Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, vorig schooljaar waren 3545 of 0,8 procent van alle leerlingen uit het gewoon basisonderwijs minstens vijftien volle dagen onwettig afwezig op school. Dat cijfer is een verdubbeling tegenover het schooljaar 2014-2015.
Vooral na de coronaperiode steeg dit cijfer aanzienlijk. In het schooljaar 2018-2019 waren nog 2298 of 0,5 procent van alle leerlingen vijftien dagen of meer onwettig afwezig. Maar vanaf 2020-2021, net na de coronapandemie, maakte dit cijfer een sprong naar 0,7 procent en dus nu naar 0,8 procent van alle leerlingen uit het basisonderwijs.
Een groot aantal onwettige afwezigheden vinden we in het kleuteronderwijs. Daar hebben we het in deze commissie recent al over gehad, maar daarnaast vragen de cijfers over kinderen in het lager onderwijs zeker ook onze aandacht.
In het eerste leerjaar bijvoorbeeld zijn de cijfers ook verontrustend gestegen van 0,7 procent of 518 leerlingen die in 2014-2015 vijftien of meer dagen onwettig afwezig waren, naar 1,1 procent of achthonderd leerlingen gedurende het vorige schooljaar. Ook hier merken we een sprong in de jaren na de coronapandemie.
Experts moeten helaas gissen naar de mogelijke oorzaken van deze stijging. In bepaalde gevallen gaat het over het luxeverzuim, zo stelt onderwijssocioloog Bram Spruyt. Maar er wordt ook gewezen naar moeilijke thuissituaties, ook kansarmoede, als mogelijke oorzaak.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Plant u onderzoek naar de oorzaak van deze stijgende cijfers over onwettige afwezigheden in het kleuter- en lager onderwijs?
Experten verwijzen naar de positieve werking van brugfiguren. Bent u bereid om de scholen ook effectief op die manier te ondersteunen?
Hoe zult u scholen ondersteunen om nog meer in te zetten op ouderparticipatie?
In hoeverre zal er in het actieplan tegen schooluitval ook aandacht besteed worden aan de problematische afwezigheden in het basisonderwijs?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is inderdaad een interessante thematiek, waarbij je vaststelt dat vorig schooljaar 0,8 procent van de leerlingen dertig halve dagen of meer onwettig afwezig was in het basisonderwijs. Dat is inderdaad ongeveer hetzelfde percentage als in het schooljaar 2021-2022, maar is wel een stijging ten opzichte van het schooljaar 2018-2019. Ook voor de leerlingen in het eerste leerjaar zien we dat de cijfers wel wat stabiliseren tussen het schooljaar 2021-2022 en het schooljaar 2022-2023.
We hebben nu een uitgebreide set van data over afwezigheden in het basisonderwijs. We zien dat zittenblijvers vaker onwettig afwezig zijn. Dat geldt ook voor kinderen met een laagopgeleide moeder, met een andere thuistaal dan het Nederlands en voor kinderen die aantikken op de indicator ‘buurt’. Dat zijn net de doelgroepen die bij uitstek het meest nood hebben aan aanwezigheid op school.
Elk kind dat is ingeschreven in een Vlaamse school, wordt geacht aanwezig te zijn van de eerste tot en met de laatste dag van het schooljaar. Voldoende aanwezig zijn op school is cruciaal om elk kind gelijke kansen te garanderen – toekomstkansen, leerkansen, schoolkansen. Het kernwoord in deze regeerperiode is onderwijskwaliteit. We investeren een recordbedrag in ons onderwijs, maar dan moeten de kinderen natuurlijk wel aanwezig zijn. Als het gaat over het debat omtrent basisonderwijs, kom je dan vrij snel uit bij ouderlijke verantwoordelijkheid, zeker in het lager onderwijs. Dit gaat niet over pubers die men niet in de hand heeft en die spijbelen zonder medeweten van de ouders. Dit gaat over kinderen en dus gaat dit ook over de verantwoordelijkheid van de ouders. Daarvoor is niet al te veel bijkomend onderzoek nodig. We moeten ouders daarin ondersteunen, dat spreekt voor zich, liefst op maat van het lokaal sociaal beleid.
Maar we moeten ook durven op te treden ten aanzien van ouders die hun ouderlijke verantwoordelijkheid ontlopen en die de facto toelaten dat kinderen afwezig zijn en dus spijbelen. Het zijn niet de kinderen die spijbelen, het zijn de ouders die spijbelen. Daartegen moet je optreden als samenleving, vind ik.
De engagementsverklaring die wordt aangegaan bij het ondertekenen van het schoolreglement door ouders, is geen vrijblijvend gegeven. Daarin verklaren ouders dat hun kind voldoende aanwezig zal zijn. Ik vind dat we dat niet langer met lede ogen kunnen blijven aankijken en maar moeten aanzien dat heel veel ouders dat engagement gewoon naast zich neerleggen. Daarom ben ik er voorstander van om de huidige voorwaarden rond de schooltoeslag bijvoorbeeld bij het groeipakket te verstrengen voor ouders die niet aan hun ouderlijke plichten tegemoetkomen.
In plaats van twee jaar te wachten om in te grijpen bij problematische afwezigheden zou ik voorstellen dat we sneller ingrijpen, dat we al ingrijpen zodra een leerling vijftien halve dagen ongewettigd afwezig is. Dat kan gelet op de maandelijkse betaling van de toeslag. Dat is maar één weg. Ik vind dat je als samenleving op een bepaald moment ook een signaal moet geven. Sommige mensen begrijpen een signaal enkel als je ingrijpt op hun financiën, en het is dan nog geen gigantische ingreep die je dan doet. Het is niet zo dat je mensen dan volledig drooglegt. Ik vind het belangrijk dat we toch ook die paden verkennen.
Ik denk dat we het toepassingsgebied van die voorwaarden moeten uitbreiden. Momenteel kan men enkel het recht op een schooltoeslag verliezen voor het tweede schooljaar, maar ik vind dat dit ook zou moeten kunnen gelden voor andere sociale voordelen, zeker inzake onderwijs. Als wij als maatschappij heel veel investeren in ons onderwijs, en steeds meer, want het budget is gestegen van 12 miljard euro in 2019 naar 16 miljard euro vandaag, dan mogen we daar ook iets voor terugvragen, zowel van de scholen als van de ouders.
Wat ouderparticipatie betreft: scholen kunnen ouders actief betrekken bij hun beleid. Dat gebeurt vandaag toch ook in heel wat scholen. Daarnaast heb ik een beheersovereenkomst met de ouderkoepelverenigingen. Een van de doelstellingen van de beheersovereenkomst is net het versterken van ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie. De afgelopen jaren zijn de ouderkoepels op mijn expliciete vraag ook actief rond het voorkomen en aanpakken van spijbelen, vroegtijdig schoolverlaten en luxeverzuim.
De strijd tegen problematische afwezigheden en spijbelen gebeurt natuurlijk het best dicht bij de scholen en de ouders. Daarom hebben we het actieplan ‘Samen tegen schooluitval’ toegewezen aan het Netwerk Samen tegen Schooluitval. Daarover hebben we het hier in het verleden al gehad. Dit betekent ook dat wordt ingezet op het vermijden van spijbelgedrag of problematische afwezigheden in het basisonderwijs, want ook dat is een grote voorspellende factor, denk ik: als er veel gespijbeld wordt in het basisonderwijs, zal dat niet anders zijn in het secundair onderwijs.
Er is uiteindelijk nog een hele batterij aan maatregelen in het onderwijs om ervoor te zorgen dat leerlingen naar school komen en blijven komen. Scholen en CLB’s spelen daar ook een belangrijke rol in, maar ik denk, zoals gezegd, dat we ook verder moeten kijken en ook de ouderlijke verantwoordelijkheid moeten meenemen, dat we op dat vlak echt een versnelling hoger kunnen schakelen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Elkeen leerkansen geven, daar zijn we als overheid toe verplicht, maar ook als ouders. Ik volg u daarin. Het is wel frappant te horen dat kinderen die het meest aantikken wat gelijke onderwijskansen betreft, net degenen zijn die het meest de kans lopen om niet naar school te gaan. Over het afnemen van de schooltoelage zijn de experten verdeeld. Persoonlijk denk ik dat dat weinig verschil zal maken en dat we net meer moeten inzetten op het preventieve door drempels te verlagen en in te zetten op het stimuleren van ouderparticipatie. Ik heb alle lof voor de ouderkoepels, maar daar vind je natuurlijk niet die mensen die hun kinderen net van school houden. Ik denk dus dat we echt moeten inzetten op laagdrempelige ouderparticipatie. Ik geloof echt heel sterk in die brugfiguren, in figuren die aanklampend werken en die scholen nu via allerlei middelen proberen samen te brengen. U hebt het woord niet vernoemd. Ik denk dat dat echt wel iets is waarop we kunnen inzetten, naast het inderdaad wijzen op de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Ik herhaal dus mijn concrete vraag: hoe kijkt u naar het brugfigurenproject? In artikels lezen we dat er daarrond heel veel positiviteit is. Daarnaast denk ik dat het echt wel nodig is om nog verder onderzoek te doen naar die afwezigheden en de redenen ervoor, en er zelfs op te wijzen dat ouders die met vakantie gaan, eigenlijk ook hun ouderlijke verantwoordelijkheid naast zich neerleggen. Dat wordt soms ook te veel vergeten of te weinig benoemd.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dit is inderdaad een belangrijke vraag. Want wie niet op school is, kan zeker niet leren. Dat is een evidentie.
Minister, u schetst het goed in uw antwoord, ook voor ons als N-VA-fractie: een kind in kleuter- of lager onderwijs dat er niet is, dat is niet het kind dat niet naar school gaat. Dat is de ouder die het kind niet naar school brengt of er niet toe aanzet om naar school te gaan. Collega’s, we moeten ook duidelijk zijn dat de gevolgen niet alleen voor het betrokken kind zijn, maar ook voor leerkrachten. We hebben hier straks de onderwijsambassadeur te gast. Het lerarentekort, leraren die druk ervaren: een van de zaken daarbij is ook kinderen die er niet zijn en die je dan moet bijwerken. Dat geeft extra druk. Hetzelfde geldt voor kinderen die stelselmatig te laat komen. Dat geeft extra druk, door telkens opnieuw dingen te moeten uitleggen. En bijgevolg gaat er ook onderwijstijd verloren voor de andere kinderen. Het heeft dus niet alleen effect op het kind zelf, maar ook op de leerkracht en diens ervaren van het lesgeven, ook op de medeleerlingen, en ook op directies. Ik hoor dat directies ’s avonds nog rondrijden tot bij mensen thuis. Alle lof daarvoor, maar daar gaan we niet de grote winsten boeken.
Ik heb eens opgeschreven, ook voor de scholen waar ik zelf aanwezig ben, wie allemaal bezig is met spijbelende kinderen en hun ouders: het CLB, het centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW), het OCMW, de sociale dienst, welzijn, zelfs Kind en Gezin. Dat zijn allemaal organisaties waar dan allemaal mee moet worden vergaderd en die dan proberen om ouders toch te overtuigen om te gaan. En ja, dat is goed. Ten eerste denk ik dat dat wat meer gestroomlijnd moet gebeuren, zodat die tijdsenergie beperkter is en het automatischer loopt. Gezinnen die gekend zijn bij de sociale dienst en bij het OCMW, dat is net de doelgroep die helaas ook meestal zijn kinderen niet naar school stuurt.
En ten tweede vinden wij als N-VA dat er rechten en plichten zijn. Als je middelen ontvangt van de maatschappij, dus van de mensen die werken, sparen en ondernemen, en je wilt echt niet meewerken aan het op tijd of genoeg op school brengen van je kind, dan moeten we op een bepaald moment wel een stok achter de deur hebben. En dat kan dan inderdaad het inhouden van een deel van het groeipakket zijn. Het groeipakket bestaat uit verschillende delen. Ik lees daar in de media af en toe zeer verwarrende zaken over. Maar binnen het groeipakket zijn er twee elementen die over school gaan: schooltoelage enerzijds en de schoolbonus anderzijds. En ja, dat moeten we dan misschien wel aangeven. Het valt mij altijd op dat op het moment dat de brief buitengaat om te zeggen dat er inhouding van schooltoelage is, er dan soms miraculeuze dingen gebeuren en dat kinderen er wel zijn. Dan moeten we dat, denk ik, ook doen. En het andere is het beter op elkaar afstemmen van die verschillende organisaties.
De heer Laeremans heeft het woord.
Collega Daniëls, ik volg u volledig in deze redenering, maar ik zou graag eens van de minister willen weten of er uniformiteit is in de berichtgeving aan de ouders. Als dat aantal dagen bereikt is, is dat op elke school op dezelfde manier? Gebeurt dat automatisch? Of is dat afhankelijk van school tot school?
En ten tweede, als we willen ingrijpen op de schooltoelage, vergt dat dan gewoon een decretale aanpassing, of een nieuw decreet? Hoe zit dat juist? Hoe eenvoudig of hoe moeilijk is de weg daarnaartoe?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat die gegevens aan onze diensten worden bezorgd, die dan vervolgens wel op een uniforme wijze communiceren. Maar de grond van de zaak is natuurlijk dat we doortastender moeten kunnen optreden en dat we niet met lede ogen kunnen aanzien dat kinderen met een laagopgeleide moeder of kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands gewoon minder aanwezig zijn op school. We moeten dat niet te aanvaarden. Ik zie daar geen verantwoording.
Dat zijn ouders die bij de hand moeten worden genomen. En dat moet gebeuren via lokaal sociaal beleid. Dat kan door hen te stimuleren – de wortel –, maar ik vind ook dat je met de stok moet werken. Dat heeft inderdaad soms miraculeuze gevolgen. Brugfiguren kunnen daar een rol in spelen, absoluut, maar wel in het kader van lokaal sociaal beleid. Als u vraagt of er onderwijsmiddelen moeten worden gespendeerd aan zulke brugfiguren, dan zeg ik neen, want dat is bij uitstek een taak van het lokaal sociaal beleid. Onderwijsmiddelen dienen voor scholen, dienen om les te geven en om te leren, en dienen niet voor lokaal sociaal beleid. Scholen hebben bij uitstek een sociale taak. Dat is net om kinderen de sociale ladder te doen opklimmen, door hun kennis en vaardigheden bij te brengen. Dat is de sociale taak van scholen. We moeten ook toelaten dat de scholen zich kunnen concentreren op die kerntaak, die bij uitstek een sociale taak is.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik denk dat niemand beweert dat we met lede ogen moeten kijken naar die leerlingen die niet op school raken. Want ik wil toch nog wel het onderscheid maken tussen die kinderen wier ouders niet willen dat de kinderen naar school gaan en kinderen wier ouders echt in de onmogelijkheid zijn. Want er zijn soms heel schrijnende situaties. Ik denk dat we daar ook wel van moeten uitgaan.
Twee zaken wil ik nog meegeven. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid. De druk op onze scholen is zeer groot. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid dat we er alles aan doen opdat alle leerlingen die naar school moeten gaan, ook kunnen gaan. Ja, er is veel versnippering, maar waar er een brugfiguur is, is die dan meestal het ‘single point of contact’ voor dat gezin. Ik merk dat dat heel veel verschil maakt. En dus denk ik dat we vanuit de Vlaamse overheid ook ondersteuning moeten kunnen bieden aan die brugfiguren.
Ten tweede wordt er verwezen naar de druk op de leerkrachten. Het pleidooi dat wij al vaker gehouden hebben, is net om de leraren te ontzorgen, zodat ze zich kunnen focussen op hun kerntaken. Ook daar is die brugfiguur mijns inziens de ideale figuur om ervoor te zorgen dat leerkrachten als het ware ontzorgd kunnen worden en zich kunnen focussen op het geven van lessen, en daarbij niet bevreesd hoeven te zijn dat kinderen als het ware aan hun lot worden overgelaten, maar dat er altijd wel iemand is.
Die zaken wou ik nog meegeven. Maar het preventieve luik, het aanklampende luik, is er wat mij betreft wel een waar we zeker op moeten inzetten, veeleer dan middelen weg te nemen. Want eigenlijk is het zelfs al vanaf de veertiende dag dat een kind afwezig is, een probleem. En dan doen we er maar beter alles aan om de ouders ook mee te begeleiden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.