Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Coel heeft het woord.
Dit is een thema dat heel wat collega’s interesseert en naar deze commissie heeft gelokt en toch niet onbelangrijk is, denk ik. Op 4 maart jongstleden organiseerde het Departement Financiën en Begroting (DFB) in het kader van het huidig Europees voorzitterschap een evenement over het belang van prestatiegeïnformeerd begroten. Tijdens dit evenement werden er een aantal praktijken uit andere landen toegelicht en werd er een OESO-rapport met bevindingen over de Vlaamse aanpak gepresenteerd.
Sinds 2014 heeft de Vlaamse Regering stelselmatig een aantal hervormingen gedaan om enerzijds ons budgettair systeem transparanter te maken en anderzijds beleidsontwikkeling en verdeling van financiële middelen ter uitvoering van dat beleid beter op elkaar af te stemmen. Dat proces is nog steeds in ontwikkeling, maar onder meer door de introductie van uitgaventoetsingen en de geleidelijke evolutie richting een volwaardige prestatiebegroting met inhoudelijke structuurelementen (ISE’s) en de verplichte prestatie-informatie vanaf 2024, zijn er al belangrijke stappen in de juiste richting gezet.
Ondanks al die inspanningen zijn er volgens de OESO zeker nog verbeterpunten. Zo gaat het bij de begrotingsonderhandelingen tussen het Departement Financiën en Begroting en de andere beleidsdomeinen vaak over hoeveel middelen die laatste zullen ontvangen, meer dan over hoeveel middelen er op basis van beschikbare prestatie-informatie nodig zouden zijn om bepaalde taken te kunnen vervullen. De informatie uit de begrotingsuitvoering van het vorige jaar is vaak pas beschikbaar na de start van een nieuwe begrotingscyclus, waardoor het moeilijk is om die bij een nieuwe begrotingsopmaak in rekening te brengen.
Tot slot gaf de OESO ook nog een aantal interessante aanbevelingen die het Vlaamse kader voor prestatiegeïnformeerd begroten in de toekomst nog kunnen versterken. Die zijn uiteraard een gedeelde verantwoordelijkheid van alle ministers en hun departementen, en aan sommige wordt al deels gevolg gegeven, maar ik leg ze u toch nog graag even voor.
De OESO beveelt onder andere aan: versterk de band tussen uitgaventoetsingen en de begrotingscyclus, verbeter de kwaliteit van prestatie-informatie door doelstellingen en indicatoren in de beleids- en begrotingstoelichtingen (BBT’s) beter aan elkaar te koppelen, te beperken en kwalitatief te houden, verbeter de voorstelling van prestatie-informatie door de BBT’s meer te standaardiseren en de volumes ervan te verminderen, versterk de controlerol van de commissie Financiën en de andere vakcommissies, waarbij de commissie Financiën verantwoordelijk is voor de hoofdpunten van de begroting en de controlefunctie voor meer gedetailleerde info bij de vakcommissies komt te liggen, communiceer op een toegankelijke manier over de begroting en prestatie-informatie naar een breed publiek, en, tot slot, versterk de ambtenarij om met prestatie-geïnformeerd begroten aan de slag te kunnen.
Wat leert u zelf uit het OESO-rapport? In welke zaken van het rapport kunt u zich vinden en in welke niet?
Hoe evalueert u de concrete aanbevelingen die ik zojuist opgesomd heb? Welke aanbevelingen worden volgens u al goed opgevolgd en aan welke is er nog werk?
Tot slot, welke prioriteiten in verband met het prestatiegeïnformeerd begroten moeten er volgens u in een volgende legislatuur hoog op de agenda staan? Plant u nog initiatieven ter voorbereiding daarvan?
Minister Diependaele heeft het woord.
Voor de collega’s wil ik eerst onderstrepen dat dit geen een-tweetje is. Het is natuurlijk heel leuk nieuws dat we mogen brengen, het zijn goede punten die we gekregen hebben van de OESO, maar het is dus geen afgesproken vraag. Anders hadden we dit wel in de plenaire vergadering gedaan, laat ons eerlijk zijn.
Ik antwoord op uw eerste en tweede vraag. Ik ben opgetogen over het OESO-rapport. Trouwens, dank u wel aan de heer Muyters om aanwezig te zijn bij de presentatie vorige week maandag, waar door het EU-voorzitterschap ook behoorlijk wat internationale aandacht was voor het colloquium dat DFB georganiseerd heeft. (Opmerkingen van Philippe Muyters)
We hadden inderdaad ook gewoon op café kunnen afspreken, maar goed.
Ik ben dus opgetogen over het OESO-rapport, omdat het niet alleen bevestigt dat we op het goeie spoor zitten in ons groeitraject maar ook nog heel wat nuttige inzichten uit andere landen meegeeft. Ik kan me vinden in de meeste aanbevelingen van de OESO.
Ik ben mij ervan bewust dat de prestatie-informatie, de prestatie-indicatoren en dergelijke in onze BBT’s nog een beetje in de kinderschoenen staan. Het zal daar zaak zijn om daar de volgende zittingsperiode niet alleen vanuit de Vlaamse Regering maar ook vanuit het parlement aan de kar te blijven trekken om de ‘best kid in class’ te blijven, om het met de woorden van de OESO zelf te zeggen.
Toch wil ik ook waakzaam zijn en misschien, in tegenstelling tot wat de OESO aangeeft, voorzichtig zijn over het niveau waar we de indicatoren aanbrengen. Ik wil niet dat we, zoals in andere landen soms het geval is, verglijden naar een opbod aan indicatoren. Dan ga je ook snel overdrijven, en daar moet je altijd voorzichtig in zijn. Meer is niet per definitie beter, het moeten vooral goede indicatoren zijn. Dat vraagt wat meer inspanning dan veel indicatoren maar goede indicatoren maken dit tot een succes. Het moet gaan om doelstellingen en indicatoren waarbij de overheid een belangrijke rol speelt in het resultaat en waar er ook een band is tussen resultaat en budget. De gekozen indicatoren moeten ook een benchmarking toelaten, over de tijd en met andere overheden.
Tevens moeten we de governance niet alleen rond uitgaventoetsingen en brede heroverwegingen maar ook rond de andere stappen die we nemen inzake prestatie-geïnformeerd begroten, de BBT’s, de indicatoren, de beleidsevaluaties enzovoort, nog meer kunnen versterken. De creatie van voldoende symbiose tussen al die stappen is daarbij cruciaal. In die zin zie ik de aanbeveling van de OESO graag wat breder en niet beperkt tot uitgaventoetsingen.
Dan ga ik verder met het antwoord op uw derde vraag. Onze administratie gaat uiteraard aan de slag met de aanbevelingen, niet alleen met die van de OESO maar ook met de aanbevelingen die de komende maanden nog volgen vanuit controle-actoren. Bovendien kan dit verhaal ook niet los gezien worden van de rol die het Departement Financiën en Begroting inzake evaluatiebeleid heeft opgenomen sedert begin dit jaar en waarin ook al heel wat acties zijn voorzien.
Zo zet de administratie de komende maanden extra in op kennisdeling en kennisopbouw rond bijvoorbeeld indicatoren, maar ook rond evaluatiebeleid in bredere zin. Ik verwijs hierbij ook naar afgelopen en toekomstige DFB en die inspiratiemomenten rond ‘evidence informed policy making’.
Tot slot, zoals ook blijkt uit de studie van de OESO, vraagt prestatiegeïnformeerd begroten een verdere cultuuromslag en een breed engagement van zowel de overheidsadministraties, de Vlaamse Regering als het Vlaams Parlement. Zoals ook opgemerkt in de OESO-studie moet de vraag bij beleidsmakers zijn wat we willen bereiken met onze budgettaire middelen in plaats van hoeveel budgettaire middelen we gaan spenderen. Bij het lanceren van nieuwe beleidsinitiatieven van enige budgettaire impact kan het daarom zinvol zijn aan te geven of er een ex-antebeleidsevaluatie heeft plaatsgevonden, hoe het beleid ex post zal worden geëvalueerd, desgevallend welke data hiervoor nodig zijn en welke mijlpalen en indicatoren worden opgevolgd. Met die accenten en initiatieven kunnen we verdere stappen zeten op het pad van een Vlaamse prestatiebegroting.
Tot slot denk ik dat we een mooie vooruitgang geboekt hebben met dat prestatiegeïnformeerd begroten, maar dat is natuurlijk nooit een begrotingsverhaal op zich. Ik denk dat we ook al vier of vijf jaar verkondigen dat je begroting een beleidsinstrument moet zijn, en vandaar ook dat je eerst je maatschappelijke doelstellingen moet voor ogen houden of klaar zetten, en dan kun je kijken wat nu de beste manier is om de middelen in te zetten om dat maatschappelijk doel te bereiken. Dit is, hopelijk, een cultuuromslag die we ingezet hebben, die ook naar de toekomst toe wordt voortgezet, want dat zorgt ervoor dat je begroting een veel sterker beleidsinstrument is maar evengoed dat je die band tussen je maatschappelijke doelstellingen en je begrotingsdoelstellingen in elkaar schuift, dat het niet enkel een cijfergegeven is, niet enkel een boekhoudkundig gegeven, maar dat die begroting echt een maatschappelijk gegeven is, door het op die manier te organiseren. Ik hoop dat we dat in de toekomst kunnen voortzetten.
De heer Coel heeft het woord.
Ik denk ten eerste dat het goed is dat u aangeeft dat we niet op onze lauweren mogen blijven rusten. Het is goed dat we de ‘best kid in class’ zijn, maar we moeten inspanningen blijven leveren om dat ook te blijven en zelf waakzaam zijn dat we die stappen blijven zetten.
Ik heb de indruk dat er de laatste tijd in de media nogal wat smalend gedaan wordt over correct begrotingsbeleid en over hoe belangrijk dat is. Men vraagt zich af wat men met een begroting op orde is, terwijl die en die uitdagingen of die verwachtingen voor de burger nog niet ingevuld zijn. Ik stoor me een beetje aan dat beeld. Het is een economische wetmatigheid dat de behoeften oneindig zijn en de middelen schaars, maar ik denk dat het juist de taak is van een overheid, van een goed bestuurde overheid, om dat binnen een budgettair kader te doen dat correct is. Ik denk dat, van welke ideologische strekking men ook is, een goede prestatiegeïnformeerde begroting inderdaad een instrument is om die maatschappelijke doelstellingen te bereiken.
Ik hoop dat, welke collega’s de volgende keer ook mee aan het stuur zitten, die intentie om op Vlaams niveau met een goede prestatiegeïnformeerde begroting aan de slag te gaan, alleszins overeind blijft.
U zoomde zelf een beetje weg van de uitgavetoetsingen, maar ik had daar toch nog een bijvraag over. In 2021, in het kader van de Vlaamse Brede Heroverweging, werden er een aantal uitgaventoetsingen in de steigers gezet, rond hoger onderwijs, duurzaam watergebruik, instrumenten rond woonbeleid enzovoort. Ik denk dat het er een zeven- of achttal waren. Het idee was dat die resultaten belangrijke informatie moeten opleveren voor een volgende regeringsvorming, het moment om daar lessen uit te trekken en wat lijnen in het zand te trekken rond die thema’s. Nu, de legislatuur loopt ten einde, dus ik wou graag eens vragen wat de stand van zaken is van die uitgaventoetsing. Ligt dat werk klaar? Zal er de komende zomer gebruik van kunnen worden gemaakt en daarmee aan de slag kunnen worden gegaan?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik ga het heel kort houden. Ik ben ook altijd beschikbaar voor een-tweetjes in de plenaire vergadering of in de commissie. (Opmerkingen van minister Matthias Diependaele en Björn Rzoska)
Alle gekheid op een stokje. Ik wens u proficiat met de goede commentaren. Ik ga mijn insteek of suggestie – maar u hebt het zelf ook al gezegd – van een aantal maanden geleden nog eens herhalen. Het is vaak niet de hoeveelheid indicatoren maar de kwaliteit ervan die belangrijk is. Ik heb toen het voorbeeld gegeven – en ik herhaal het hier nog eens – dat sommige indicatoren heel veel focussen op hoeveelheid, bijvoorbeeld op het aantal dossiers of op het aantal bedrijven in de economie dat ondersteund wordt. Ik denk dat we daar inderdaad nog meer kunnen gaan naar kwalitatieve indicatoren. Het is niet altijd de hoeveelheid die belangrijk is maar vooral de kwaliteit. Ik doe nogmaals die suggestie, maar ik heb in uw toelichting al gehoord dat u daarmee bezig bent.
De heer Muyters heeft het woord.
Ik ga de collega daar nog wat extra informatie geven. Tijdens de dag die u hebt georganiseerd, minister, was dat ook duidelijk een van de grootste problemen. Het vinden van enkele goede indicatoren werd, zowel door professoren van binnenland als met de vier buitenlandse voorbeelden, naar voren gehaald als een moeilijkheid en een groeiproces. Maar je kunt niet groeien als je niet begint, dus ik ben heel blij dat jullie begonnen zijn.
Minister Diependaele heeft het woord.
Om op dat laatste in te gaan: ik denk dat Denemarken en Estland dat ook hebben bevestigd. Een mooi voorbeeld daarvan is cultuurbeleid. Het is niet zo evident om daar een indicator op te zetten. Dat is de moeilijkheid ervan. We zijn het erover eens dat het niet kwantitatief mag zijn maar kwalitatief moet zijn, maar dat maakt het iets moeilijker.
Mijnheer Coel, de uitgaventoetsingen lopen allemaal ergens tegen de verkiezingen ten einde. Dat heeft natuurlijk een beetje een voordeel en een nadeel, maar ze zijn vooral bedoeld om nadien te kunnen meenemen. Ik hoop dat dat lukt, maar laat ons dat wat los zien van verkiezingen of van welke partij ook, maar gewoon als leidraad. Het is perfect mogelijk dat je om andere, politieke redenen – want dat is nog altijd de afweging die uiteindelijk moet worden gemaakt – toch andere keuzes maakt. Dat was in het kader van de Vlaamse Brede Heroverweging ook de kwestie. Dat kunnen voorstellen zijn die voor bepaalde partijen in een bepaald opzicht na te komen of uit te voeren zijn, voor andere weer niet. Het is dan aan de politiek om uit te leggen waarom wel of waarom niet. Dat is nog altijd het debat dat moet worden gevoerd. Die uitgaventoetsingen zullen vooral de informatie geven waarom die euro dat resultaat bereikt of minder bereikt. Het debat daarover moet dan maar gebeuren, maar het zal al iets meer op objectieve gegevens gesteund kunnen worden.
De heer Coel heeft het woord.
Het was vooral dat wat ik wou peilen, niet zozeer om daar dan, vlak voor de verkiezingen, een grote polemiek over te voeren, maar eerder om te weten of het werk dat we hebben afgesproken, op schema is en uitgevoerd geraakt, zodat een volgende regeringsploeg daarmee aan de slag kan.
Ik denk dat in de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO) ook bepaald is dat het aan de volgende regering is om dan een nieuwe kalender op te stellen en nieuwe thema’s af te bakenen om volgende uitgaventoetsingen aan te gaan.
Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we dat prestatiegeïnformeerd begroten verder moeten uitwerken, net om te vermijden, zoals professor Moesen het altijd mooi samenvat, dat de begroting een grote grabbelton wordt waaruit iedereen extraatjes haalt. Het is het publiek kapitaal van al onze burgers. Ik denk dat we dat als overheid wat meer voor ogen moeten houden wanneer we beslissen over welke middelen we waar aan uitgeven, en het niet zozeer moeten zien als mogelijke communicatie-opportuniteit om te zeggen: “Ik heb daar geld aan gegeven of ik heb daar geld aan gegeven.” Ik denk dat we met onze Vlaamse begroting wel op dat goede spoor zitten.
Bedankt voor uw toelichting.
De vraag om uitleg is afgehandeld.