Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het nieuwe actieplan ter versterking van het technisch en beroepssecundair onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, minister, de voorbije regeerperiode is er sterk ingezet op het aantrekkelijker maken van technische en beroepsopleidingen. We willen studenten zoveel mogelijk warm maken voor een technische opleiding, waaraan er op de arbeidsmarkt een krapte is. Daarbij werken we ook aan het wegwerken van het stigma rond tso- en bso-opleidingen. Collega’s, dat zit ook breder in de maatschappij en niet enkel in het onderwijs. We zijn daar allemaal al over tussengekomen in het verleden. De tso- en bso-opleidingen zijn absoluut evenwaardig aan aso-opleidingen en die mogen dus niet aanzien worden als een tweede keuze als het niet zou lukken in het aso. Met andere woorden: een technische opleiding moet niet per definitie een tweede keuze zijn. Het kan en het zou ook een eerste keuze moeten zijn.
Minister, daar hebt u een aantal middelen voor vrijgemaakt en nu worden daar nog bijkomende middelen voor voorzien. Er wordt 21 miljoen euro extra uitgetrokken om tso- en bso-opleidingen te versterken. Die middelen worden ingezet in een actieplan met drie grote speerpunten en zeventien extra acties die de groei van de opleidingen kunnen stimuleren. De drie grote speerpunten zijn: een betere toeleiding naar het bso en het tso, een sterker praktijkgericht aanbod en een betere match of aansluiting tussen scholen en bedrijven. Het doel is om jongeren met een technisch talent rechtstreeks toe te leiden naar het tso en het bso en geen omweg meer te laten maken langs het aso. Daarom willen we de talentcenters over heel Vlaanderen inzetten, het opleidingsaanbod van tso- en bso-richtingen zo aantrekkelijk en innovatief mogelijk maken – dat kan via duaal leren – en als laatste een nauwe samenwerking voorzien tussen vakscholen, scholen en bedrijven.
Ik geef bij deze vraag nog mee – ik denk dat we dat allemaal ook zien – dat scholen of ouders, als ze kiezen voor een school, niet enkel kijken naar de opleidingen, maar ook naar hoe de school is georganiseerd. Daar stel ik vast dat tso- en bso-scholen die ambitieus zijn, maar ook nog orde en tucht handhaven, een andere instroom krijgen van ouders die vanaf de eerste graad wel bewust kiezen voor bso en tso. Ik zie toch een mogelijkheid om ook daarop in te zetten, naast de speerpunten die de minister naar voren brengt.
Minister, ik heb nog een aantal bijkomende vragen bij wat u naar voren schuift.
Wat is de reden voor nog een bijkomend actieplan, aangezien er reeds verscheidene maatregelen zijn genomen om de tso- en bso-richtingen te versterken en de bovengenoemde elementen in deze maatregelen ook vervat zitten?
Hoe ziet de uitrol van dat actieplan eruit?
Misschien wat voorbarig, maar ik ga de vraag toch stellen: zijn er ondertussen al meer leerlingen ingeschreven in een tso- en bso-opleiding op basis van de maatregelen die al liepen? Ik weet dat dat kort dag is.
Op basis van welke criteria wilt u de bijkomende talentcenters inplanten om jongeren sneller toe te wijzen naar een tso- en bso-opleiding?
Hoe zal er verder worden gebouwd aan de opleidingen duaal leren en de band tussen scholen en bedrijven om ook in te stappen in dat duaal leren? Want daar zien we links en rechts toch nog wat koudwatervrees, ondanks het feit dat ze er zelf vragende partij voor zijn.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik heb een soortgelijke vraag over het nieuw actieplan ter versterking van het tso- en bso-onderwijs. Het plan bevat inderdaad een drietal punten en zeventien acties om de groei in het technisch en beroepsonderwijs verder aan te jagen. Er wordt ook 21 miljoen euro extra voorzien.
Het eerste speerpunt bevat een aantal acties om een betere toeleiding naar het tso en het bso te bewerkstelligen. Verder wil men het opleidingsaanbod zo aantrekkelijk en innovatief mogelijk maken. Tot slot wil men een nauwere samenwerking tussen scholen en bedrijven stimuleren.
Minister, in het plan voor beter onderwijs werd verwezen naar een staten-generaal waarbij alle betrokken actoren uit het onderwijsveld en de arbeidsmarkt afspraken kunnen maken omtrent de versterking van het technisch en het beroepsonderwijs. Bent u van plan om die ook te organiseren?
In hoeverre was er overleg met de onderwijsactoren bij het tot stand komen van dit nieuw actieplan?
Welke acties zult u nog verder ondernemen om de ongekwalificeerde uitstroom van onze meest kwetsbare leerlingen tegen te gaan?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat was vooral onze bedoeling? Ik heb het dan over zowel mijn bedoeling als die van collega Jo Brouns. We zitten immers op het snijpunt van onderwijs en werk. Onze kernboodschap was: ja, tso- en bso-opleidingen zijn ambitieus, hoogstaand en uitdagend. We willen de toename van de inschrijvingen in tso en bso een boost geven. Want ja, het is heel goed afgelopen. We zijn er twee jaar in geslaagd om het aantal inschrijvingen in zowel tso als bso te doen stijgen. Dat is prima en we willen dat versterken.
Er zijn drie belangrijke pijlers. Ten eerste willen we zorgen voor een positieve toeleiding naar de meest geschikte opleiding. Dat kan zowel aso, bso als tso zijn. Ten tweede moet het aanbod worden versterkt. Ten derde willen we zorgen voor een betere match tussen scholen en bedrijven.
Ik ga in op de eerste pijler, de positieve toeleiding. We rollen de talentcenters uit. We zijn gestart in Mechelen in Technopolis en vervolgens in Hasselt. We willen minstens en hopelijk tegen eind dit jaar – het is ambitieus – in alle provincies een talentcenter hebben. Voor Vlaams-Brabant en Brussel bijvoorbeeld komt dat er in het Green Energy Park in Zellik. Er zijn al toezeggingen gebeurd.
Het is de bedoeling om de zogenaamde ‘default setting’ bij leerlingen en ouders te corrigeren. Met default setting bedoel ik dat heel veel ouders – en aan jezelf ken je de halve wereld – er bij wijze van standaardoptie, default setting, van uitgaan dat hun kind gewoon aso zal volgen. Men denkt zelfs niet na over eventuele alternatieven.
Via dat talentcenter worden jongeren getest op hun verschillende mogelijke talenten. Op grond daarvan krijgen ze een rapport mee dat hun diets maakt dat ze verhoudingsgewijs ten opzichte van hun leeftijdsgenoten misschien meer aanleg hebben voor een technische of een beroepsopleiding of gewoon voor een aso-opleiding – dat kan evengoed. Het is de bedoeling om te proberen om, in plaats van eerst andere waters te doorzwemmen en dan pas in het bso of tso terecht te komen, onmiddellijk vanuit een positieve ingesteldheid, namelijk talentdetectie, een vroegtijdige detectie van vaardigheden, zo snel mogelijk op een positieve manier toe te leiden naar de meest geschikte opleiding voor elke jongere.
De tweede pijler is het versterken van het aanbod. Daarbij worden er extra middelen uitgetrokken voor de materiaalintensieve opleidingen, en dan komen we weer bij bso en tso terecht. Vroeger werden er wel eens eenmalig extra middelen uitgetrokken voor zulke materiaalintensieve opleidingen, maar nu zorgen we ervoor dat er recurrent 10 miljoen euro extra naar bso en tso gaat. Zo kan men op lange termijn plannen en grotere investeringen doen, die men vervolgens aan een vast ritme kan afschrijven. Qua zekerheid en planning geeft dat wel wat ruimte en comfort aan de betrokken opleidingen.
Ook werd er een extra budget uitgetrokken voor allerhande toepassingen rond ‘extended reality’ of virtual reality, om het tastbaar en aanschouwelijk te maken dat we in die bso- en tso-opleidingen met de nieuwste materialen en technieken aan de slag gaan, en niet in andere opleidingen, omdat het specifiek voor hen is bedoeld.
Een derde pijler is het beter matchen van bedrijven en scholen. We stellen vandaag vast dat de contacten tussen bedrijven en scholen al te veel – het is niet overal zo – afhankelijk zijn van toevalligheden en persoonlijke contacten die er zijn gekomen dankzij een bepaalde leerkracht of bedrijfsleider, maar die ook dreigen te verdwijnen bij de pensionering of het op een andere manier wegvallen van betrokken leerkrachten of bedrijfsleiders. We willen dat structureel maken via het kanaal dat al bestaat, maar in vele gevallen nog te onbekend is, namelijk de regionale technologische centra (RTC's). We ondersteunen hen extra en geven hen extra mankracht om op dat vlak een rol te spelen.
We willen hen ook een rol laten spelen op het vlak van duaal leren. We stellen vaak vast dat bijvoorbeeld kmo’s wel willen participeren aan dat duaal leren, maar een beetje gebukt gaan onder de verplichtingen die dat met zich meebrengt, omdat wij net dat sterk werk willen maken. Zo zeggen we bijvoorbeeld dat je als ontvangend bedrijf dat instapt in het duaal leren ook voor een mentor moet zorgen. Sommige kmo’s willen die investering niet doen. Wel, dan hoeven ze die investering niet alleen te doen, maar kunnen ze die samen met andere kmo’s doen. Ze kunnen ook een deel van het curriculum aanbieden en, wanneer ze zelf niet alle vaardigheden en skills kunnen aanbieden binnen het eigen bedrijf, het curriculum samen met andere kmo’s aanbieden.
Dat zijn de drie hoofdlijnen. Er is ook het Excellentiefonds, maar daar ga ik u niet mee vervelen. We hebben deze acties goedgekeurd in de schoot van de Vlaamse Regering. Ik heb ook de onderwijsverstrekkers daarvan op de hoogte gesteld. Ik denk dat men daar positief reageert. Ik denk dat dat een goede stapsteen is om uiteindelijk door te pakken richting een versterking van bso en tso.
Wat de vraag naar een staten-generaal betreft, wil ik toch nog eens benadrukken dat ik niet inzie tot welke andere acties zo’n staten-generaal zou komen dan deze die we nu hebben uitgewerkt. Ik sta open voor andere acties, maar opnieuw veel discussie, een grote powwow houden om dan uiteindelijk tot de conclusie te komen dat er dringend actie nodig is om het watervalsysteem te gaan bestrijden? Sorry, maar dan doe ik het liever al dan erover te palaveren. Door nog eens voor het voetlicht te brengen dat er toch een probleem is met het watervalsysteem, zul je de bestaande perceptie van bso en tso die je net wil bestrijden, de facto versterken. ‘Qui se défend s’accuse.’ Men moet handelen en actie ondernemen, en dat is net wat we doen, in plaats van nog eens een grote powwow te organiseren waarvan ik de conclusie bij voorbaat ken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord en uw toelichting. Ik haal daar toch nog een paar zaken uit die ik niet onbelangrijk vind.
Ten eerste, er zijn een aantal gerichte, gedifferentieerde maatregelen. Dat is belangrijk. De talentcenters hebben aantrekkingskracht. Ik vind dat fijn om te zien, want dat wil zeggen dat we de blik van kinderen en jongeren, maar ook die van ouders langs die weg indirect verruimen.
Ten tweede wil ik ook een oproep doen aan de bedrijven, en aan de sectoren. Ik merk dat de beroepsprofielen die bedrijven opmaken, soms heel uitvoerig en heel zwaar zijn. Als je die inschaalt in de Vlaamse kwalificatiestructuur, kom je tot de conclusie dat men voor bijna elke job een master zou moeten hebben, wat in realiteit niet zo is. Ik wil hen dus oproepen om realistisch te zijn in die beroepsprofielen. Ik wil de bedrijven ook oproepen – en dat is ook een oproep aan de sectoren – om op het vlak van stage en duaal leren in samenwerking met de scholen te bekijken wat mogelijk is. Ik verwijs ook naar de figuur van de gastleraar. Ik denk dat er daar nog een manier is om kinderen en jongeren wakker en warm te maken voor techniek en vakbekwaamheid, want het is op die manier dat je mensen effectief overtuigt. Scholen gaan op bezoek bij de bakker en de boer, maar als ze een bouwbedrijf of een schrijnwerkerij bezoeken, waar je dat mensen zelf ziet doen, dan is dat authentiek, wat maakt dat je kinderen en jongeren op dat vlak veel meer over de streep trekt.
Minister, mijn derde punt betreft wat ik daarnet nog op het einde meegaf rond afstuderen. We zien dat bedrijven vooral stiptheid, orde en medewerking vragen. Ze zullen dan verder opleiden op de arbeidsmarkt. Op dat vlak zie ik het mooie project van SODAplus, dat u ook ondersteunt. Ik zie dat u dat ook uitrolt, vooral in tso- en bso-scholen, en met effect. Dat maakt immers dat die leerlingen voorrang krijgen bij bepaalde sollicitaties, dat zij kunnen deelnemen aan bepaalde evenementen op de arbeidsmarkt en dat er opnieuw een gevoel van trots op die studierichtingen en vakbekwaamheid ontstaat, dus niet van ‘het is maar bso en tso’. Ik denk dat ook de leerkrachten en directies van die scholen opnieuw die trots moeten kunnen uitdragen. De figuur van de gastleraar en de zijinstromers moeten we niet alleen om het lerarentekort op te vangen in de markt kunnen zetten, maar ook om die technische profielen sterker te maken. Ik denk dat we daar nog op kunnen inzetten.
Ik weet dat u werkt aan de minimumdoelen voor het basisonderwijs. Ik denk dat dat ook een plaats is waar we leerlingen nog meer warm kunnen maken. We zijn in de vorige legislatuur naar Denemarken geweest, bij LEGO Education. Ik heb ook een aantal scholen in Vlaanderen bezocht daarrond. Ik zie daar heel mooie zaken om het technisch nadenken bij leerlingen te ontwikkelen. Ik denk dat we daar ook nog stappen kunnen zetten, ook op het vlak van pedagogiek via Leerpunt. Wordt er ook daarvoor nog in een aparte lijn voorzien?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik ken het woord ‘powwow’ niet. Het is geen West-Vlaams. Het betekent ‘met veel toeters en bellen’ veronderstel ik, een groot spektakel, maar ik weet het niet. Ik spreek dan met andere mensen op het terrein of andere onderwijsverstrekkers, denk ik, want daar is er wel de vraag om samen te zitten, om na te denken over hoe we het technisch en beroepssecundair onderwijs toch kunnen versterken. Dat is dus niet zomaar uit de lucht gegrepen. Ik vraag nog eens om daar toch wel over na te denken, en om dat niet zomaar in de wind te slaan.
Dit zijn de concrete vragen die ik dan krijg. Van waar komt die 21 miljoen euro extra? Is dat echt extra? Is dat nieuw beleid? De talentcenters hebben we hier ook al besproken en die staan er ook tussen. De capaciteitstekorten binnen 1B hebben we hier ook al besproken. Wat de materiaalintensieve opleidingen betreft, in hoeverre komt er extra geld bij de regionale technologische centra? In hoeverre komt er extra geld bij? Dat hoor ik dus graag.
Ik leg ook graag de link met het versterken van het arbeidsmarktgerichte aanbod en de dubbele finaliteit. Op het vlak van methodieken en didactiek die echt werken, hebben we Leerpunt. Ik hoor ook graag hoe daarin wordt geïnvesteerd, of er daarvoor ook middelen worden vrijgemaakt, om leerkrachten in die richtingen handvaten te geven en sterker te maken. Zeker ook wat het opleiden van mensen die lesgeven in die richtingen betreft, denk ik dat we dat ook alle aandacht mogen geven.
Er wordt verwezen naar de gastleraar, maar ik wil vooral ook sterke mensen hebben die op vaste basis leerkracht zijn in de klas. Daarover horen we toch wel dat er voor zijinstromers de nodige didactiek is, om de mensen die perfect weten hoe ze met het technisch onderwijs aan de slag moeten gaan, maar die misschien nog wel ondersteuning nodig hebben op het vlak van het aanleren van die specifieke eindtermen, te ondersteunen. Ik denk dat u niet echt bent ingegaan op de ongekwalificeerde uitstroom van de meest kwetsbare leerlingen. Want dat is natuurlijk ook wel iets wat meegenomen moet worden, denk ik.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, dit is wat mij betreft vooral weer een plan ‘op zijn Weyts’. Het zijn wat ideeën bij elkaar gegooid, op het einde van de legislatuur, om vooral het signaal te geven dat u er wel mee bezig bent, maar er is geen visie op de fundamentele problemen die ervoor zorgen dat er vandaag veel te veel jongeren helaas een negatieve keuze maken voor een technische of beroepsopleiding, op het einde van een parcours van teleurstelling en frustratie.
Met alle respect, die talentcenters – we hebben die discussie al eens gevoerd – zijn een project, maar zijn geen beleid. Je bereikt daar niet alle leerlingen mee. Ik ben er ook absoluut van overtuigd dat discipline en structuur belangrijk zijn, maar SODAplus is een project. Dat is geen beleid. Daar bereik je niet alle leerlingen mee.
Duaal leren, daar is heel veel geld naartoe gegaan. Daar mag heel veel hoerastemming over gecreëerd worden, maar het is nog altijd een teleurstelling. De inkanteling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso), de ondoordachte inkanteling van het dbso, zorgt ervoor dat u ongekwalificeerde uitstroom aan het organiseren bent. Het zet eigenlijk ook de geloofwaardigheid van heel het duaal leren onder druk. Dat is wat ik hoor op het terrein. Het is goed dat je wilt werken aan een betere samenwerking met de bedrijven, maar we staan op dat vlak nog nergens. Als ik scholen en bedrijven bezoek, zeggen ze nog altijd dat ze er niet aan meedoen. Het sop is de kolen niet waard.
Extra geld in infrastructuur is goed, maar inderdaad, dat gaat naar VR-brillen. De fundamentele vraag is: welke aandacht is er in de eindtermen basisonderwijs voor technische en praktische vaardigheden? Op dat vlak moet de horizon van leerlingen worden verbreed en daarbij moeten ze voelen dat er ook andere talenten zijn die gewaardeerd worden.
Wat gebeurt er in ons basisonderwijs rond studiekeuzetrajecten? Want laat ons eerlijk zijn: wie maakt de keuze voor de school? Het zijn niet de leerlingen, het zijn de ouders. Je moet met ouders aan de slag gaan. Je moet met hen een traject afleggen tijdens oudercontacten, en als er een ongelofelijk praktisch talent is bij hun kind, moet je vragen om na te denken over een goede technische of beroepsopleiding.
Wat met de B-stroom? Wat is uw visie op de B-stroom? We zien dat aandeel stijgen. Er zijn kinderen die vandaag zelfs de eindtermen basisonderwijs niet halen. Is het een remediëringsjaar, zijn het twee remediëringsjaren, of is het een voorbereidingstraject voor een technische of beroepsopleiding?
Hoe ziet u de opleiding van praktijkleerkrachten? Hoe gaan we daarop inspelen? Dat zijn de cruciale vragen. Dat zijn de vragen die je moet stellen, als je wilt dat leerlingen een positieve keuze maken voor een technische of beroepsopleiding. Maar daar heb ik in dit actieplan weer geen antwoord op gehoord.
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel voor de constructieve noot en bijdragen van de laatste spreker. U zegt maar wat. U zegt dat ik met een gefundeerde beleidsvisie moet komen met drie pijlers: positieve toeleiding, vervolgens operationalisering en talentcenters zijn operationalisering. Dat zijn instrumenten, mogelijkheden, om die beleidsvisie te concretiseren, waarbij we ervoor zorgen dat die wordt uitgerold met extra middelen in alle Vlaamse provincies.
Ik hoop dat dat een opstapje is naar meer, ik zou zelfs graag een mobiele toepassing hebben, zoals we doen met SportKompas: in plaats van de school gaat de toepassing zich verplaatsen. We moeten daarvoor eerst heel dat instrumentarium mobiel maken. Het is een uitgebreide set van testinstrumenten. Dat zou idealiter de volgende stap zijn, dat we dat kunnen aanbieden aan alle scholen door ter plaatse te gaan. De berg die naar Mozes gaat in plaats van Mozes naar de berg. Dat is pijler één.
Het tweede is het aantrekkelijker maken van het aanbod van die opleidingen, net om vervroegde schooluitval te verhinderen. Door de nieuwste technieken en materialen te introduceren en via de notie van de gastleraar kunnen mensen uit de praktijk, die vandaag nog met hun twee voeten in het betrokken beroep staan, lesgeven. Zo maken we het zelfs mogelijk dat bedrijven hun werknemers ter beschikking kunnen stellen aan de scholen en via die weg kunnen investeren in de opleiding van werknemers van de toekomst.
De derde pijler is een betere matchmaking tussen scholen en bedrijven.
Dat is een duidelijke visie, misschien niet de uwe. Ik heb in al uw tussenkomsten niet bepaald kunnen ontwaren wat uw visie dan wel moge wezen.
Verschillende voorbeelden die worden aangehaald, zijn natuurlijk elementen van uitvoering, ook als het gaat over SODAplus, een project ter uitvoering en operationalisering van de beleidsvisie. Het is goed werk leveren op het terrein in functie van attitudes, zelfbewustzijn, enige fierheid over de opleiding, want vergis u niet, zelfs stoere of mondige leerlingen verbergen wat hun onzekerheid. Ook op dat vlak rollen we zeer goede maatregelen uit.
Die 10 miljoen euro zijn extra middelen voor materiaalintensieve opleidingen, voor de regionale technologische centra en voor de uitbouw van het netwerk van talentcenters. Het is misschien wel zo dat die 21 miljoen euro, niettegenstaande dat we het plan samen hebben voorgesteld, enkel extra onderwijsmiddelen zijn. Vanuit Werk zijn geen middelen geïnvesteerd in dit plan, van Onderwijs is het onmiskenbaar een extra inspanning boven op alle budgettaire inspanningen die we al gedaan hebben.
U hebt gelijk wat betreft het basisonderwijs: we moeten het zaadje zo vroeg mogelijk planten. Net daarom focussen we bij de ontwikkeling van de minimumdoelen voor het basisonderwijs niet enkel op de essentie Nederlands en wiskunde; ook techniek zal een rol hebben en worden meegenomen om leerlingen daar zo vroeg mogelijk van te laten proeven. Nog beter zou zijn dat we vervolgens alleen de eerste graad positief kunnen toeleiden op grond van de talenten die we detecteren. Alleen heeft men spijtig genoeg in het verleden andere keuzes gemaakt en is men uitgegaan van die brede eerste graad. Als men de betrokken architecten had laten doen, was er ook een brede tweede graad gekomen. Ik herinner me de discussies nog heel levendig. Pas in de laatste twee jaren zou men gaan specialiseren en verder iedereen samen en gelijk, de egalitaire school, net zoals de egalitaire samenleving. Goed, we hebben dat gelukkig kunnen verhinderen. Au fond heeft men natuurlijk misschien wel gelijk dat het concept van een brede eerste graad misschien ook wel aan herziening toe is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Heel wat elementen komen hier naar boven. Ik dacht even dat projecten geen beleid zijn. Ik dacht, ik ga eens zoeken op ‘Frank Vandenbroucke’ en ‘project’. Dat levert mij direct 46.500 hits op. Ik ben dan eens gaan kijken naar alle projecten van Frank Vandenbroucke. Ik zal het aan de federale collega’s meegeven. Ik zou ze kunnen beginnen op te sommen … (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
… maar ik durf Frank Vandenbroucke niet te verdenken van geen beleid te voeren.
Zoals de minister het heeft gezegd, krijg je uiteraard een operationalisering van het beleid. Minister, ik stel voor dat we het woord ‘project’ niet meer gebruiken en dat we vanaf nu spreken over operationalisering van de beleidsvisie. Dan is dat in dezen meteen ook opgelost. Maar dit terzijde, collega’s, want voor mij is deze vraag te belangrijk.
Collega Goeman, alleen maar zeggen wat niet kan, maar dan niet kunnen zeggen wat wel kan … Dat doet u nooit, ook in het verleden niet. Wel, voor ons is het wel duidelijk. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Eén, talentcenters leiden toe tot het niveau dat gepast is. Twee, techniek is inderdaad belangrijk om mee te nemen, zoals de minister heeft aangegeven. Drie – en dat is iets wat hier nog niet is gezegd –, onder de noemer ‘iedereen gelijk’ krijg ik op debatten de vraag dat iedereen naar de hogeschool moet of naar de unief. Ja, als je dat uitgeeft vanuit de maatschappij, als je dat uitgeeft vanuit bepaalde partijen hier, dan zeg je aan ouders ook om niet voor tso en bso te kiezen. Dan zeg je dat je naar de hogeschool of de unief moet. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Collega’s, ik hoor het rumoer hier achter mij. Dat is inderdaad ambetant, want je hebt geen alternatief.
Uw eigen voormalige minister van Onderwijs, die nu in de Federale Regering zit, doet niet anders dan projecten en u komt tot de constatatie dat u inderdaad zelf het tso en het bso de grond inpraat door te zeggen dat iedereen naar de unief en de hogeschool wil. ‘It hurts’, ik weet het, ik zal het in het Engels zeggen, maar je moet toch weten wat je wilt. Dus, minister, ik denk dat we op dat vlak inderdaad op een belangrijke weg zijn … (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Mevrouw Goeman, gaat het? Ik zou echt aanraden … Ik zal misschien eens moeten zeggen, wat er in de hervorming van het secundair onderwijs op tafel heeft gelegen. Uw partij was absoluut voorstander van niet alleen een brede eerste graad, maar een brede tweede graad. Dat was uw partijstandpunt. Men ging pas naar een koksschool kunnen gaan in het vijfde middelbaar. U ging pas na … (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Ja maar, we zijn nu bezig met het tso en het bso. Mevrouw Goeman, dat is nog niet zo lang geleden en we zijn daar nu nog een aantal zaken van aan het opkuisen. Ik voel bij u dat het echt lastig zit.
Collega’s, ik ga nog twee zaken aanhalen.
Ten eerste denk ik dat er ook in het ruimere maatschappelijke veld – en dat is een oproep die ik echt wil doen – nog meer aandacht moet zijn voor het tso en het bso, aan vakbekwaamheid. Ik wijs daar naar quizzen, collega’s. Quizzen, ook als televisieprogramma’s, gaan dikwijls over kennis, maar praktische kennis zit daar bijna nooit in. De slimste mens van Vlaanderen is niet iemand die een gasaansluiting kan doen. De slimste mens van Vlaanderen is niet iemand die parket kan leggen. Dat zit daar niet in, in alle quizzen die u nu wellicht in voorbereiding van de verkiezingen doet. Het aantal praktische opstellingen, praktische oefeningen, het met een dubbele kam verlijmen van een tegel, dat zit daar allemaal niet in en dus is die kennis ook niet belangrijk. Dat is dus toch een oproep, maatschappelijk, die ik wil meegeven.
Twee, als er dan inderdaad belangrijke zaken zijn waar sectoren leerlingen in het middelpunt zetten: vanuit Volta, ik ben daar geweest, het is een mooi project om leerlingen Elektriciteit trots te laten zijn. Maar dan kwam er vanuit een bepaalde koepel het signaal dat ze niet wilden dat hun scholen daaraan deelnamen, omdat dat een soort van wedstrijd was, en dat kon niet. Dat was te ‘high-level’. Laat sectoren die positief en maximaal willen inzetten op het tso en het bso, die dat signaal willen geven, dat alsjeblieft ook laten uitrollen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega’s, ik wil gewoon starten met een pluim te geven aan alle leerkrachten die het beste van zichzelf geven op het terrein, die de lat hoog leggen, ook in de arbeidsmarktfinaliteit en de dubbele finaliteit. Leerkrachten die elke dag nadenken hoe ze die lessen aantrekkelijk kunnen maken, of dat nu met een enkele of een dubbele kam is, of wat ook van technieken men moet gebruiken. Ik denk dat we die waardering best ook hier uitspreken, want eerlijk, minister: toen ik het plan voor de eerste keer zag en ik er met het terrein over sprak, miste men toch wat ambitie. Men miste toch wat die lat hoger.
Een aantal projecten worden meegenomen. Collega Daniëls spreekt over operationalisering van de beleidsvisie. Als de visie dan is dat we werken aan een betere toeleiding, dat we het aanbod sterker maken of dat we ervoor zorgen dat de link tussen scholen en bedrijven beter is, dan zijn dat er drie. Maar ik denk dat we echt wel werk moeten maken van een groter geheel, van een pact dat we sluiten met het onderwijsveld, met het afnemend veld. Ik denk eerlijk gezegd dat er ook wel kleine initiatieven kunnen bestaan met lokale besturen, waar er initiatieven zijn met lokale bedrijven en scholen. Die kunnen de perfecte matchmaker zijn om alles te realiseren, maar persoonlijk vind ik dat de lat daar wat hoger mocht liggen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.