Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dit is een vraag die al eerder is ingediend, naar aanleiding van schriftelijke cijfers die ik mocht ontvangen van de minister.
Langdurig werkzoekenden een tijdelijke werkervaring aanbieden zonder dat ze hun werkloosheidsuitkering verliezen, het zogenaamde wijk-werken, voldoet volgens ons – en op basis van de cijfers die wij hebben ontvangen – niet als activeringsmaatregel. Er worden steeds minder taken gecreëerd en veel te weinig mensen stromen nadien door naar een stage, laat staan een job.
Immers, uit de cijfers die ik bij de minister opvroeg, bleek zelfs dat slechts 14 procent van de wijk-werkers nadien aan de slag bleef. In 2022 volgden amper 61 van de wijk-werkers een opleiding of stage bij een bedrijf. Bovendien neemt de vraag ook af. Tussen 2022 en 2023 daalde het aantal wijk-werkers dat effectief een taak of prestatie heeft uitgevoerd, van 2400 naar tweeduizend taken.
Bovendien zien wij ook andere maatregelen die toch wel wat moeite hebben om van de grond te komen, zoals de gemeenschapsdienst. De minister – en ik vond dat zeer fijn –reikte in een reactie de hand uit en hij stelde: “Een optimalisatie of mogelijke integratie van de verschillende soorten werkervaringsstages dringt zich op. We merken ook op dat de nood aan extra begeleiding tijdens de stage een belangrijk element is. Wij nodigen de oppositie uit om mee met ons over de toekomst van deze instrumenten na te denken.” Een hand die ik met veel plezier aangrijp, natuurlijk.
Bijgevolg heb ik de volgende vragen voor u, minister.
Hoe evalueert u zelf het huidige systeem van wijk-werken en de cijfers zoals u die aan ons hebt overgemaakt?
Welke optimalisatie ziet u zelf voor het huidige systeem?
Welke maatregelen zult u de komende maand of maanden nog nemen om langdurig werklozen duurzaam te ontwikkelen?
En dan, ingevolge de communicatie: op welke manier kunnen we hier, over meerderheid en oppositie heen, over nadenken?
Nadenken is altijd goed.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega. Wijk-werken heeft inderdaad als doel om werkzoekenden met een grotere afstand tot die reguliere arbeidsmarkt werkervaring te laten opdoen en dan ook te laten doorstromen naar andere maatregelen. Ik denk dat het ook belangrijk is om die nuance te maken: eerst naar andere maatregelen, veeleer dan direct naar de reguliere arbeidsmarkt. Wijk-werken is vaak een opstart, een heropstart na een periode van inactiviteit, waarbij dus de eerste focus op het behouden van de aanwezige competenties en het opdoen van werkervaring op een laagintensieve wijze aan de orde is.
Wijk-werken is er voor elke werkzoekende, waarbij men inschat dat de betrokkene dus maximaal een deeltijdse tijdsbesteding kan opnemen. Deze maatregel is niet enkel voor de langdurig werkzoekenden gecreëerd. Het is wel zo dat de duurtijd van werkloosheid gelinkt wordt aan de afstand tot de arbeidsmarkt.
VDAB heeft vrij recent een stand van zaken opgemaakt over de maatregel wijk-werken. De periode 2018-2022 werd onder de loep genomen en de volgende zaken kunnen uit die analyse hier gedeeld worden.
Het aantal toeleidingen naar wijk-werken is vrij stabiel gebleven, met ongeveer een 2500 per jaar, met uitzondering uiteraard van het coronajaar. De meeste toeleidingen gebeuren via VDAB. Over de jaren heen is er wel een stijging van toeleidingen via de OCMW’s op te vallen. In 2022 waren er gemiddeld 4078 wijk-werkers actief.
Het aantal personen met recht op de overgangsmaatregel, beter bekend als de mensen met een PWA-statuut (plaatselijk werkgelegenheidsagentschap), is heel sterk afgenomen. Daar zijn verschillende redenen voor, zoals onder andere de uitstroom vanwege pensioen, ziekte, werk of doorstroom naar andere dienstverlening.
Het aantal gebruikers van wijk-werken is licht gedaald, vooral bij de natuurlijke personen. Deze particuliere gebruikers willen vaak een wijk-werker voor de langere duur.
Wijk-werkers zijn vooral ook oudere werkzoekenden, zo valt op, met een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen. De meesten zijn uitkeringsgerechtigd, maar er zijn ook leefloongerechtigden in deze groep.
Hoewel wijk-werken bedoeld is als een onderdeel in het traject naar werk, omvat het dus ook een dienstverlenend aspect, dat soms niet in lijn ligt met het activeringsdoel, omdat ook heel wat tevreden gebruikers vaak een langdurige relatie met hun wijk-werker willen aangaan.
15 procent stroomt rechtstreeks uit naar duurzame tewerkstelling. Dat is op zich een mooi resultaat, aangezien dat niet direct de primaire doelstelling is van wijk-werken. 44 procent van de personen die eind 2022 stopten met wijk-werken, werd opgevolgd door de VDAB-bemiddelaars om verdere stappen naar werk te zetten, dus om door te stromen naar andere maatregelen. Dan is er ook een bepaald percentage personen die na het stopzetten van het wijk-werken niet meer actief zijn, bijvoorbeeld vanwege ziekte of pensionering. De begeleiding van wijk-werkers op de werkvloer bij de gebruiker is niet structureel verankerd, maar wel een belangrijk aspect om te activeren.
De maatregel is intussen dus een gevestigde waarde binnen het hele aanbod dat VDAB heeft voor zijn werkzoekenden, maar de analyse toont ook aan dat er nog ruimte voor verbetering is, op het vlak van samenwerking, van de toepassing van de regelgeving en procedures, en ook op het vlak van de ondersteuning en vorming van wijk-werkers, gebruikers en organisatoren, om de groei en de kansen van de wijk-werkers in hun traject naar werk te verbeteren.
We hebben aan VDAB ook de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe wijk-werken verder kan worden versterkt binnen het bestaande kader dat daarvoor voorzien is, binnen de bestaande regelgevende context. Er staat een proefproject in de steigers van VDAB en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) om nog meer ‘outreachend’ te werken. De wijk-werkorganisatoren zullen diverse acties kunnen opzetten om niet-actieve burgers te benaderen en zo de vijver te vergroten. Om de instroom in wijk-werken te verhogen heeft VDAB heel wat handvaten aangereikt aan de bemiddelaars om wijk-werken beter te kunnen positioneren. De stabiele instroom van toeleidingen uit de analyse laat dat ook blijken, maar die toeleidingen wegen jammer genoeg niet op tegen de uitval van personen met recht op de overgangsmaatregel. Dat zijn dan de vroegere PWA-werknemers. Verder heeft onderzoek ook uitgewezen dat er heel wat afwijkingen met betrekking tot deze activiteiten zijn aangevraagd. De wijk-werkorganisatoren, in samenwerking met de lokale besturen, kunnen die nog steeds aanvragen. De organisatoren hebben de wettelijke opdracht om prospectie te doen naar nieuwe lokale werkplekken of activiteiten. Dat blijft een aandachtspunt.
Wat mij betreft, moeten we na een grondige evaluatie dus komen tot een meer structurele aanpak voor die werkervaringsplaatsen op lokaal niveau, met onder andere aandacht voor de aspecten begeleiding, opleiding, duurtijd en vergoeding.
U stelde daarnaast ook een vraag over maatregelen voor langdurig werkzoekenden. De langdurig werkzoekenden zijn een vrij diverse, vrij heterogene groep, met verschillende noden. Het is de taak van VDAB-bemiddelaars om steeds opnieuw in te schatten welke vorm van dienstverlening daar het meest geschikt voor is. VDAB heeft deze groep recent opnieuw gescreend. Het hele aanbod van VDAB gaat steeds uit van een doorstroming, naar andere dienstverleningsvormen en natuurlijk in de eerste plaats ook naar de arbeidsmarkt. Alle vormen van dienstverlening zijn beperkt in de tijd. De doelstelling is binnen dat bepaalde tijdsbestek met de werkzoekende stappen te zetten, zodat die kan doorstromen naar een andere vorm van dienstverlening of naar een duurzame tewerkstelling.
We hebben in deze legislatuur sterk ingezet op jobcoaching. We hebben ook de RSZ-korting (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) voor personen zonder recente duurzame werkervaring in het leven geroepen, een heel concrete maatregel om die duurzame tewerkstellingskansen te vergroten.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord. U zegt dat het ondertussen een gevestigde waarde is, wanneer de cijfers natuurlijk aantonen dat het geen gevestigde waarde is die echt vooruitgang boekt. We zien toch een daling in de cijfers. Er zijn ook wel vragen over de efficiëntie van de maatregel.
U zegt dat 15 procent doorstroomt naar een job, als ik het goed heb begrepen. 44 procent wordt verder opgevolgd door VDAB. Hebt u zicht op de 44 procent die verder wordt opgevolgd? Want wat is daar uiteindelijk het gevolg? Dat is volgens mij een belangrijke vraag. Draagt het wijk-werken ook effectief bij tot structurele tewerkstelling? We blijven toch op onze honger zitten, als we naar de cijfers kijken.
U zegt dat er een grondige analyse komt, als ik dat goed heb begrepen. Hoe moet ik die grondige analyse juist zien? Is er een concreet onderzoek besteld? Wanneer wordt die analyse opgeleverd, zodat we inderdaad een basis hebben om het systeem te herbekijken? Mijn laatste bijkomende vraag is: bent u bereid om breder te kijken dan enkel het wijk-werken, om de verschillende trajecten richting activering samen te bekijken, en om te bekijken of er geen effectievere methoden zijn? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de basisbaan.
Alleen al dat laatste zinnetje noopt mij tot een tussenkomst, maar heel kort. Ik denk dat het op zich een terechte vraag is om het wijk-werken, zoals het vandaag bestaat, te evalueren. Dat geldt ook voor andere vormen van werkervaringsprojecten, zoals de gemeenschapsdienst. Ze zijn allemaal waardevol. We moeten gewoon zien op welke manier we ze efficiënt kunnen organiseren.
Dat de cijfers eerder beperkt zijn, is op zich natuurlijk niet onlogisch, als je kijkt naar het doelpubliek van VDAB. Het aantal werklozen met een RVA-uitkering (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) is nu eenmaal een stuk kleiner geworden dan een aantal jaren geleden. Dan is het niet onlogisch dat de instroom niet gigantisch hoog is in dit soort systemen, en dat is goed nieuws. Als er minder werkzoekenden zijn, zijn er ook minder werkervaringstrajecten nodig. Maar de fundamentele oefening om tegen de volgende legislatuur het een en het ander op elkaar af te stemmen, is denk ik een belangrijk iets. We kijken uit naar de resultaten daarvan.
Minister Brouns heeft het woord.
Aansluitend denk ik dat die grondige evaluatie ook nodig is, wat mij betreft. Die gaan we natuurlijk niet meer hebben voor 9 juni. Als het aan mij ligt, moeten we al die zaken waarbij we intensief inzetten op mensen met een zekere afstand, of mensen die langdurig afwezig zijn geweest, of langdurig werkzoekend zijn – gemeenschapsdienst, wijk-werken –, grondig evalueren en de effectiviteit ervan nagaan. Ik denk dat dat nodig is op dit ogenblik, gelet op de cijfers die we vandaag ook presenteren.
Ik kan u wel nog een uitsplitsing bezorgen over 44 procent van de personen die eind 2022 stopte met wijk-werken. Dat was uw vraag. Ik heb vanochtend zelf ook nog de vraag gesteld om, naast de 15 procent, die 44 procent en de overige personen, fijnmazig in beeld te krijgen. Ik denk dat dat een belangrijk onderdeel is van de grote oefening. Dus we gaan u dat schriftelijk bezorgen.
In zijn algemeenheid denk ik inderdaad dat het de conclusie is om al die maatregelen – gemeenschapsdienst, wijk-werken – te evalueren. Op lokaal niveau had je ook heel vaak de vraag over wat het verschil is naar impact toe. De lokale besturen, die daar voor ons toch wel een heel belangrijke partner in zijn, vragen om dat grondig te evalueren, om te kijken wat de grootste effectiviteit kan zijn in het toeleiden van mensen die langdurig werkloos zijn, richting de arbeidsmarkt.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dank, minister, voor uw antwoord en het bijkomend aanleveren van de cijfers. Dat kan voor de analyse inderdaad verhelderend werken.
Voorzitter, u zegt dat het om een beperkte groep gaat, maar het is natuurlijk wel een project of een traject met kosten. Als ik snel de cijfers bekijk, dan kostte het wijk-werken in 2023 ongeveer 10 miljoen euro. Er waren 9,3 miljoen euro inkomsten en daarnaast kostten de bemiddelaars ook 7,8 miljoen euro. Snel gerekend kost het systeem dan 8,5 miljoen euro. Ik ben de eerste om te applaudisseren omdat we middelen investeren in begeleiding naar werk. Ik denk dat we dat moeten blijven doen, maar we moeten er wel voor zorgen dat de middelen die we daarin investeren efficiënt worden gebruikt en leiden tot tewerkstelling.
Ik heb van u, minister, begrepen dat de analyse wellicht voor begin volgende legislatuur zal zijn. Ik kijk ernaar uit om, misschien niet vanuit meerderheid/oppositie, die evaluatie te maken, maar wat mij betreft binnen de meerderheid.
Uw vooruitziendheid siert u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.