen op die afhankelijkheidsparadox, zeker voor jongeren?
Ten slotte nog een algemene vraag: op welke manier wilt u nog sterker inzetten op mediawijsheid bij de brede bevolking, waarbij er niet enkel gekeken wordt naar het onderwijs?
De heer Slootmans heeft het woord.
Het nieuwe rapport van imec bevat zowel voor de minister van Media als voor deze commissie van Media verschillende interessante conclusies. Inderdaad, een van de meest pertinente conclusies, die jaarlijks terugkomt, is die over het smartphonegebruik, vooral over de afhankelijkheid van de smartphone. Ik ga niet alle cijfers, genoemd door mevrouw Segers, herhalen. Een feit is wel dat bijna de helft aangeeft afhankelijk te zijn van de gsm, van sociale media. Die afhankelijkheidsparadox is inderdaad bijzonder interessant: men wil er eigenlijk van af raken, men wil minder schermtijd, maar men slaagt er niet in. Dat is een beetje zoals een roker die wil stoppen maar er, als gevolg van de fysieke afhankelijkheid van nicotine, niet in slaagt om dat ook te doen.
Ik maak me geen illusies over het feit dat een minister van Media of een overheid erin zou kunnen slagen om dergelijke maatschappelijke tendensen volledig om te keren. Vlaanderen is op dat vlak ook helemaal niet uniek: dit is een evolutie die we in heel de ontwikkelde wereld zien. Maar een overheid kan natuurlijk wel een kader scheppen om die evolutie enigszins beheersbaar te houden, zeker binnen de door haar gefinancierde structuren en instellingen. Zo zien we dat bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk een verbod opgelegd hebben om de smartphone te gebruiken op school. Wat blijkt daaruit? De resultaten zijn wel treffend: de sociale interactie tussen kinderen – u bent toch ook minister van Jeugd – gaat er sterk op vooruit. Wat ook blijkt, en wat voor mij een cruciaal element is, is dat de aandachtsspanne bij jongeren opnieuw groter wordt.
In dat kader heb ik twee concrete vragen.
Eerst een algemene vraag, minister: hoe evalueert u deze cijfers, vooral de specifieke cijfers aangaande het smartphonegebruik?
Misschien nog belangrijker: acht u het ‘opportuun’ – wat eigenlijk een eufemisme is – om in het licht van deze nieuwe cijfers een richtlijn of omzendbrief te richten aan jeugdverengingen en eventueel, geflankeerd door de minister van Onderwijs, aan de scholen om het gebruik van de smartphone in jeugdverengingen en in het onderwijs maximaal te bannen? Ik denk dat bijzonder veel ouders u daar uiterst dankbaar voor zouden zijn.
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de vragen over de Digimeter. Dat is steeds een bijzonder belangrijk moment om inzicht te krijgen in de digitale gewoontes en praktijken bij ons.
In eerste instantie zie ik wel degelijk een aantal positieve resultaten op thema’s waar we binnen het beleid ook sterk op inzetten. Ik denk bijvoorbeeld aan het grotere bewustzijn rond het belang van privacy en persoonlijke data en problematieken als desinformatie. Men denkt bijvoorbeeld ook kritischer na over eigen smartphone- en socialemediagebruik. Dat zijn een aantal tendensen die toch positief zijn.
Wat zeer duidelijk naar voren komt uit de studie, is de grote digitale kloof. De daling in vertrouwen in de eigen vaardigheden contrasteert wel degelijk met een toenemende nood aan digitale vaardigheden. Die digitale vaardigheden kunnen niet los gezien worden van mediawijsheid. Dat zal des te meer het geval zijn door nieuwe opkomende technologieën, zoals artificiële intelligentie.
2023 was ongetwijfeld het jaar van de doorbraak van AI. Het is de snelste doorbraak ooit op het vlak van technologieën. Het is nog maar een jaar geleden gelanceerd en vandaag geven velen inderdaad al aan AI op regelmatige basis te gebruiken. 18 procent van de bevraagde bevolking is gewoontegebruiker. Bij de jongste leeftijdsgroep van volwassenen, de 18- tot 24-jarigen, is dat zelfs 42 procent. Dat is immens. Er is bij mijn weten in de menselijke geschiedenis geen enkel ander voorbeeld van een technologische innovatie die zo snel bij zo’n ruim publiek is ingeburgerd. Als je kijkt naar een ander platform dat hier in de commissie al geregeld aan bod is gekomen, TikTok, heeft dat er toch ook ongeveer 3,5 jaar over gedaan om ingang te vinden bij een groot deel van de jongeren. Wij hebben het gevoel dat dat bijzonder snel is gegaan, en dat is ook zo, maar artificiële intelligentie gaat nog veel sneller.
Velen geven ook aan meer te weten te willen komen over AI, wat ervoor kan zorgen dat mensen er ook kritischer mee zullen omgaan door er meer inzicht in te hebben. Maar de snelle opkomst van AI kan er ook voor zorgen dat er een nieuwe digitale uitsluiting in de maak is, wat we uiteraard moeten vermijden. Daarnaast brengt AI ook andere uitdagingen met zich mee. Denk aan vragen rond privacy en copyright. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de zaak van de New York Times tegen OpenAI rond de auteursrechten op hun betalende artikelen.
AI was een belangrijk thema tijdens de conferentie die we vorige week organiseerden in het kader van het Europese voorzitterschap, waarmee we het ook verder op de politieke agenda willen zetten. Dat ging over digitale innovatie in de mediasector. Vorige week werd ook de AI Act goedgekeurd door het Europees Parlement. Ik denk dat het vanuit Vlaanderen belangrijk is om nu ook heel concreet te bekijken wat de impact is van de implementatie daarvan. We zijn daar op dit moment ook grondig mee bezig.
Ik ben het eens met degenen die zeggen dat de hoge schermtijd alarmerend is, zeker voor jongeren. Het is dus belangrijk te blijven inzetten op een goede digitale balans, digitaal welzijn en het recht op deconnecteren.
Het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) lanceerde recent de JOP-monitor 2023, beter bekend als ‘De staat van de jeugd’. Die wees uit dat jongeren een belangrijk deel van hun vrije tijd ook digitaal doorbrengen. Meer in het bijzonder werd daar vastgesteld dat, hoewel het compulsieve gamegebruik – denk aan gameverslaving – en het compulsieve socialemediagebruik – de socialemediaverslaving – veeleer laag liggen, bepaalde jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie een hogere mate van game- en socialemediaverslaving vertonen. Het gaat daarbij om dezelfde groepen van jongeren die slechtere vrijetijdskansen rapporteerden.
Van jongs af aan wordt aangeraden gemiddeld twee uur per dag buiten te zijn. Uit onderzoek van JAMA Kindergeneeskunde blijkt bovendien dat buitenspelen een verzachtende factor is in de associatie tussen schermtijd voor jonge kinderen en neurologische ontwikkelingsresultaten. Vooral bij kinderen en jongeren moeten we voldoende alternatieven opwaarderen door te voorzien in gezonde en leefbare buurten, kwaliteitsvolle en flexibele publieke ruimtes en toegankelijke vrijetijdsbeleving op maat van ieder kind en iedere jongere.
Er zijn daarom in mijn beleid vier grote lijnen waarop ik investeer, zodat kinderen en jongeren kunnen opgroeien met een evenwichtig gebruik van de smartphone, hoewel de wereld steeds sterker en sneller digitaliseert. Een eerste gaat over buitenspelen. Kinderen en jongeren stimuleren om buiten te mogen, willen en kunnen zijn, is belangrijk. Daarom lanceerde ik in april vorig jaar het actieplan ‘Mee(r) naar buiten?!’, met de ambitie meer en betere speel-, ontmoetings- en rondhangmogelijkheden te realiseren voor alle kinderen en jongeren. Dat actieplan is in volle implementatie.
Ten tweede moeten we voorzien in voldoende kwaliteitsvolle speel- en ontmoetingsruimte, zodat kinderen en jongeren in een veilige omgeving kunnen buitenkomen, spelen en elkaar ontmoeten. Daarom voorzag ik binnen de projectoproep ‘Investeringssubsidies voor kwaliteitsvolle basisvoorzieningen en inrichting van jeugdinfrastructuur’ een specifiek focusgebied ‘Jeugdvriendelijke vormgeving van buurten en speelgebieden’. Daarmee werden verschillende actoren gestimuleerd om de beschikbare buitenruimte kind- en jeugdvriendelijk in te richten als spel-, bewegings- en ontmoetingsplekken.
Een derde punt gaat over het aanbieden van jeugdwerk met een variatie in aanbod waar elke jongere zich thuis voelt. Met het nieuwe Jeugddecreet versterken we jeugdorganisaties en bieden we nieuwe initiatieven de mogelijkheid om toe te treden, worden bestaande en vernieuwende werkvormen geïntegreerd, zorgen we voor meer samenhang binnen de jeugdsector, en stimuleren we de onderlinge samenwerking ook met organisaties buiten de jeugdsector.
Het vierde en laatste punt is de verdere uitwerking van de prioriteiten ‘engagement’, ‘mediawijsheid’ en ‘vrijetijdsbesteding voor allen’ in ons Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan (JKP). Begin dit jaar gingen veertien projecten van start die inspelen op het informele vrijwillige engagement van jongeren. Afgelopen maandag lanceerde ik een nieuwe projectoproep om het engagement van jongeren in het jeugdwerk te stimuleren door vormende activiteiten aan te bieden. Ook dat kan bijdragen aan meer buitenspel en meer vrije tijd in de niet-digitale context, wat toch kan helpen.
Ik kom tot de laatste vraag van collega Slootmans, of ik het opportuun vind om een richtlijn of omzendbrief uit te vaardigen en ook de vraag hoe we extra inzetten op mediawijsheid. Ik ben een koele minnaar van richtlijnen of omzendbrieven sturen naar jeugdverenigingen. Dat is niet de manier waarop wij het beleid rond de jeugdsector vormgeven. Wij hebben een aantal decretale voorwaarden. We hebben een aantal voorwaarden in de besluiten van de Vlaamse Regering (BVR’s) vastgelegd waaraan jeugdorganisaties moeten voldoen. Maar binnen dat kader zetten wij vooral in op ondersteuning en sensibilisatie, eerder dan een systeem waarmee we binnen richtlijnen of omzendbrieven zeggen wat jeugdorganisaties en jeugdleiders moeten doen. Wij werken vooral op basis van vertrouwen.
Een verbod is algemeen volgens mij geen goede oplossing om kinderen en jongeren een gezond gebruik van de smartphone aan te leren. We moeten kinderen en jongeren vooral ondersteunen en de nodige vaardigheden aanleren in hoe ze omgaan met een smartphone. Het is daarom nodig dat er bij onder meer scholen en jeugdverenigingen een goed beleid is over smartphones. Hiervoor werden door instanties als Mediawijs leidraden uitgewerkt ter ondersteuning van scholen en jeugdverenigingen. Dergelijke leidraden lijken mij zeer geschikt om ook scholen en jeugdverenigingen in staat te stellen om een eigen beleid in te stellen, eerder dan een beleid dat wordt opgelegd door de Vlaamse overheid met een one-size-fits-allbenadering.
Via Mediawijs zorgen we daarmee zowel voor bewustmaking van ouders als voor kinderen en jongeren zelf, dit onder meer via initiatieven als MediaNest voor ouders en De Schaal van M en de EDUbox rond sociale media. Voor het schoolbeleid is er de beleidstool van Mediawijs, waarmee schoolteams een schoolbeleid kunnen opstellen voor smartphones. Ook in de Mediacoachopleiding komt dat aan bod.
Maar zoals u terecht aangeeft, is het belangrijk om breder te kijken dan scholen of jeugdorganisaties alleen. Ik denk dat ik tijdens mijn periode als minister van Media meermaals heb aangetoond hoe belangrijk ook het mediawijsheidsbeleid is. In die beide hoedanigheden, Media en Jeugd, maakte ik van mediawijsheid een van de vijf prioriteiten in het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan. In het kader van die prioriteit werden er de afgelopen jaren heel wat acties rond mediawijsheid ondernomen, in samenwerking met verschillende collega’s en beleidsdomeinen.
Sinds vorig jaar is het belang van een kenniscentrum rond mediawijsheid ook decretaal verankerd. Ik hoop dan ook van harte dat het belang van mediawijsheid naar de toekomst toe verder onderschreven en uitgebreid kan worden.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Dank u wel voor uw heel uitgebreid antwoord, minister. Ik weet dat Mediawijsheid doorheen deze legislatuur voor u als minister van Media heel terecht en noodzakelijk een speerpunt is geweest, maar we zien eigenlijk ook wel op heel veel vlakken dat we er nog niet zijn en niet geraken. Dat is ook niet mogelijk, want werken aan mediawijsheid is gewoon een job die nooit af is – en dat geldt voor jong en oud, voor alle generaties.
U zegt dat wat we nu meemaken met AI, die ultrasnelle ontwikkeling, nooit gezien is. Dat klopt, maar dat is eigenlijk ook wel een constante doorheen de hele mediageschiedenis. We zien dat nieuwe technologieën elkaar steeds sneller opvolgen en dat de impact daarvan ook steeds groter is. Dat was zo bij de uitvinding van het schrift, naar de drukkunst, naar de radio, tv, nadien internet en nu AI. Het gaat steeds sneller en de impact is steeds groter. Dat maakt dus inderdaad dat dat inzetten op mediawijsheid nooit af is.
Ik vond het ook positief dat u zei dat we in de Digimeter enerzijds positieve resultaten zien. Als het gaat over bewustzijn omtrent privacy, desinformatie, dan groeit die, dus dat zou erop wijzen dat het beleid zijn vruchten begint af te werpen. Maar u wees er ook terecht op dat we de digitale kloof nog niet meester zijn. Dat is ons pijnlijk duidelijk geworden tijdens corona. We krijgen die ook echt niet gedicht. Dat is alvast iets waar ook in een komende legislatuur ongelooflijk op ingezet gaat moeten worden.
Sowieso is er heel veel werk aan de winkel om die digitale kloof proberen te dichten, de geletterdheid tout court. Afgelopen maandag waren wij in Den Haag met een aantal collega’s – collega Van de Wauwer en ik eigenlijk, meer bepaald – voor de vergadering van de Interparlementaire Commissie (IPC) van de Nederlandse Taalunie. De hoorzitting die we daar hadden, ging over geletterdheid tout court. Het is niet alleen een digitale kloof, ook de kloof tussen hen die kunnen lezen en schrijven en diegenen die dat niet kunnen en ook nog eens niet digitaal vaardig zijn, wordt groter. Een op de zeven Vlamingen – en ook van de Nederlanders, zo blijkt, want de situatie was eigenlijk vergelijkbaar – is laaggeletterd. Het zijn mensen die dus echt niet kunnen schrijven en lezen, laat staan digitaal vaardig zijn.
Die digitale kloof, laaggeletterdheid, inzetten op mediawijsheid, u verwijst in dat verband naar De Schaal van M, de Mediacoach, MediaNest en zo verder. Dat is allemaal belangrijk, maar mijn vraag is echt wel of die initiatieven voldoende bekend zijn.
Dan is er nog een derde uitdaging. Wij missen echt wel een ethisch kader voor artificiële intelligentie. Die technologie ontwikkelt zich momenteel razendsnel. Ik heb al een paar keer gezegd dat wij eigenlijk zonder kompas varen. We varen blind als het gaat over de ontwikkeling van AI, want die ‘self-learning machines’, die algoritmen, ontwikkelen zichzelf ook. We hebben geen ethisch kader dat echt vast is. Europa heeft een aantal zaken gedaan en ik hoop zeker dat u – in het kader van het Europees voorzitterschap – op dat vlak ook nog bijkomend initiatief kunt nemen. In Vlaanderen hebben we Data & Maatschappij, maar toch zijn we er nog lang niet.
En dan is er ook het onderwijs en de discussie over wijs leren omgaan met digitale media. Er zijn heel veel klassen die nu al experimenteren met het verbieden van de smartphone tijdens de les, met een bakje waar de smartphones in moeten worden gelegd. Bent u daar ook voorstander van?
Maar al die elementen zijn dus eigenlijk een zaak voor de hele regering. Mijn vraag is: hoe gaat u binnen de Vlaamse Regering voor de laatste periode, voor de paar maanden die nog resten, nog acties ondernemen om dat hoger op de beleidsagenda te krijgen?
De heer Slootmans heeft het woord.
Ik zal me focussen op het laatste element. Er zijn inderdaad verschillende conclusies te trekken, maar het smartphonegebruik en de smartphoneverslaving, zeker bij jongeren, is toch iets wat alle alarmsignalen moet doen afgaan. Minister, u schuift een homeopathische aanpak naar voren: buitenspelen, ontmoetingsruimte creëren … Ik vrees echter dat die aanpak op termijn voor etterende wonden zal zorgen. Ik verwijs heel concreet naar een studie van Microsoft, waaruit blijkt dat, als gevolg van de inflatie van het gebruik van sociale media en van de smartphone, de aandachtsspanne in de laatste twintig jaar met een derde – met een derde! – is ingekort. Een Nederlandse studie hieromtrent gaf ook aan dat er een aantoonbaar negatief effect is op de leerprestaties. Vandaag nog – lees De Standaard of Het Nieuwsblad maar eens – verscheen het World Happiness Report, waaruit blijkt dat jongeren aantoonbaar minder gelukkig zijn als gevolg van het overmatig gebruik van sociale media. Professor Jan De Neve – verbonden aan de universiteit van Oxford en dus niet de eerste de beste – maakte daarbij de vergelijking met het gebruik van de auto in de jaren 50. Hij zei dat er toen ook geen vangrails waren, geen alcoholverbod, geen veiligheidsgordels of airbags, omdat men eigenlijk niet goed de impact en de gevaren kon inschatten van de wagen. Hij zei ook dat het al in de sterren geschreven staat dat, als de nu al aantoonbare negatieve impact ook op politiek niveau zal doordringen, men doortastende maatregelen zal moeten nemen.
Dit nieuwe rapport van imec lijkt me in dat kader een bijzonder belangrijke wake-upcall. Mijn oproep aan u, minister, is dan ook om daarmee aan de slag te gaan. Dit is immers geen fait divers, dit is een groot maatschappelijk probleem. Ik ben er stellig van overtuigd dat de landen en de overheden die hier het snelst en het kordaatst mee aan de slag gaan – zoals Nederland en Frankrijk – er op middellange termijn de grootste vruchten van zullen plukken, in de vorm van de maximale potentie-exploitatie van de cognitieve vaardigheden van jongeren, wat uiteindelijk resulteert in een maximale exploitatie van het welzijnsniveau. Minister, ik hoop dus dat u hiermee aan de slag gaat en dat u het homeopathische kader dat nu gehanteerd wordt, verlaat.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik wil eerst ingaan op de bedenkingen van collega Slootmans, die zeker enkele pertinente punten aanhaalt. Ik denk dat we die zaak echt moeten blijven opvolgen en dat we vooral ook moeten inzetten op die gezonde balans. Daarbij moeten we zowel digitale geletterdheid ondersteunen alsook voldoende alternatieven in de offline wereld.
Collega Segers, u stelde dat we vandaag een kader rond artificiële intelligentie missen. Dat is deels juist, in de zin dat er geen overkoepelend wetgevend kader is dat alle elementen van AI integreert. Wel hebben we met de Europese AI Act het meest interessante wetgevende document ter wereld ter zake, dat natuurlijk maar een eerste stap is. Het gaat ook zo snel dat ik niet geloof dat een wetgever dat altijd up-to-date zal kunnen houden. Ik weet ook niet of het allemaal via wetgeving moet gebeuren.
Ik heb even de proef op de som genomen betreffende uw stelling dat we in Vlaanderen een kader missen voor artificiële intelligentie. Wel, ChatGPT geeft het volgende mee: “Vlaanderen heeft zich zeker beziggehouden met het ontwikkelen van een kader rond kunstmatige intelligentie (AI). Er zijn verschillende initiatieven gestart om ethische richtlijnen en beleidsmaatregelen te ontwikkelen en het gebruik van AI te reguleren en te bevorderen. Een belangrijk voorbeeld is de oprichting van het Vlaams Kenniscentrum Data & Maatschappij en de Vlaamse AI Academie (VAIA), die zich richten op het bevorderen van AI-onderzoek, -innovatie en -toepassingen in Vlaanderen met aandacht voor ethische en maatschappelijke overwegingen. Daarnaast zijn er ook diverse overheidsinitiatieven en beleidsdocumenten die zich richten op AI, zoals het Vlaams regeerakkoord en het actieplan AI van de Vlaamse Regering, waarin strategische doelstellingen en acties worden uiteengezet om de ontwikkeling en het gebruik van AI in Vlaanderen te stimuleren en tegelijk ethische en maatschappelijke kwesties aan te pakken.” En dan: “Hoewel er al stappen zijn gezet, blijft het belangrijk om het kader rond AI in Vlaanderen voortdurend te evalueren en aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen op het gebied van technologie en ethiek.” Ik zou het, eerlijk gezegd, niet veel beter kunnen verwoorden. Alle gekheid op een stokje, het is natuurlijk niet de bedoeling dat een minister ChatGPT citeert, maar het is een illustratie van wat er allemaal mogelijk is en van hoe pertinent dat soms ook is.
Heel concreet – want ik kan me eigenlijk wel vinden in wat daar staat –, waar zijn we beleidsmatig nog mee bezig de laatste maanden van de legislatuur? Zoals ik heb gezegd zijn we naast de punctuele aanpassing van het Mediadecreet, wat dadelijk aan bod komt, ook bezig met de globale evaluatie van het Mediadecreet. We gaan trachten om een aantal eerder technische, taalkundige zaken globaal te bekijken, maar ook een aantal belangrijke uitdagingen met impact op het Mediadecreet voorop te stellen. AI zal ongetwijfeld een daarvan zijn, waarbij we heel grondig moeten bekijken hoe we de AI Act implementeren in Vlaams mediabeleid.
De vraag naar implementatie is natuurlijk veel breder, met een impact op veel Vlaamse departementen en ook een federale impact. Het blijft voor mij een belangrijke vraag hoe we de coördinatie van de AI Act in België zullen doen. Ik zal het mediabeleid zeker op mij nemen. We zullen de komende weken stappen zetten om dat op een goede manier op te starten, nu over de AI Act is gestemd en die binnenkort ook formeel wordt goedgekeurd. Maar het is ook een breder verhaal waarvoor we de federale overheid, zeker ook de federale staatssecretaris voor Digitalisering, nodig zullen hebben.
Tot daar mijn bijkomende antwoorden.
Mevrouw Segers heeft het woord voor haar slotrepliek.
Dank u wel, minister. Inderdaad, wat ChatGPT produceert is vrij accuraat, al zit het er soms ook compleet naast. Dat gebeurt ook. Ik had ook verwezen naar Data en Maatschappij.
Je ziet natuurlijk dat men vanuit verschillende sectoren – de industrie, het onderwijs en zo verder – al bezig is met het ontwikkelen van richtlijnen. Aan de universiteit bijvoorbeeld hebben we een kader uitgewerkt waarbij studenten AI en ChatGPT mogen gebruiken, maar ze mogen natuurlijk geen thesis indienen die gegenereerd is met ChatGPT. Dat kan al, natuurlijk. We gaan hen echt leren om daarmee om te gaan. In de industrie is er het klassieke voorbeeld van de zelfrijdende auto. Er zijn zoveel sectoren mee bezig, maar zij kennen onvoldoende het kader dat ontwikkeld is vanuit Europa. De communicatie van dat kader en de omzetting naar België, zoals u terecht aangeeft, moeten samen met de federale overheid gebeuren. Het omzetten is een heel belangrijke stap, en ook het bewustzijn. Dat is een zaak van mediawijsheid, van weten dat AI ook een stuk zelflerend is. AI wordt geprogrammeerd door mensen. Wij maken de algoritmen. Met alle ‘biases’ krijg je verkeerde voorstellingen. We hebben daar echt heel veel werk op de plank. Ik denk dat dit belangrijk is voor de volgende legislatuur, zowel Vlaams als federaal.
Maar, minister, u hebt mijn laatste vraag niet concreet beantwoord. Wat gaat u nog doen om dit vanuit de Vlaamse Regering, in deze laatste maanden die u resten, samen met de Federale Regering hoger op de agenda te krijgen? U hebt er niet op geantwoord, maar ik reken erop dat u dat alsnog doet.
De heer Slootmans heeft het woord.
Ik stel vast dat we over de wijze van aanpak – ik heb het dan over het smartphonegebruik, niet over AI – op een punt komen van ‘agree to disagree’. Ik kan alleen maar mijn vrees uiten dat we voor de afwachtende homeopathische aanpak, zoals ik die noemde, op middellange termijn een zware prijs gaan betalen in de vorm van een dalend ontwikkelingsniveau van onze jongeren en ook een daling van ons algemeen welzijnsniveau. De cijfers, de studies zijn er en de conclusies zijn pertinent. Nu is het natuurlijk ook aan de politiek, en zeker aan de uitvoerende macht, om daarmee aan de slag te gaan. Maar ik merk, wat dat betreft, bijzonder weinig ambitie en, zoals gezegd: daar gaan we op termijn de prijs voor betalen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.